No. 16230.
LÜIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 18 Januarf. Dorste Blad.
Anno 1913.
PERSOVERZICHT.
Brieven van een Leidenaar.
Ingezonden.
De ^Nieuwe Rotterdamsche Courant"
heeft eenige beschouwingen, naar aanlei
ding van 't Koninklijk beeluit, waarbij de
departementen van Marine en Oorlog tot
een departement van landsverdediging zijn
samengesmolten.,
Wat is er, vraagt het blad, sedert 1908
(Veranderd', dat de wijziging motiveert?
„Waarom is toen de heer HeemsKerlc
ten tweeden male de gelegenheid openhadj
om de oude liefde der anti-re volutionnaire
partij te volgen, zooveel lange maanden
geaarzeld, eer de keuze gedaan werd?
Mogen wij ook hieromtrent eene veronder
stelling wagen Omdat de heer Colijn eerst
eens heeft willen probeeren, hoé het ging
met twee departementen onder het beheer
van één man. Men weet, dat er ook vroe
ger, onder het kabinet-Kuyper, sprake is
geweest van een samensmelting van Oor
log en Marine tot één ministerie. Doch de
toenmalige minister van Oorlog, generaai
Berganaius, een man van stalen werkkracht
en ijzeren wil overigens, deinsde, nadat
hij eenig© maanden het interimaat van
Marine getorst had, terug voor de uiterst
zware taak, die op hem als minister op
landsverdediging zou komen te rusten. Nu
zal op zijn beurt minister Colijn eerst de
vuurproef hebben willen doorstaan. En het
ia hèm gelukt, zonder dat zijne gezondheid
er schade van heeft ondervonden,
„Hier treffen wij de zwakke stee van de
nieuwe organisatie. Zij is geheel berekend
op iemand, wiens geestelijk en lichamelijk
weerstandsvermogen tegen alles bestand
is. Het schijnt inderdaad, dat minister
Colijn's constitutie hem in staat stelt, won
deren te verrichten. Hij woont manoeuvres
bij, schier zonder zich nachtrust te gun
nen tot verpoozing gaat hij dan nog wat
ministerieele stukken behandelen. Hij
staat dagen aaneen in de Kamer, en
neemt, frisch van geest, immer slagvaar
dig, aan zware debatten deel is hij niet
de eenige van alle ministers, die er geen
bezwaar in ziet, zijn begrooting èn in de
dag- èn in de avondvergaderingen der Ka
mer te verdedigen? Hiji mobiliseert a la
minute, reist kris en kras het land' door,
gaat overal persoonlijk poolshoogte nemen,
dan in het zadel, dan in een onderzeeër,
en tijgt, thuisgekomen, weer op zijn bureau
aan het werk, alsof hij van geen ver
moeienis weet. Hij neemt per slot van re
kening twee departementen onder zijn be
heer en is nog bovendien voorzitter in de
staatscommissie voor de Indische zee
macht."
Omtrent de waarde en de beteekenis van
de verandering is de ,,N. R. Ct." uiterst
sceptisch gestemd; het tijdstip, waarop zij
tot stand ia gekomen, lijkt het blad aller
ongelukkigst gekozen, ómdat zij h.' i. ten
nauwste verband houdt met den persoon
van den tegenwoordigen'ministeren men
maar moet afwachten of in 1913 deze of
een zelfde persoonlijkheid aan het bewind
cal zijn of komen.
Zoowel de „Nieuwe Rotterdamsche Cou-
rant" als de „Nieuwe Courant" betuigen
hare -verwondering over het opdragen van
een arbitrale uitspraak in zake de grens-
quaestie aan den Zwitserschen bondspresi
dent, met voorbijgaan van het te 's-Graven-
hage bestaande Hof van Arbitrage. Het
geJidt hier toch een „twistvraag of geschil
omtrent de uitlegging of de uitvoering" van
het grensverdrag van 1 October 1904, ter
zake waarvan art. 14 van dit verdrag ver
plichte arbitrage voorschrijft dioor het Per
manente Hof van Arbitrage in Den Haag,
dat mede als rechter is aangewezen voor
alle andere quaesties, die tussahen de twee
'landen tot verplichte arbitrage aanleiding
kunnen geven.
De „Nieuwe Courant", welke eerst ge
dacht had aan de mogelijkheid, dat Neder
land en Portugal zich hadden laten af
schrikken door de hooge kosten, herinnert
nu, dat in het verdrag van 1 October 1004
tusschen de beide Rijken gezegd wordt:
„bezield door de beginselen van het Ver
drag voor de vreedzame beslechting van
internationale geschillen, gesleten te 's-Gra-
venhage den 29sten Juli 1899 en bepaalde
lijk wensohen aan het Permanente Hof van
Arbitrage te onderwerpen alle geschillen,
omtrent welke de hooge contracteer en de
partijen zich bij overeenkomsten, door bo
vengenoemd verdrag gesloten, hebben ver
bonden scheidsrechterlijke beslissing te zul
len inroepen."
En nu zich zulk een quaestie voordoet,
die nog al bij art. 14 van het Timor-tractaat
bij voorbaat uitdrukkelijk „aan het Perma
nente Hof van Arbitrage overeenkomstig
de bepalingen van hoofdstuk II van het In
ternationale VeTdrag van 29 Juli 1899"
wordt toegewezen, wordt het Hof voorbij
gegaan en de Zwitsersche President be
vraagd 1 Men zou zeggen, hier mogen, zoo
ooit, toch waarlijk geen fLnancieele over
wegingen den doorslag geven. De tekst' van
beide toactaten is duidelijk en gebiedend."
-De „Nieuwe Rotterdamsche Courant'-
ontving van geachte zijde een schrijven,
waarin o.a. gezegd wordt:
Wij zijn zeer benieuwd naar de uiteenzet
ting van de gronden, die de regeering on
getwijfeld in de memorie van toelichting op
het wetsontwerp tot goedkeuring van het
compromis zal opgeven voor haar mede
werking tot de onttrekking van een niet on
belangrijk grensgeschil aan het Haagsche
Hof; de aanwijzing daarvoor in de plaats
van een rechter, die hoe eerbiedwaardig
ongetwijfeld als persoon, niet die waarbor
gen oplevert als het. Haagsche Hof, zooals
ome arbitrage-geschiedenis proefondervin
delijk genoeg heeft geleerd; terwijl ten
elotte door een en ander de waarde der
algemeene arbitrage verdragen, die zeker
niet gemaakt zijn om er den eersten den
besten keer van af te wijken, zeker niet
verhoogd rs
Wanneer onze regcering, die geen gele
genheid laat voorbijgnan om te getuigen van
haar warme liefde voor „das werk Vom
Haag", zich tot het bovenstaande geliend
heeft, dan is dat wij zijn er van over
tuigd stellig niet uit eigen aandrang ge
schied, doch zal de pressie wel uit LissaboD
gekomen zijn. Maar daardoor zou het ge
beurde even betreurenswaardig blijven en
bovendien zou blijken, dat onze regeering
hier een diplomatiek échec geleden heeft,
immers Fortugal niet er toe heeft kunnen
bewegen, een zeer duidelijke verdrags
bepaling na te lëvea.
Onder het opschrift „Krakeel in 'n lijk
stoet", schrijft de „Limburger Koerier"
„En zij hadden de Coalitie netjes in een
doodkist gelegd, eer het zwartst mogelijke
kleed ovërheen gespreiden mót de lijk
baar waren ze op weg naar het graf.
„Dragers met glundere gezichten: Borg©-,
siua, Roodhuyzen, Patijn, en met 'n strakke
tronie: Tydeman.
„Als gemeld is drager Troub er vandoor
gegaan heeft Drucker 'm' gesmeerd,
raakte Roodhuyzen uit 'tlood, en riep
Borgesius benauwd„Zoo komen wij nooit
aan 't grafl"
„Nu heeft de heer TydemUn verklaard, dat
hij het beleid vain dezen minister van oor
log goedkeurde en er blij mee was.
M«n moet weten, dat deze minister van
oorlog lak heeft aan alle mogelijke theorieën
omtrent volks, en andere legers, wijl hij
met z'n oogen de werkelijkheid riet.
Deze: dat er elk oogenblik een Euro pee
scha oorlog kan uitbreken, en wij dun klaar
hebben te zijn om' onze neutraliteit te ver
dedigen. Niet te mUnkeegen, zooals het vroe.
ger heette, maar te verdedigen en ta hand
haven.
„Dos hebben wij noodig, naar de heer
Tyderonn het uitdrukte, een „paraat" leger,
gereed dus om elk uur ter verdediging dar
grenzen gereed te staan.
„Zoo richt deze minister van oorlog het
leger nu in.
„Best! juicht de heer Tydeman.
„O, jé, klaagde de unia-liboraal Verhey,
daar gaat ons ideaal naar de maan: hetl
volksleger.
„En hij klaagde nog heel gemoedelijk, want
hij is van 'u kalm' temperament. Kapt. Thom
son, die als militair attaché in den Bal
kan is, zou 't 'm anders hebben geleverd I
Maar hij blijft nog 'n beetje in het verre
Oosten, omdatja, hij zegt, omdat hij
er nu eenmaal is. Maar wij vermoeden, dat
hij wegblijft, om' niet al te duidelijk de
voorbarige rurie in de concentratie te de
monstreer en. i
„Intusschen zijn de opscheppers op hun
post.
„Pairaat lanceerde de heer Ter Laan een
motie, waarin de legerorganisatie van dezen
minister wordb afgekeurd.
„Nu zult gij de concentratie eens uit
elkaar zien vallen.
Tydeman.Van Karnebeek tegen .Verliey-
Borgesius
„HaudeLst>lad"-„Nieuwe Crb." togen „Va.
derlajnd'„Telegraaf
s v 7 i
„En zij hadden de ooalitie in oen dood
kist gelegd en poogden haar grafwaarts te
dragen.
„Twee der dragers liepen weg.
„De andere begonnen onder elkaar oen luid
krakeel.
„En de ooalitie lag in haar doodkist te
schudden van het lachen!"
Onder den titel „Christelijk-historiscb,
niet kerkelijk," schrijft de Christelijk-
historieche „N edorlander" o. m.
„In sommige onzer kringen schijnt meer
en meer de meening door te dringen, dat
het verschil tusschen Christ.-Hist. en Anti.
revolutionnair samenvalt met dat tusschen
Hervormd en „Gereformeerd" („afge
scheiden", „doleerend", „separatistisch")
„Onzerzijds hebben wij voortdurend het
verschil in iets geheel anders gezien. In
den regel werd door ons de nadruk gelegd
op het „persoonlijk gouvernement" in 'e
Anti-re volutionnaire partij.1
Nader wordt dan uiteengezet, waarin dit
„persoonlijk gouvernement" bestaat, ter
wijl het blad er op wijst, hoe elke opposi
tie zijnerzijds tegen dat stelael ten onrechte
als een bestrijding van dr. Kuyper wordt
opgevat, althans voorgesteld.
Het bezwaar, dat in de Anti-re volution
naire Partij de onafhankelijkheid wordt
gedood, welke roeping het is aller belang
en niet enkel dat der meerderheid in het
oog te houden, springt, vervolgt het chris-
telijk-historisch orgaan, minder in het oog,
maar veel beter dan dat het slechts een
personenkwestie zou gelden, kunnen Je
kiezers zich voorstellen, dat het verschil
dier beide groepen het onderscheid raufct
tusschen „Gereformeerd" en Hervormd.
„Zij meenen, dat de boven door ons be
doelde „Gereformeerden" op enkele uit
zonderingen na, tot de Anti-revolutionnai-
re partij behooren; dat die „Gereformeer
den" de Hervormde Kerk, door deze van
haar Gereformeerde elementen te beroo-
ven, verzwakken; dat de „coalitie" de
macht der Anti-revolutionnaircn in de
hand werkt, en dat derhalve liefde tot do
Hervormde Kerk moet dringen tot ver
breking der coalitie, tenzij men de andere
leden dier coalitie aan zekere banden legt.
Dit gevoelen werkt zoo sterk door, dat de
Anti-revohitionnairen zelf, om op de mede
werking der Christelijk-Historischen te
kunnen rekenen, zich vaak genoodzaakt-
zien hun candidaten bij voorkeur te kie
zen uit de leden der Hervormde Kerk.
„Deze tegenstelling „Greformeerd"
en Hervormd is intusschen met de wor
ding van onze partij in tegenspraakstaat
daar zelfs vierkant tegenover."
De „N ederlander" betoogt dit dan
op uitvoerige wijze met een beroep op de
geschiedenis, terwijl het Wad rijn histori
sche beschouwing aanvangt met er aan te
herinneren, dat de Christelijk-Historische
Unie, vroeger de Vrij-Antirevolutaonnaire
Partij, steeds beweerd heeft «n nog be
weert, dat zij zich aansluit aan de politieke
inrichten van Groen van Prinsterer, die
rijn anti-revolutionnaire beginselen geheel
los van de Hervormde Kerk verdedigd
heeft.
In de Kroniek van u; „Stemmen voor
Waarheid en Vrede" lezen wij o. a.
„Doah er is een ernstiger klacht verno
men. Zij gold de wijze, waarop door deze
Regeering de godsdienst is betrokken ge
worden in den politieken strijd. Wij stel
len daarvoor niet alleen de thans besta-
rende ministers hoofd voor hoofd aanspra
kelijk, maar als geheel genomen heeft dit
Kabinet niet weinig gedaan, om het gods
dienstig geloof in veler schatting te doen
dalen. Wij hebben zijn ijver voor ^ods eer
en de geestelijke belangen van ons volk
vooral deze Vrucht zien dragen, dat de
roomsch-katholieken hoe langer hoe meer
ontzien worden, en zich zelven hoe langer
hoe minder ontzien. De verdeeldheid van
ons volk nam toe, en zoo wel de bandeloos
heid als de Bohijnheiligheid vermeerderden.
Spreekt men van „paganisten", er ia even
veel reden om te spreken van Tartuffe's.
„Velen meenen, dat aan het ware chris
tendom, aan het Koninkrijk Gods in de
laatst-verloop en vijf jaren een onbereken
bare schade is toegebracht.
„In ditzelfde tijdvak en in dit milieu is
een merkwaardige plaats ingenomen door
den heer De Savornin Lohman. Het is
droevig te zien, hoe de eerbied voor deze
figuur in de Kamer is gedaald. Van rijn
onafhankelijkheid, van zijn fierheid is hoe
langer hoe minder gebleken. Zijn laatste
groote redevoering in dé Tweede Kamer
vertoonde daarvan geen spoor.
„Maar nog droever is het licht, waarin
aan het einde van dit vijfjarig tijdvak
voor ons staat het beeld van dr. A. Kuy
per."
De kroniek-schrijver geeft dan een over
zicht van de rede van den heer Bichon van
IJselmonde en vervolgt:
„De Kamer heeft dit réquisitoir met aan
dacht doch stilzwijgend aangehoord. In
de peT8 is er op gowezen, dat nu niet al
leen mr. v. d. Laar en sëhrijver dezes maar
een Kamerlid, die tot de rechtsche partij
behoort, openlijk zijn geringschatting uit
sprak van dr. Kuyper's karakter. Niemand
heeft het voor den „leider" opgenomen.
Dit is juist een der treurigste dingen, die
zich bij de rechterzijde voordoen, dat me
nig lid der Kamer, in privaatgesprekken
op zeer oneerbiedige wijze van dr. Kuyper
spreekt, maar zich aan. zijn tucht onder
werpt, en hem als hoofd der „christelijke"
partij blijft volgen. Zal men dafc nu ook
doen in 1913? Wij wiLLeü op een paar fei
ten wijzen.
„De felle rede door den heer De Savor
nin Lohman in de Kamer gehouden bevatte
bij veel waars aan het adres der linkerzij
de toch de verbijsterende belofte om der coa
litie trouw te blijven. Zullen de christolijk-
historischen hem volgen 1 Het is zoo moeilijk
op dezen staatsman staat te maken, TTij
schijnt nu over de taak en de plaat© der
Ned.-Herv. Kerk weer anders te denken dan
hij het onlangs te Leeuwarden deed.
Hij blijkt over verzekeruigsdwang thans
het tegenovergestelde gevoelen te hebben
van hetgeen hij voorheen aankleefde. Dit
geeft weinig vertrouwen,
„Het schijnt, dat de christel ijk-hiatori-
sohen en vooral de beslist-kerkelijk© frac
tie in hun midden, niefc zullen samengaan
met de anti revolution aai re voordat dezen
vast „accoord" zullen aangaan op het
punt van subsidieoring van de kerken, en
van het behoud der volksschool.
„Door Ommen gewaarschuwd blijkt de
„Standaard" tot een „compromis" te wil
len komen.
„Wij weten niet wat de hoofden der
Christ.-Historische Unie hiervan denken.
„Het verwondert mij, dat zij onderhan
delen willen met oen partij, welker leider
de man is, wiens beeld door den heer
bichon geteekencf werd, en tot wier leden
er niet weinigen behooren, die doodsvijan
den rijn van onze Ned.-Herv. Kerk, en
als zoodanig zich onlangs te Ommen nog
betoond hebben.
„Maar mij verontrust de vrees, dat de
genoemd© Unie een „compromis" zal slui
ten op het punt van de school.
„Zal inderdaad dr Kromsigt, die zoo
ernstig waarschuwde togen „afscheidings
beginselen", zich neerleggen bij het stre
ven, om onze scholen over te leveren aan
al de secten, partijen, groepen, kringen
en kringetjes, die rich vormden of zullen
vormen?
„Zullen de oude Friesche christ.-histo-
riadhen alles wat hun bovenal ter hart©
ging prijs geven en er toe meewerken, dat
ons volk vaneen gescheurd wordt?"
In do anti -re volutiotnn aire „Rotterdammer"
lozen wij over .winkelsluiting en arbeids
tijd thans
„dat het Vraagstuk van de winkelsluiting
en dat van den arbeidstijd van het perso
neel twee geheel verschillende vraagstuk
ken zijn, die principieel niets met elkaar
te maken hebben. Beiden moeten geholpen,
zoowel patroon als bediende. Voor het
eerste dient de winkelsluiting, vocü* hot
tweede kan alleen afdoende gezorgd door
oen regeling bij de wet van de rusttijden
van de ondergeschikten. Het gebrek aan
deze laatste regeling kan dus nooit worden
aangevoerd als een argument togen .het
eerste, omdat liet er niets mee te maken,
heeft."
Aldus de „Nieuwë Courant."
„Dit is voor ons," zegt laatstgenoemd
blad, „een verrassend© mededeeling. En zij
wordt ons niet minder verrassend, door de
verzekering van de „Rotterd." dat hierop
ITïceds uit den treur© is gewezen."
„De wettelijke winkelsluiting en d© arbeids
tijd van het winkelpersoneel zijn dus twee
zaken Ai© niets, letterlijk niets met elkaar te
maken hebben.
„Hiermede ontzinkt aaja de voorstanden
van d© winkelsluiting het eenig© argument,
dat op tegenstanders van dergelijke wette
lijk© dwangmaatregelen indruk kan maken.
Namelijk: het winkelpersoneel wordt afge
beuld, dit is niet krachtig genoeg om indi
vidueel of door organisatie zichzelf te be
schermen, vele patroons willen wel maar
kunnen niet vanwege de concurrentie, bijna
iedereen in hot vak verlangt dus den steun
der wet.
„Maar dat geldt thans niet meer. Met den
arbeidstijd der winkelbedienden heeft dd
sluiting niets te maken.
„De wettelijke winkelsluiting wordt nu ge
vraagd om patroons tot hun eigen heil tegen
zichzelf te beschermen. Men verlangt ken
zalig te maken voor staats- of stads.fa^on.
Er zijn er onder hen die dit wensohen en
er zijn er die hiet nieb wensohen, maar idai
komt er eigenlijk niet op aan. Ook daarmee
heeft de wettelijke winkelsluiter „niets te
maken."
COCCXXXIII.
Sneeuw is een dankbaar onderwerp voor
schilders, voor dichters en. voor prutte
laars. De laatsten beschouwen haar aller
minst uit artistiek oogpunt. Zij hebben
geen oog voor de „donzige witte vlokken"
die in duizenderlei vormen neerdalen en
een „witte lijkwa" weven voor de winter-
sche aarde: Van hen de versleten gemeen
plaats dat zij 't menschdom driemaal last
veroorzaakt n.l., als ze valt, als ze er ligt
en als ze bezig i© te verdwijnen. Al dot
pruttelen laat de sneeuw natuurlijk in elk
stadium koud, het richt zich gewoonlijk
dan ook minder tot de sneeuw zelf dan wel
tot de bestuurderen van stad en land. Je
moet maar eens gedoodverfd zijn als schrij
ver van de „Brieven van een Leidenaar"
om dit te weten. Ik heb er al wat over ge
hoord
Zoo ben ik een keer of drie u/itgenoodigd
in de Hoogstraat t© kom©n kijken, een dor
drukste verkeerswegen in die stad, mijn
heer, en nog geen opruimers gezien. Wij
betalen toch immers-ook onze belasting.
Als ik raadslid was zou ik er nog wel eens
een hartig woordje over willen zeggen" en
zoo meer.
Elkeen meent in zijn uil een valk te zien,
natuurlijk vond een ander dat z ij n straat
weer het eerst voor opruiming in aanmer
king had moeten komen, wat niet was ge
schied. Alsof er geen werkloozen genoeg
waren, die wel graag een dagloon willen
verdienen.
En dan ontmoette ik weer anderen, dis
het bijv. zond© van bet gfeld vonden dat
men op d© Singels aan het scheppen was.
Men kon toch wél zien dat het goed riemen
snijden is uit eens andermans leer.
,,'t Gaat van onze cent.©" zei een werk
vrouw, wier man van 't jaar voor het eerst
in d© plaatselijke direct© belasting werd
aangeslagen, doch gereclameerd heeft. Of
hij succes gehad heeft kan ik niet weten,
nu al die zaken niet meer gepubliceerd
worden.
Ik kan den pruttelaars wel zeggen dat d«
sneeuwopruiming autoriteiten groot ©n
klein heel wat hoofdbrekens kost, juist,
omdat er zooveel gold mee heengaat. Goed
of kwaad gedaan, heeft de laatste oprui
ming d© gemeente zeker wel weer een paar
duizend gulden gekost. Laten de prutte
laars eens bedenken dat het gemeentebe
stuur hier vooral voor een moeilijke taak
staat, omdat er niets wispelturiger is dan
het weer in den winter, waarmede bij de
sneeuwopruiming de meest© rekening go-
houden moet worden.
Yan do besneeuwde of van de van
sneeuw gezuiverde straat over te gaan, op
hen die er gebruik van maken is een ge
makkelijke overgang. De straatjeugd ook
al, most zij zich van de weelde, die in
overschoenen schuilt, spenen, de straat
jeugd maalt niet om sneeuwopruiming,
als ze maar met sneeuwballen gooien kan.
O, pruttelaar, die daar nu klaagt over
de balddadigheid van ons opkomend ge
slacht, steek de hand in eigen boezem en
vraag u zelf af, of gij in u w jeugd en
misschien later nog wel den lust hebt
kunnen weerstaan een sneeuwballenbombar
dement te houden op een troep andere jon
gens of zelfs wel op een glunder dienst
meisje dat gierend van pret en met rood©
konen trachtte te ontvluchten Gemeene
jongens, die de sneeuw tot een hard pijn
veroorzakend projectiel samenpersen om
er kwaad mee te doen, zijn er altijd ge
weest. Hun moge, als ze er nog rijn, de
verachting treffen van alle flinke jongens
en straf van de politie, maar anders zou
ijk het sneeuwballen gooien door de vin
gers willen zien, mits ouden, gebrokkigen,
ongelukkigen en... vrouwen met rust wor
den gelaten.
Dat er een heele school Hooge re Bur
gerscholieren zich tegen de politie ver
zet, zoodat do sabel moest worden ge
bruikt en arrestaties moesten plaats heb
ben, zooalé dezer dagen in Den Haag is
gebeurd, dat is niet te vergelijken.
Daaruit spreekt een geest, dien we zoo
krachtig mogelijk moeten tegengaan en
niet mogen goedpraten. Daartegen moet
de politie met gestrengheid optreden, do
ouders waken en de opvoeders waarschu
wen, want als leerlingen van een burger
school of gymnasium zulk een voorbeeld ge
ven, wat zal men dan kunnen verwachten
van de jongens uit de achterbuurten?
In dit verband herinner ik er aan, dat er
eenigen tijd geleden een brief aan den Di
recteur van het Rijksopvoedingsgesticht aan.
de Morschsingel-laan alhier aan B. en Ws.
werd gericht, waarin hij er over klaagde,
dat d© Leidsohe straatjeugd het d© ver
pleegden op hun wandelingen onder geleid©
door de stad en langs de Singels, lastig
maakte, door hen voor boeven uit te schel
den en na te roepen. Ik cal na niet uitma
ken, of hot wel v»n ©en goed opvoedkun
dig inricht getuigt, deze verpleegden in hun
gevangenispakjes bij groepen te doen wan-*
delen. Daarover ware eens te praten. In
ieder geval is het niet te verwonderen, dat
de straatjeugd op zulke groepen haar bij-,
zondere aandacht vestigt, maar het is ab
soluut af te keuren, dat zij, in figuurlijken
zin, met slijk en 6teenen werpen, naar die
jeugdige misdadigers, slachtoffers dikwijls
van verkeerd© maatschappelijke en huis©,
lijke toestanden.
B. en Ws. hebben dienaangaande een
circulaire tot de hoofden der ©c-holen ge
stuurd, en wij mogen wel aannemen dat
een opzettelijke terechtwijzing tot de jon
gens en meisjes zal zijn gericht, en er bij
voortduring op zal worden gewezen, wat
een kwaad zij op die wijze doen ©n hoeveel
leed ze veroorzaken. Maar ik meende er
ook de ouders nog wel eens op te mogen
wijzen. Yan heb huisgezin moet met be
trekking tot de opvoeding immers vooral
een invloed ten goed© uitgaan.
En ouderen moeten in goede manieren,
op straat een goed voorbeeld geven. Daar
hapert in Leiden nog wel eens wat aan.
Daar hebt go bijv. het rechtshouden, eon
ding dat in nauwe straten bij druk ver
keer, zoo'n groot gemak oplevert, en het
gevaar voor ongelukken zoo zeer doet ver
minderen, vooral op de smalle Hoo ere woerd
met haar druk tramgerij. Men wil or maar
niet aan.
Ik zelf heb er personen, die mij te go-
moet kwamen, wel eens op gewezen, doch
kreeg meermalen ten antwoord: „ik zal
zalf weten hoe ik loopen wil
Ook héb ik wel eens bij de politie er op
aangedrongen dat zij de wandelaars tot
rechtshouden zou aansporen, en dan.
word mij geantwoord, dat dit niets gaf,
zoolang het niet in een verordening is
voorgeschreven. De meesten voegen de po
litie toe: „bekeur mij dan maar"; wel we
tende dat ze dit niet kan doen.
De menschen klagen tegenwoordig, dat ©r
zooveel verordend en gereglementeerd
wordt, en willen vrij zijn, maar laten w©
dan ook uit vrijen wil datgene, doen, waacr
z© anderen het leven veraangenamen ea
zichzelf allerminst schaden.
Zoo loopt dan deze brief ten slotte op
een boetpredikatie uit, welke op zijn tijd
echter ook haar nut kan doen. Yoor
Boover re u en mij aangaat, laten wij ©r
ons dan door bekeeren
Hooggeachte Redacteur 1
Het maakte mij vreugde, dat Uw geacht
Dagblad in „Brieven van een Leidenaar"-
zijn bij stemming betuigd aan mijn ingezon
den stuk, waarvoor ik U hartelijkst dank
zeg.
Nu mocht ik mij wel de Vraag veroorlo
ven; zoud© die gering© toenam© van d©
bevolking niet daarmede te zamca han
gen, dat hier zulk een verkeerde stroming
overhand heeft?
Toen ik mij hier pas gevestigd had i© mij
speciaal opgevallen, dat men zioh schaam
de om op de Zondagen in de stad te Wij
ven en steeds in afvalligen toon sprak van
alles, wat in Leiden ondernomen werd;
welk een reurig verschil bij andere plaat
sen in Europa, waar elk stadje commundn
trots heeft. Zeer langzaam heb ik nuj aan
dezen toestand gewennen kunnen ©n dik
wijls daoht ik: in het vrije Holland is het
nog lang niet overal vrij en het is vreemd»
dat, wat geoorloofd is, in Soheveningen,
Den Haag, Rotterdam, in welk© drie plaat
sen ik gewoond heb, toch in Leiden ndet
vergund wordt.
Hartgrondig hoop ik dat ik het spoedig
beleven moge, dat Leiden gelijke wetten
krijgt als andere Hollandsche steden, dan
zal de bevolking vanzelf wel toenemen en
ook de Welvaart van de stad.
U hooggeëerde Heer Redacteur, vriende
lijk dankend voor de plaatsing teeken ik»
Met hoogachting,
JOSEF WENZL KLOTZ,
Gérant van ,,'t Posthof".
Mijnheer de Redacteur
Beleefd verzoek ik u een kleine plaats
ruimte in uw veel gelezen blad. Daarbij
bij voorbaat mijn dank.
Zooals ik als lezer van uw blad golezen
heb, schijnt er overal sneeuw gevallen te
rijn en ook gesneeuwbald door de jongens.
Maar als liet te spaak liep, trad de politie
daartegen op. Nu is er te V. ook sneeuw
gevallen en ook met sneeuwballen gegooid.
Nu zult u zeggen en dat zullen er velen
met u zeggen (ik ook) dat is een aardig
vermaak. Zoolang dit bij vermaak blijft,
ben ik het volkomen er mee eens, maar
wanneer het wordt, zooals het hier werd,
dlan is dat geen vermaak meer, maar dan
wordt 't iemand lastig vallen. En vooral,
wanneer dit op Zondagavond gebeurt.
Dat er van halfzeven tot halftien voort
durend bij iemand op de luiken wordt ge
gooid, noem ik gewoon ergerlijk. En om
dan nog, als men zooals dat den betrokken
persoon gebeurde, toen hij zioh bij de po
litie van V. ging beklagen, met een kluitje
in 't riet te worden gestuurd. Dan vraag
ik en zoo zullen er velen zijn te Y.
waar moeten wij een volgenden keer heen
gaan, als er weer sneeuw valt
O, ik weet het, dan kunnen wij, evenals
de betrokken persoon, ter wille van onz©
straatjeugd met de luiken open gaan rit
ten, want de politie bemoeit zich er liever
niet mee.
Dus burgers van Y., in het vervoJi?, als
er weer sneeuw ligt, de luiken open.
U, Mijnheer de Redacteur nogmaals dan
kend voor de plaatsruimte, tecken ik een
inwoner van Valkenburg. B-
Valkenburg^ 16 Januari 1913.