No. 16239
LE1DSGH DAGBLAD, Zaterdag* 18 Januari. Tweede Blad.
Anno 1813.
Van onzen Oorlogscorrespondent.
Tweede Kamer.
Faillissementen.
FEUILLETON.
„En .Attendant
In de Albansescbe bergen.
Groeda, 6 Januari 1913.
Helder scheeJn de zon, toen we gistermocr-
feen vroeg roods op weg gingen; alleen hot
tmoer achter öns was nog in novels gehuld,
foiaar do borgen, waarheen we ons richtten,
ptraaldon reeds in 't- warme winterzonnetje.
Behoedzaam gingen on zo paarden voor
waarts, want voor eiken hoef, dien ze neer
zetten. moest eerst zorgvuldig een plaatsje
Worden gezocht.
Voor mij, gewoon aan onze vlakke terrei-
frien, was 't trouwens een raadsel, hoe de
dieren hun weg vonden door de zo rotsach
tige paadjes, bedekt mot scherpe, puntige
jfftoenen.
liet beslag is er dan ook op ingericht en
bestaat uit eon ijzeren plaat met verhoogden
jrand, die de geheele voetzool, bedekt.
Erg veilig voelde ik me toch niet boven
fop mijn rossinant-, want oen misstap botce-
liende hier in de vlakte een onvermijdelijk
bad in do modder ter weerszijden van het
ï>ad.
De bodem is hier van leem en aangezien
iclezo geen wa.ter doorlaat, is liet land hier
joveral na een paar dagen regen één mod-
Iderpoel, waarin men dikwijls tob aan de
knieën wegzinkt.
In dit gezegende land treft men boven
dien geen fatsoenlijke wegen aan; alleen
hier en daar een paadje, zooals dat, het
welk wij betraden en dat ook eigenlijk niet
yeel anders was dan een hoop naast elkaar
fee worpen steenen.
Do nog eenigszinS bruikbare weg loopt
langs het meer en is voor een groot ge
deelte liet overblijfsel van een Venetiaan-
techen of misschien wel Roriteinsohen heer-
Weg, ten minste dr. von Peyer beweert, dat
klo breedte sterk doet denken aan een van
Idio wegen, die de Romeinen aanlegden om
hun legioenen te verplaatsen.
Zooals ik u reeds vroeger schreef, laten
ido Turken dit land achter, zooals zij het
yoor vijfhonderd jaar vonden, vandaar dat
leen geschiodikundige hier nog menig over
blijfsel uit de middeleeuwen en nog vroeger
jaren zal aantreffen, dat, tot op den hui-
Idigen dag bewaard, den bewoners nog im-
Jpier dezelfde diensten bewijst.
Langzaam gingen we in colonne met een
voorwaarts voorop, 'n Albanees als gids, dan
|dr. von Peyer, vervolgens dr. Koppeschaar,
op een klein Tuxksch paard, dat liem vol
gens zijn zeggen slterk aan zijn Indische
jaren deed denken, dan onder go toekende en
tot slot it wee gew apende Albaneezen als
jdekking.
Wij hadden hun echter uitdrukkelijk op
het hart gedrukt, dat wij absoluut niet ge-
Idicnd waren van hun geïmproviseerde jacht
partijen en hun schieten, op alles wat maar
foenigszins op een stukje wild gelijkt.
Dr. Koppeschaar vertelde ons onder
wijl allerlei herinneringen aan zijn Indi-
feche loopbaan, vooral uit den tijd, dien
hij als militair arts op Lombok on Atjeh
.te velde was.
Volgens hem deed het lao/1 hier sterk
Aan Indië denken; ik voor mij kon daar
natuurlijk geen oordeel ovör vellen, maar
Wel kan ik u verklaren, dat het land
schap wonder mooi was.
Vooral toen we langzamerhand hoogcr
kwamen en we de gansehe streek en hot
jmeer lot aan Skoetaxi konden overzien.
Aan onze voeten lag de vlakte met vlak
[voor ons het kamp bij Groeda en een ietsje
.Verder de tenten en buren van de achter
1de loopgraven belegerde troepen. Daar
vlak bij, op deze hoogte en bij' dezen afstand
haast er tegenaan, do lijnen der Turksoho
verdedigingswerken, vooral heel duidelijk de
lange lijn der prikkeldraadversperring.
Dan nog verder het meer en de 6tad
Bkoetari, met haar minarets en als tot
fofsluiting van dit schitterende panorama,
liet hoogo Tarabosj gebergte, met zijn be
sneeuwde toppen op den (richtergrond. Nu
Wo hoogcr kwamen, begon de weg ook
teigzag te loopem en zagen we, dat hetgeen
Wo van uit da verte als een bruinen rots-
Wand hadden beschouwd, een prachtig kas.
fconjewoud was, togen de berghelling.
Wel waren we midden in den winter cn
Waren do bladeren dan ook alle verdord,
maar aangezien 'thier aan dezen kant der
bergen zelden waait, zaten alle takken
Hog vol.
Plotseling wetd de weg beter en de gids,
die een weinig Duitsch radbraakte, ver
telde ons, dat zulks overal 't geval was,
wanneer men 't gebied van een stam nar
dorde. Dat vindt zijn oorzaak in de voortdu
rende twisten tusschen de verschillende
stammen; om do nadering tot het gebied
zoo moeilijk mogelijk te maken, verwaar
loost men ,do wegen er buiten, maar zorgt
men wel, ,dat die voor eigen gebmik in
goeden staat verkeeren.
Dwars door het bosch slingerde zich onze
weg en de beide doctoren wedijverden rnib
elkaar in 't zoeken van de rechte benamin
gen voor elk vreemd gewas, dat zij tegen
kwamen, wat mij, gelet op mijn Amster-
da msche jaren, volkomen koud liet, aange
zien ik een beslist aanhanger ben van de
leer, dat elke vogel een „vinkio" is enz.
Do geleerden schenen echter v*el belang
rijks te ontdokken, want in verrukking hiel
den ze plotseling voor 'n groep hoornen halt.
die naar mijn bescheiden meening, wilgen
waren, maar mijn mededeel in g werd met
verontwaardiging ontvangen. Of ik dan
niet wist, wat olijfboomen waren?
Dr. Koppeschaar was in extase. Zoo'n
land! riep hij telkens maar weer uit, zoo'n
rijk land, kijk die vette klei eens, cn
die boomen, wat zou dit land niet opbren
gen, als liet maar behoorlijk ontgonnen
werd
Diein indruk kreeg ik ook, want overal
waar 't gewas niet moedwillig verwoest
was, zag men een buitengewone vegetatie,
en dat ondanks een absoluut onvoldoende
bewerking.
De landbouwende Albaneezcn leven n.l.
nog van een roofbouwelk verdeelt zijn
land in drie stukken, waarvan hij er een
bewerkt en-do andere twee braak laat lig
gen.
Merkwaardig was een ploeg, dien ik zag
gebruiken. De vorm week niet veel van den
bij ons in gebruik zijnde af, maar de schaar
was kvan hout.
Hoe liooger we kwamen, hoe schitteren
der het. panorama werd, maar lang zou
den wij er niet meer van genieten, want
we hadden weldra den kam van de eersto
bergreeks bereikt en trokken nu het gebergte
binnen.
Uren ging het nu langs steile hellingen
etn -diepe afgronden. De plantengroei hield
op en het landschap werd somber. Aan
alle kanten verhieven zioh de bergen, som',
mige do kruinen met sneeuw bedekt.
Overal kwamen we troepen geiten tegen,
die verwilderd rondliepen. Dat waren de
kudden der gevluchte Mohammedanen.
Eindelijk, na een paar uut langs steile
hellingen en diepe afgronden gereden te
hebben, p.u eens stijgend, dan weer dalend,
zagen we voor ons in een groen dal een
dorpje liggen, 't doel van onzen tocht.
Duidelijk konden we' reeds dadelijk zien,
dat 't uit 2 gedeelten bestond, of liever be
staan had, want 't. ecne deel, n.l. waar de
Christenen wonen, rond 't kleine kerkje, was
toog ongeschonden, maar de Mohammedaan-
solio helft met do moskee, was platgebrand.
Tegen do berghelling stond op oen nage-
tnocg ontoegankelijk punt 't wachthuis van
den stam. Daarheen trok alles zich terug
ials do noodklok luidde cn de vijand kwam.
Bij onze nadering liep heel het dorp uit,
!maar men kwam niet aanhollen, doch lang
zaam kwam alles op ons toe, do mannen
als altijd 't geweer over den schouder cp
evenals de vrouwen met. de eeuwige sigaret
Li den piond.
Er waren er niet veel; ik telde pl.m. 60
personen. De beide doctoren, vooral dr<
von Peyer, werden met allen mogolijkcn
eerbied ontvangen. Zij kenden den Zwit
ser reeds, want de Albaneezen komen zelfs
van 12 uren ver naar Groeda om in de am
bulance hun dikwijls oude en slecht ver
zorgde wonden en ziekten te doen genezen.
Ook uit dit dorp hadden we in 't kamp een
patiënt, een armen kerel, dien men tm
een .of andere reden zoolang in boeien ge
kluisterd had, dat zijn beide voeten haast
afstierven, en die, nadat hij bevrijd was.
aan ongeneeslijk koudvuur bleek te lijden.
Hij was de eerste patiënt, die met dr. T>e
Mooy's raderbrancard, door dr. Koppe
schaar medegebracht, vervoerd zou worden.
We werden direct uitgenoodigd, bij het
stamhoofd een kopje koffie te komen drin
ken, maar eerst gingen we nog even het
verbrande gedeelte bekijken. Dat lag aan
den voet van een bijna loodrechten, grijs
grauwen rotswand en heb was een 8omber
tafereel van echte Balkan-oorlog-ellende
dat we aanschouwden. Gelukkig ontbia-
ken hier de lijken en daarmee de kraaien
en honden.
Ik begreep niet goed, hoe de leden van
één stam, die hoewel verschillend vau/goös-
dienst, toch jaren naast elkaar geleefd
schenen te hebben, nu plotseling op zoo'n
vijandigen voet waren komen te staan.
Onze gids maakt het mij echter duide-
lijk. Bij 't naderen van de Montenegrijnen
waren de Muzelmannen naar Skoetan ve
trokken en in 't naïeve geloof, dat wanneer
ze nu hun huis aohter zich verbrand wis
ten, ze nooit meer terug zouden komm,
hadden hun Christelijke dorpsgenooten hun
huizen en moskee verbrand, in de hoop
dan de achtergelaten landerijen te beko
men.
Toen gingen we bij bet stamhoofd op be
zoek. Zijn huis zag er van buiten gezien
flink uit; twee verdiepingen, beneden de
stal, en boven 't woonhuis. De trap was
buiten en naar boven gaande had ik nog
vrij groote verwachtingen van 't inwendi
ge, maar wat viel dit tegen! Niets dan oen
groote ruimte, spaarzaam verlicht door
een paar heel kleine vensters, zonder glas
on dat was gelukkig, w^tnb de heele kamer
wa6 vol rook: een schoorsteen scheen n.l.
te ontbreken, of zoo deze er al was (in Pet
heerschende halfdonker vermocht ik... fit
niet te ontdekken) funetaonneerde hij zeer
slecht, en onze oogen deden pijn van den
walm.
"Wij wérden verzocht -rond het rustig
vlammende houtvuur te gaan zitten, en
onzo gastheer schoof een drietal zetels
naar ons toe.
Het plaats nemen was een heele gymnas
tische toer, aangezien de stoelen niet an
ders dan een deoimeter hoogo krukjes op
drie pootjes waren.
De heele familie groepeerde zich om oas
heen, pa, ma, 12 kleintjes en de verdere
dorpsgenooten en allen zaten ze ons met
open mond aan te gapen. Alleen ma was
druk in de weer om de koffie te bereiden,
wat in een koperen potje op het vuur ge
beurde. Toen onzo oogen wat aan de duis
ternis gewend waren, en we, dank zij de
krachtige hulp van onzen gids, er in ge
slaagd waren de deur open te krijgen,
waardoor ten minste wat rook kon ontwij
ken en we niet al te veel last van onze
oogen meer hadden, konden we het inte
rieur wat beter opnemën.
In een hoek lag op een hoop vodden de
Benjamin, een zuigeling van pl.m. 4 maan
den, die heel gemoedelijk zijn schamele
legerstede deelde m->t~een biggetje, dat
vergenoegd bij het vuur lag te knorren en
verder twee kippen en een haan.
De rest van 't gevogelte liep om ons
heen, en later Ontdekte ik in den hoek nog
een ander zwijntje. In den vloer waren ver
scheidene gaten en daardoor kon ik zien,
hoe beneden in den stal nog een paar
paarden en eenige koeien stonden.
Aan den zolder hing vermoedelijk cU
winterprovisie te drogen, ik zag ten minsts
een paar zijden spek en hoopen rissen uien
hangen.
Daar zaten we nu in Albanië, 't land, dat
de diplomaten der groote mogendheden
tot onafhankelijken Staat willen procla-
meeren
Een lief Staatje, waar de bewoners zich
't recht toeëigenen, als een lid van een der
stammen een lid van een anderen stam
een klap geeft, de heele familie van den
eerste uit den weg te ruimen l
Aan koppensnellen schijnen ze ook nog
te doen, d.w.z. al die leelijke dingen doen
alleen de Mohammedanen, de anderen, die
moorden alleen als de aanhangers van den
Profeet gevlucht zijn.
Toen we 't over den aftocht van der Tur
ken hadden, zette bet stamhoofd een ge
zicht als een jager, die al het edele wild
uit zijn jachtgebied verdwijnen ziet.
In waarheid, het is nog een eigenaardig
volk, dat hier in de bergen leeft-; het oog
omhoog houden zij nog in eere. De echte
Mohammedaansche Albanees scheert zijn
heelen schedel kaal op een pluk haar in het
midden na; dat is een soort dienst-, dien
hij zijn vijand bewijst, voor het geval de/e
hem van zijn hoofd berooft, en om er dit
aan te kunnen dragen. Het is dus nog
mooier dan bij de Indianen, die nemen
alleen de scalp mee.
Men vergete niet, dat de Montenegrijnen
tot vóór vijf-en-twintig jaar ook nog «Ie
hoofden der verslagen Turken in Cettinje
tentoon stelden, en dat de Christelijke Al
banees een neus en bovenlip van zijn tegen
partij gaarne ais tropee mee naar huis
neemt.
Aan den anderen kant moet erkend wor
den, dat de beschaafde Albaneezen intel
ligente, vlugge kerels zijn, die bijv. in
Montenegro, doordat ze zich door hun vlijt
gunstig van de-n Montenegrin onderschei
den, een groot deel van den handel in
handen hebben.
Alles wat dit ongelukkige land noodig
heeft, is een ijzeren vuist om het te regee-
ren, en wanneer men een onafhankelijk
Albanië gaat 6tichten, zal dat m. i. lien
veel uitrichten. Dat is ook de meening van
zeer veel derzake kundige Oostenrijkers,
die ik over dit onderwerp sprak.
Dr. "Von Peyer vertelde mij, hoe op dit
oogenblik een groot aantal Albaneezen aan
malaria sterft. Dat komt, omdat een aan
tal bergbewoners nog Nomaden zijn, die
'8 winters het milde klimaat der Adriati-
sche kust opzoeken en 's zomers weer naar
hun bergen trekken.
In de laatste jaren is hun dit onmogelijk
geweest, eerst door den opstand, en later
door den oorlog, en thans moeten zij1 ook
den winter in de bergen doorbrengen. Daar
het in do hoogte te koud is, trekken /.ij
naar de dalen, waar weinig zon komt en
het zeer ongezond is.
Toen we onze koffie op hadden, die wer
kelijk nogal goed smaakte, werd het tijd
op t© breken, en zoo keerden we huis
waarts, weer door 't gansehe dorp uitge
leide gedaan.
We moesten ons haasten, wilden we nog
vóór donker thuis zijn, en de zon was dan
ook juist achter de bergen verdwenen,
toen wc de kampvuren van Groeda woer
voor ons zagen.
FABIUS.
Vergadering Aan 17 Januari 1913.
Binnenlandsche Zaken.
Bij de replieken critiseerde o.a. de heer
Vliegen nader, dab een man als Heyer-
mans, .die in. ons land is teruggekomen om
zich geheel aan de kunst te wijden en dien
spreker beschouwt als den grootsten too-
neelschrijver dien wij op het oogenblik heb
ben, wordt opgejaagd door benepen en be
krompen menschen, die toevalligerwijze aan
het hoofd van een gemeente zijn gesteld.
Spreker ontkende, dat er iets krenkends
voor Katholieken gelegen is in Allerzielen.
Dus er was absoluut geen reden om de op
voering van dat stuk te verbieden. De door
den Min. aangehaalde voorbeelden om het
verbod goed te praten waren dan ook vol
gens spreker, uiterst gezocht. Het is met
onze kunst totaal uit, indien opvoering van
stukken verboden wordt, indien door den
een of. den ander terecht of ten onrechte
een stuk voor zich krenkend wordt geoor
deeld.
Indien de Minister uitgaat van de ge
dachte, dat iedere krenking van een andere
godsdienstige overtuiging, valt onder het-
begrip van strijd met zedelijkheid en open
bare orde, dan waagt hij zich op een terrein
dat niet is te overzien. Want dan zou hij
zijn oog niet alleen moeten richten naar het
tooneel. Immers, ook in de kerken wordt
wel eens iets gezegd, dat minder aangenaam
is voor andersdenkenden.
Spr. had gehoopt-, dat de- Minister zich
wat krachtiger tegenover de burgemeesters
had uitgelaten en ze had voorgeschreven
niet slechts voorzichtig, maar voorzichtige*
te zijn in het vervolg. En spreker waar^
schuwde tegen het meer en meer waar te
nemen 6treven om onder den invloed der
Christelijke politiek sommige menschca
naar de oogen te zien.
Spreker beroept zich op het heden inge
komen adres van den Bond van Nederland-
sche kunstenaars-vereenigingen, waarin te-,
gen het Allerzielen-ver bod geprotesteerd
wordt.
Tegenover de waarschuwing - _n den Mi
nister, dat de schrijvers niet te propagandis
tisch moeten zijn in hun werken, eiaahte
spreker voor de auteurs volle vrijheid op en
wraakte hij het dat de Regeering tot hen
zulk een aanmaning meent te moeten rich-;
ten. Spreker eindigt met te betreuren, nu;
de Minister den Burgemeesters blijkbaar
vrij spel wil laten, dat Nederland zoo ach
terlijk blijkt in waardeering van kunst en
kunstenaars.
De heer De Beau fort hield ook zij
nerzijds zijn bezwaren tegen het AUerzielen-
verbod vol, betoogende dat alleen ruw en
onbeschoft aantasten van godsdienstige ge
voelens kan leiden tot orde-verstoring.
Maar zulks is in het stuk van Heyermans
niet het geval.
De heer Van Nispen (Rheden) ove
rigens niet tegen vrijheid op kunstgebied,
betoogt dé" noodzakelijkheid, dat de kunst
aan banden worde gelegd indien zij naar
on3 land zendt perverse en genieene stuk
ken als bijv. in de Illustration" voorko*
men.
Minister Heem sk erk dupliceer
de en hield nader vol, dat de burgemeester*
art. 188 van de gemeentewet naar eigen ln
zicht en beleid moeten uitvoeren. De Mi
nister Aan Binnenlandsche Zaken wil niet
de clicf zijn van de burgemeesters op geeni
enkel terrein, al wil men hem steeds in dio-
richting dringen. En voor de belachelijk»
rol van oppertooneelcensor bedankt de Mi
nister feestelijk.
De afdeeling Binnenl. Bestuur wordfc
goedgekeurd.
Dinsdag 11 uren voortzetting.
De Kameryerkieziogen in 1913.
Naar de „Tel." verneemt, zal In het district
Beverwijk voor de Tweede Kamer door de
concentratie een vrüzlnnig-domocraat worden
gesteld. Als candidaat wordt genoemd mr.
L. N. Reodenburg, te 'a-Qravenhage.
Naar „Het Vad." uit de beste bron verneemt,
heeft mr. J. A de Wilde de hem aangeboden
candidatuur voor do Tweede Kamer in het
kiesdistrict Ommen niet aangenomen.
D# „Nederl." meldde eenigen t(Jd geleden,
dat da heer H. Pollema, zittend lid voor
Gorinchem, te kennen had gegevon bjj de
aanstaande verkiezingen geen zetel meer te
wenschen. De antbrevolutionnairo kiesvoreenb
ging „Noderland on Oranje" te Gorinchem
heeft bem thans weer candidaat gesteld. Oi
de heer Pollema op eUh besluit is terug»
gekomen weten wtf niet.
In den gisteravond te Beverwijk gehouden
vergadering van de vrijzinnige centrale kies-
veroonlging, waar 15 afdeelingen vertegen
woordigd waren, werden als voorloopige
candidaten voor de Tweed» Kamer de heeren
prof. Eerdmane, uit Leiden, J. Korthal» Alt»»,
uit Zandvoort, mr. L. N. Roodenburg, uit
b Gravenhage en H. Snijder», uit Middelburg,
op het 4-tal geplaatst.
G. Tink, koopman *n caféhouder, Noord»
plein 65, Rotterdam,
H. ran Toor, koopman in petroleum, Jacob-
van-Dijk atraat 8, Ylaarding.n.
M. Bakhuya Roozeboom, candidaat in d«
rechten, gewoond lubbende te Soest.
Ch. F. Keersemaker,' caféhouder, to Vlleain-
gon.
J. H. Oosterbaan, banketbakker te Amster
dam.
L. van Amerongen, huisvrouw van David
Vega, openbare koopvrouw In mode artikelen
te Amsterdam.
door
LOUESE B. B.
Nadruk verboden).
Zij zou volmaakt geweest zijn, zoo haar
fiiet een grenzeloöze hooghartigheid, een
groot gebrek in dezen democratisch en tijd,
had aangekleefd. Maar zij was zich zóó
yolkomen onbewust een gebrek te bezitten,
.vertoonde het telkens weer met zulk een
aanbiddelijke naiAreteit, dat het als het
.ware schuil ging in h&ar goede manieren.
Haar... feodale opA'attingen konden in onze
eeuw nog sléchte het resultaat zijn van een
exclusieve opvoeding, op een afgelegen
kasteel, door drie ouderwetsche conserva
tieve oudtantes. Yan af dat- ,,Zij" leerde
onderscheiden, zag zij, hoe dienstboden
en onderhoorigen bleven stilstaan, als er
een freule Wangelen van den EA'eraerts-
berg hen passeerde.
Van lieA'orlode begon zij de meening van
haar tantes te declen en te gelooven dab
het scheppingsA'erhaal niet juist was, waar
het slechts van twee geslachten sprak, Er
zouden er wel vier geweest zijn: de hee
ren en de freules en na een groote tus-
sohenruimte, eindelijk de mannen en de
.vrouwen. De charmes aran een „heer" ook
in een „man" te ontdekken, zij zou u met
oogen, groot van ongeloof en verbaring,
aangestaard hebben, als gij het hart gehad
had haar dit duidelijk te willen maken.
En helaas de Indische toestanden, het
ras der blanken als meesters aan den
eenen, en het ras der bruine dienaren aan
den anderen kant, de omslachtige etiquette
in de hooge ambtelijke kringen, zij waren
wel geschikt haar te versterken in haar
mid deleeuw sche opvattingen. Gelukkig
echter voor haar ging dit gebrek als het
Avare buiten haar om, zij droeg het even
onbewust als „hij" zijn voorliefde voor
een laag boord, een jas van al te noncha
lant snit; een en ander was atavisme, on
toerekenbaar.
Heel minzaam was haar glimlach, vol
charme de oogopslag der donkerblauwe
oogen, vol aantrekkelijke gratie, de beval
ligheid van liaar gedistingueerd per
soontje. Nu, toen haar ouders hun doch-
terke als zulk een schoon prinsesje uit het
6prookjeeland terugzagen en bedachten,
welke begeerige oogen er zouden gericht
worden op zulk een schat, prentten zij
haar uit oA'erdreven ouderzorg goed in,
dat ook zij slechts „en attendant" in dit
verre land vertoefde, nu niet meer hopend
op de erfenis van den Everaertsberg,
maar wachtend op het „pensioen van
papa", dat reeds binnen twee jaar ver
diend zou zijn.
Gedachtig, (lab gezonde jeugd ver
strooiing noodig heeft en dat, wie angst'g
gevaren vliedt, gevaar trekt, mocht rij
zich zooveel A'ermaken als zij wilde, slechts
onder een enkele reserve. Haar vader,
met den leeftijd een man van stipte vor
men geworden, behield steeds op bals en
dansgelegenheden de beschikking over een
deel harer dansen. Lachend noemde zij die
dansen haar „corArées", want gewoonlijk
werden zij aan personen toegewezm. d.e
vreemd op de plaats waren, of aart hen,
die een beleefdheid verdienden of een
distinctie noodig hadden; het was dan cck
soms een echter „cor\rée". Maar met de
haar eigen bevallige gratie liet zij zich
executeeren zooals het een gehoorzame af
stammelinge van een feodaal geslacht be
taamde. Dansten in overoude tijden de
dochters \ran den huize ook niet met de
pachterszonen op oogstfeesten en bruilof
ten! Gelukkig, dat haar opgedrongen
cavaliers, die in negen van de tien geval
len met haar dweepten als voor haar Aveer
een corvee voorbij was, niets vermoedden
van dezen met aristocratische fijnge\*oelig-
heid bemantelden hoogmoed.
En zoo gebeurde het dat „Zij" op zulk
een corvóe „hem", den tokockef, leerde
kennen. Het was "ter gelegenheid van het
jaarlijksche bal, dat de jongelui van het
gymnasium Willem III gaven. De Yice-
President, die een vereerende uitnoodi-
ging had ontvangen, vond het noodig ten
einde aan zijn kornet meerderen luister bij
te zetten, zich ten doen vergezellen van
rijn vrouw en doohter. Zoo ging zij <lan
weer eeüs op ter corvee en danste met
dezelfde gratie met den jongsten gymna
siast als met den oudsten leeraar. En zoo
gebeurde het dat zij,, later op den avond}
zich bij de Lanciers bevond aan do zijd»
van een der leerlingen van de school tegen»
over drie haar geheel onbekende paren»:
Onmiddellijk^ vóór nog de drie noimaatje»,
haar medeaanseressen, bekomen waren
ran den schrik, deze veelgeroemd» voor
name schoonheid zoo plotseling oarer zich
te zien, liet zij zich aan elk
haar cavalier voorstellen. Daarna»3ij^^ib
zelf te buigen voor de oavaliers
de eerste, ook een gymnasiost^^KÉiénd
bruin als goed bereide chocolade, de twee
de een leerling der Militaire School van
Meester Cornelist en de derde, een 6lank
jongmensch, met vriendelijk open gelaat,
wiens maatschappelijke positie niet ge
noemd werd, maar wiens naam: „Mijnheer
Groenboom" zij duidelijk verstaan kon.
Hij boog heel diep \roor haar, te diep zelfs,
gelukkig voor hem, want nu zag hij niet
heb spottend lachje in haar oogen, toen zij
opmerkte, hoe zijn armen bij deze buiging
een weinig te wijd van het lijf stonden...
Zij hoorde hem echter heel duidelijk:
„Freule..." mompelen, wat haar verzoendo
met zijn aangeleerde vormen, want zij kon
maar niet wennen, ofschoon zij daar niets
van liet blijken, aan de praotische Indische
manier, om iedere ongetrouwde vrouw, de
dochter van den edelman even goed als de
dochter van den minsten tokoklerk, „Juf
frouw" en alle getrouwden, van de vrouw
van een generaal tot die aran een onderoffi
cier „Mevrouw" te noemen. Om dat
„Freule" nu, behield zij van het geheel
van mijnheer Groenboom een aangenomen
indruk, al droeg hij een avondtoilet- in
combinatie, die zij afsohuwelijk vond, een
lange zwarte jas met een witte pantalon.
Zij was een schijntj» minzamer tegen hem
dn.Ti tegen haar andere cavaliers en telkens
als de figuren van de lanciers hen een
oogenblik bij elkander brachten, wisselde
zij eenige vriendelijke woorden met hem.
Dit gaf hem den moed later op den
avond haar een extra-wals af te smeeken,-
dien zij: h^^goreedelijk toestond. Zij vond
ï^h'em^echter "in een tcte-a-tcte minder op
zijn gempjp^2ij>^emerkte, dat hij sprak
met een -jS*\rinciaal accent, hoe wei
rijn stem, die vol en aangenaam klonk, dati
gebrek goed maakte. Hij danste in elk ge
val uitnemend.
„Heb 13 heel prettig weer eens den Bos
tonwals te dansen, ik houd niets van di»
langzame manier aran walsen hier in Indio
dal- ronddraaien op één plek, het doet m©
altijd denken aan het ronddraaien van een
tol in een kringetje," merkte zij op, toen
de muziek zweeg, met de vriendelijk© neer»
buigendheid van een vorstinnetje.
In zijn opgetogenheid over het oompli-
montje ging deze nuance voor hem verlo-»
ren. Och, Hendrik Groenboom was nog
zoo jong, kende de wereld nog zoo weinig.
En hoe kon hij weten wat er een oogen
blik te voren gebeurd was. „Zij" had aan
den arm van een der gymnasiasten gewan-
■dleld door de met vlaggen, tropeeën cn
bloemfestoenen versierde lokalen en daar
bij het gesprek begonnen met een gepast
woordje over de „keurige zalen". Na de
opmerking van haar ca\'alier, dat al deze
feestelijke zalen morgen weer veranderd
zouden zijn in kale, doodsaaie schoolloka
len, waarin hij cn zijn medeslachtoffer»
weer zonden blokken, had zij het jonge-
monscih gevraagd, waar zijn plaats ergens
was.
(Wordt vervolgd)*