No. 16230. LÜIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 18 Januarf. Dorste Blad. Anno 1913. PERSOVERZICHT. Brieven van een Leidenaar. Ingezonden. De ^Nieuwe Rotterdamsche Courant" heeft eenige beschouwingen, naar aanlei ding van 't Koninklijk beeluit, waarbij de departementen van Marine en Oorlog tot een departement van landsverdediging zijn samengesmolten., Wat is er, vraagt het blad, sedert 1908 (Veranderd', dat de wijziging motiveert? „Waarom is toen de heer HeemsKerlc ten tweeden male de gelegenheid openhadj om de oude liefde der anti-re volutionnaire partij te volgen, zooveel lange maanden geaarzeld, eer de keuze gedaan werd? Mogen wij ook hieromtrent eene veronder stelling wagen Omdat de heer Colijn eerst eens heeft willen probeeren, hoé het ging met twee departementen onder het beheer van één man. Men weet, dat er ook vroe ger, onder het kabinet-Kuyper, sprake is geweest van een samensmelting van Oor log en Marine tot één ministerie. Doch de toenmalige minister van Oorlog, generaai Berganaius, een man van stalen werkkracht en ijzeren wil overigens, deinsde, nadat hij eenig© maanden het interimaat van Marine getorst had, terug voor de uiterst zware taak, die op hem als minister op landsverdediging zou komen te rusten. Nu zal op zijn beurt minister Colijn eerst de vuurproef hebben willen doorstaan. En het ia hèm gelukt, zonder dat zijne gezondheid er schade van heeft ondervonden, „Hier treffen wij de zwakke stee van de nieuwe organisatie. Zij is geheel berekend op iemand, wiens geestelijk en lichamelijk weerstandsvermogen tegen alles bestand is. Het schijnt inderdaad, dat minister Colijn's constitutie hem in staat stelt, won deren te verrichten. Hij woont manoeuvres bij, schier zonder zich nachtrust te gun nen tot verpoozing gaat hij dan nog wat ministerieele stukken behandelen. Hij staat dagen aaneen in de Kamer, en neemt, frisch van geest, immer slagvaar dig, aan zware debatten deel is hij niet de eenige van alle ministers, die er geen bezwaar in ziet, zijn begrooting èn in de dag- èn in de avondvergaderingen der Ka mer te verdedigen? Hiji mobiliseert a la minute, reist kris en kras het land' door, gaat overal persoonlijk poolshoogte nemen, dan in het zadel, dan in een onderzeeër, en tijgt, thuisgekomen, weer op zijn bureau aan het werk, alsof hij van geen ver moeienis weet. Hij neemt per slot van re kening twee departementen onder zijn be heer en is nog bovendien voorzitter in de staatscommissie voor de Indische zee macht." Omtrent de waarde en de beteekenis van de verandering is de ,,N. R. Ct." uiterst sceptisch gestemd; het tijdstip, waarop zij tot stand ia gekomen, lijkt het blad aller ongelukkigst gekozen, ómdat zij h.' i. ten nauwste verband houdt met den persoon van den tegenwoordigen'ministeren men maar moet afwachten of in 1913 deze of een zelfde persoonlijkheid aan het bewind cal zijn of komen. Zoowel de „Nieuwe Rotterdamsche Cou- rant" als de „Nieuwe Courant" betuigen hare -verwondering over het opdragen van een arbitrale uitspraak in zake de grens- quaestie aan den Zwitserschen bondspresi dent, met voorbijgaan van het te 's-Graven- hage bestaande Hof van Arbitrage. Het geJidt hier toch een „twistvraag of geschil omtrent de uitlegging of de uitvoering" van het grensverdrag van 1 October 1904, ter zake waarvan art. 14 van dit verdrag ver plichte arbitrage voorschrijft dioor het Per manente Hof van Arbitrage in Den Haag, dat mede als rechter is aangewezen voor alle andere quaesties, die tussahen de twee 'landen tot verplichte arbitrage aanleiding kunnen geven. De „Nieuwe Courant", welke eerst ge dacht had aan de mogelijkheid, dat Neder land en Portugal zich hadden laten af schrikken door de hooge kosten, herinnert nu, dat in het verdrag van 1 October 1004 tusschen de beide Rijken gezegd wordt: „bezield door de beginselen van het Ver drag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen, gesleten te 's-Gra- venhage den 29sten Juli 1899 en bepaalde lijk wensohen aan het Permanente Hof van Arbitrage te onderwerpen alle geschillen, omtrent welke de hooge contracteer en de partijen zich bij overeenkomsten, door bo vengenoemd verdrag gesloten, hebben ver bonden scheidsrechterlijke beslissing te zul len inroepen." En nu zich zulk een quaestie voordoet, die nog al bij art. 14 van het Timor-tractaat bij voorbaat uitdrukkelijk „aan het Perma nente Hof van Arbitrage overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het In ternationale VeTdrag van 29 Juli 1899" wordt toegewezen, wordt het Hof voorbij gegaan en de Zwitsersche President be vraagd 1 Men zou zeggen, hier mogen, zoo ooit, toch waarlijk geen fLnancieele over wegingen den doorslag geven. De tekst' van beide toactaten is duidelijk en gebiedend." -De „Nieuwe Rotterdamsche Courant'- ontving van geachte zijde een schrijven, waarin o.a. gezegd wordt: Wij zijn zeer benieuwd naar de uiteenzet ting van de gronden, die de regeering on getwijfeld in de memorie van toelichting op het wetsontwerp tot goedkeuring van het compromis zal opgeven voor haar mede werking tot de onttrekking van een niet on belangrijk grensgeschil aan het Haagsche Hof; de aanwijzing daarvoor in de plaats van een rechter, die hoe eerbiedwaardig ongetwijfeld als persoon, niet die waarbor gen oplevert als het. Haagsche Hof, zooals ome arbitrage-geschiedenis proefondervin delijk genoeg heeft geleerd; terwijl ten elotte door een en ander de waarde der algemeene arbitrage verdragen, die zeker niet gemaakt zijn om er den eersten den besten keer van af te wijken, zeker niet verhoogd rs Wanneer onze regcering, die geen gele genheid laat voorbijgnan om te getuigen van haar warme liefde voor „das werk Vom Haag", zich tot het bovenstaande geliend heeft, dan is dat wij zijn er van over tuigd stellig niet uit eigen aandrang ge schied, doch zal de pressie wel uit LissaboD gekomen zijn. Maar daardoor zou het ge beurde even betreurenswaardig blijven en bovendien zou blijken, dat onze regeering hier een diplomatiek échec geleden heeft, immers Fortugal niet er toe heeft kunnen bewegen, een zeer duidelijke verdrags bepaling na te lëvea. Onder het opschrift „Krakeel in 'n lijk stoet", schrijft de „Limburger Koerier" „En zij hadden de Coalitie netjes in een doodkist gelegd, eer het zwartst mogelijke kleed ovërheen gespreiden mót de lijk baar waren ze op weg naar het graf. „Dragers met glundere gezichten: Borg©-, siua, Roodhuyzen, Patijn, en met 'n strakke tronie: Tydeman. „Als gemeld is drager Troub er vandoor gegaan heeft Drucker 'm' gesmeerd, raakte Roodhuyzen uit 'tlood, en riep Borgesius benauwd„Zoo komen wij nooit aan 't grafl" „Nu heeft de heer TydemUn verklaard, dat hij het beleid vain dezen minister van oor log goedkeurde en er blij mee was. M«n moet weten, dat deze minister van oorlog lak heeft aan alle mogelijke theorieën omtrent volks, en andere legers, wijl hij met z'n oogen de werkelijkheid riet. Deze: dat er elk oogenblik een Euro pee scha oorlog kan uitbreken, en wij dun klaar hebben te zijn om' onze neutraliteit te ver dedigen. Niet te mUnkeegen, zooals het vroe. ger heette, maar te verdedigen en ta hand haven. „Dos hebben wij noodig, naar de heer Tyderonn het uitdrukte, een „paraat" leger, gereed dus om elk uur ter verdediging dar grenzen gereed te staan. „Zoo richt deze minister van oorlog het leger nu in. „Best! juicht de heer Tydeman. „O, jé, klaagde de unia-liboraal Verhey, daar gaat ons ideaal naar de maan: hetl volksleger. „En hij klaagde nog heel gemoedelijk, want hij is van 'u kalm' temperament. Kapt. Thom son, die als militair attaché in den Bal kan is, zou 't 'm anders hebben geleverd I Maar hij blijft nog 'n beetje in het verre Oosten, omdatja, hij zegt, omdat hij er nu eenmaal is. Maar wij vermoeden, dat hij wegblijft, om' niet al te duidelijk de voorbarige rurie in de concentratie te de monstreer en. i „Intusschen zijn de opscheppers op hun post. „Pairaat lanceerde de heer Ter Laan een motie, waarin de legerorganisatie van dezen minister wordb afgekeurd. „Nu zult gij de concentratie eens uit elkaar zien vallen. Tydeman.Van Karnebeek tegen .Verliey- Borgesius „HaudeLst>lad"-„Nieuwe Crb." togen „Va. derlajnd'„Telegraaf s v 7 i „En zij hadden de ooalitie in oen dood kist gelegd en poogden haar grafwaarts te dragen. „Twee der dragers liepen weg. „De andere begonnen onder elkaar oen luid krakeel. „En de ooalitie lag in haar doodkist te schudden van het lachen!" Onder den titel „Christelijk-historiscb, niet kerkelijk," schrijft de Christelijk- historieche „N edorlander" o. m. „In sommige onzer kringen schijnt meer en meer de meening door te dringen, dat het verschil tusschen Christ.-Hist. en Anti. revolutionnair samenvalt met dat tusschen Hervormd en „Gereformeerd" („afge scheiden", „doleerend", „separatistisch") „Onzerzijds hebben wij voortdurend het verschil in iets geheel anders gezien. In den regel werd door ons de nadruk gelegd op het „persoonlijk gouvernement" in 'e Anti-re volutionnaire partij.1 Nader wordt dan uiteengezet, waarin dit „persoonlijk gouvernement" bestaat, ter wijl het blad er op wijst, hoe elke opposi tie zijnerzijds tegen dat stelael ten onrechte als een bestrijding van dr. Kuyper wordt opgevat, althans voorgesteld. Het bezwaar, dat in de Anti-re volution naire Partij de onafhankelijkheid wordt gedood, welke roeping het is aller belang en niet enkel dat der meerderheid in het oog te houden, springt, vervolgt het chris- telijk-historisch orgaan, minder in het oog, maar veel beter dan dat het slechts een personenkwestie zou gelden, kunnen Je kiezers zich voorstellen, dat het verschil dier beide groepen het onderscheid raufct tusschen „Gereformeerd" en Hervormd. „Zij meenen, dat de boven door ons be doelde „Gereformeerden" op enkele uit zonderingen na, tot de Anti-revolutionnai- re partij behooren; dat die „Gereformeer den" de Hervormde Kerk, door deze van haar Gereformeerde elementen te beroo- ven, verzwakken; dat de „coalitie" de macht der Anti-revolutionnaircn in de hand werkt, en dat derhalve liefde tot do Hervormde Kerk moet dringen tot ver breking der coalitie, tenzij men de andere leden dier coalitie aan zekere banden legt. Dit gevoelen werkt zoo sterk door, dat de Anti-revohitionnairen zelf, om op de mede werking der Christelijk-Historischen te kunnen rekenen, zich vaak genoodzaakt- zien hun candidaten bij voorkeur te kie zen uit de leden der Hervormde Kerk. „Deze tegenstelling „Greformeerd" en Hervormd is intusschen met de wor ding van onze partij in tegenspraakstaat daar zelfs vierkant tegenover." De „N ederlander" betoogt dit dan op uitvoerige wijze met een beroep op de geschiedenis, terwijl het Wad rijn histori sche beschouwing aanvangt met er aan te herinneren, dat de Christelijk-Historische Unie, vroeger de Vrij-Antirevolutaonnaire Partij, steeds beweerd heeft «n nog be weert, dat zij zich aansluit aan de politieke inrichten van Groen van Prinsterer, die rijn anti-revolutionnaire beginselen geheel los van de Hervormde Kerk verdedigd heeft. In de Kroniek van u; „Stemmen voor Waarheid en Vrede" lezen wij o. a. „Doah er is een ernstiger klacht verno men. Zij gold de wijze, waarop door deze Regeering de godsdienst is betrokken ge worden in den politieken strijd. Wij stel len daarvoor niet alleen de thans besta- rende ministers hoofd voor hoofd aanspra kelijk, maar als geheel genomen heeft dit Kabinet niet weinig gedaan, om het gods dienstig geloof in veler schatting te doen dalen. Wij hebben zijn ijver voor ^ods eer en de geestelijke belangen van ons volk vooral deze Vrucht zien dragen, dat de roomsch-katholieken hoe langer hoe meer ontzien worden, en zich zelven hoe langer hoe minder ontzien. De verdeeldheid van ons volk nam toe, en zoo wel de bandeloos heid als de Bohijnheiligheid vermeerderden. Spreekt men van „paganisten", er ia even veel reden om te spreken van Tartuffe's. „Velen meenen, dat aan het ware chris tendom, aan het Koninkrijk Gods in de laatst-verloop en vijf jaren een onbereken bare schade is toegebracht. „In ditzelfde tijdvak en in dit milieu is een merkwaardige plaats ingenomen door den heer De Savornin Lohman. Het is droevig te zien, hoe de eerbied voor deze figuur in de Kamer is gedaald. Van rijn onafhankelijkheid, van zijn fierheid is hoe langer hoe minder gebleken. Zijn laatste groote redevoering in dé Tweede Kamer vertoonde daarvan geen spoor. „Maar nog droever is het licht, waarin aan het einde van dit vijfjarig tijdvak voor ons staat het beeld van dr. A. Kuy per." De kroniek-schrijver geeft dan een over zicht van de rede van den heer Bichon van IJselmonde en vervolgt: „De Kamer heeft dit réquisitoir met aan dacht doch stilzwijgend aangehoord. In de peT8 is er op gowezen, dat nu niet al leen mr. v. d. Laar en sëhrijver dezes maar een Kamerlid, die tot de rechtsche partij behoort, openlijk zijn geringschatting uit sprak van dr. Kuyper's karakter. Niemand heeft het voor den „leider" opgenomen. Dit is juist een der treurigste dingen, die zich bij de rechterzijde voordoen, dat me nig lid der Kamer, in privaatgesprekken op zeer oneerbiedige wijze van dr. Kuyper spreekt, maar zich aan. zijn tucht onder werpt, en hem als hoofd der „christelijke" partij blijft volgen. Zal men dafc nu ook doen in 1913? Wij wiLLeü op een paar fei ten wijzen. „De felle rede door den heer De Savor nin Lohman in de Kamer gehouden bevatte bij veel waars aan het adres der linkerzij de toch de verbijsterende belofte om der coa litie trouw te blijven. Zullen de christolijk- historischen hem volgen 1 Het is zoo moeilijk op dezen staatsman staat te maken, TTij schijnt nu over de taak en de plaat© der Ned.-Herv. Kerk weer anders te denken dan hij het onlangs te Leeuwarden deed. Hij blijkt over verzekeruigsdwang thans het tegenovergestelde gevoelen te hebben van hetgeen hij voorheen aankleefde. Dit geeft weinig vertrouwen, „Het schijnt, dat de christel ijk-hiatori- sohen en vooral de beslist-kerkelijk© frac tie in hun midden, niefc zullen samengaan met de anti revolution aai re voordat dezen vast „accoord" zullen aangaan op het punt van subsidieoring van de kerken, en van het behoud der volksschool. „Door Ommen gewaarschuwd blijkt de „Standaard" tot een „compromis" te wil len komen. „Wij weten niet wat de hoofden der Christ.-Historische Unie hiervan denken. „Het verwondert mij, dat zij onderhan delen willen met oen partij, welker leider de man is, wiens beeld door den heer bichon geteekencf werd, en tot wier leden er niet weinigen behooren, die doodsvijan den rijn van onze Ned.-Herv. Kerk, en als zoodanig zich onlangs te Ommen nog betoond hebben. „Maar mij verontrust de vrees, dat de genoemd© Unie een „compromis" zal slui ten op het punt van de school. „Zal inderdaad dr Kromsigt, die zoo ernstig waarschuwde togen „afscheidings beginselen", zich neerleggen bij het stre ven, om onze scholen over te leveren aan al de secten, partijen, groepen, kringen en kringetjes, die rich vormden of zullen vormen? „Zullen de oude Friesche christ.-histo- riadhen alles wat hun bovenal ter hart© ging prijs geven en er toe meewerken, dat ons volk vaneen gescheurd wordt?" In do anti -re volutiotnn aire „Rotterdammer" lozen wij over .winkelsluiting en arbeids tijd thans „dat het Vraagstuk van de winkelsluiting en dat van den arbeidstijd van het perso neel twee geheel verschillende vraagstuk ken zijn, die principieel niets met elkaar te maken hebben. Beiden moeten geholpen, zoowel patroon als bediende. Voor het eerste dient de winkelsluiting, vocü* hot tweede kan alleen afdoende gezorgd door oen regeling bij de wet van de rusttijden van de ondergeschikten. Het gebrek aan deze laatste regeling kan dus nooit worden aangevoerd als een argument togen .het eerste, omdat liet er niets mee te maken, heeft." Aldus de „Nieuwë Courant." „Dit is voor ons," zegt laatstgenoemd blad, „een verrassend© mededeeling. En zij wordt ons niet minder verrassend, door de verzekering van de „Rotterd." dat hierop ITïceds uit den treur© is gewezen." „De wettelijke winkelsluiting en d© arbeids tijd van het winkelpersoneel zijn dus twee zaken Ai© niets, letterlijk niets met elkaar te maken hebben. „Hiermede ontzinkt aaja de voorstanden van d© winkelsluiting het eenig© argument, dat op tegenstanders van dergelijke wette lijk© dwangmaatregelen indruk kan maken. Namelijk: het winkelpersoneel wordt afge beuld, dit is niet krachtig genoeg om indi vidueel of door organisatie zichzelf te be schermen, vele patroons willen wel maar kunnen niet vanwege de concurrentie, bijna iedereen in hot vak verlangt dus den steun der wet. „Maar dat geldt thans niet meer. Met den arbeidstijd der winkelbedienden heeft dd sluiting niets te maken. „De wettelijke winkelsluiting wordt nu ge vraagd om patroons tot hun eigen heil tegen zichzelf te beschermen. Men verlangt ken zalig te maken voor staats- of stads.fa^on. Er zijn er onder hen die dit wensohen en er zijn er die hiet nieb wensohen, maar idai komt er eigenlijk niet op aan. Ook daarmee heeft de wettelijke winkelsluiter „niets te maken." COCCXXXIII. Sneeuw is een dankbaar onderwerp voor schilders, voor dichters en. voor prutte laars. De laatsten beschouwen haar aller minst uit artistiek oogpunt. Zij hebben geen oog voor de „donzige witte vlokken" die in duizenderlei vormen neerdalen en een „witte lijkwa" weven voor de winter- sche aarde: Van hen de versleten gemeen plaats dat zij 't menschdom driemaal last veroorzaakt n.l., als ze valt, als ze er ligt en als ze bezig i© te verdwijnen. Al dot pruttelen laat de sneeuw natuurlijk in elk stadium koud, het richt zich gewoonlijk dan ook minder tot de sneeuw zelf dan wel tot de bestuurderen van stad en land. Je moet maar eens gedoodverfd zijn als schrij ver van de „Brieven van een Leidenaar" om dit te weten. Ik heb er al wat over ge hoord Zoo ben ik een keer of drie u/itgenoodigd in de Hoogstraat t© kom©n kijken, een dor drukste verkeerswegen in die stad, mijn heer, en nog geen opruimers gezien. Wij betalen toch immers-ook onze belasting. Als ik raadslid was zou ik er nog wel eens een hartig woordje over willen zeggen" en zoo meer. Elkeen meent in zijn uil een valk te zien, natuurlijk vond een ander dat z ij n straat weer het eerst voor opruiming in aanmer king had moeten komen, wat niet was ge schied. Alsof er geen werkloozen genoeg waren, die wel graag een dagloon willen verdienen. En dan ontmoette ik weer anderen, dis het bijv. zond© van bet gfeld vonden dat men op d© Singels aan het scheppen was. Men kon toch wél zien dat het goed riemen snijden is uit eens andermans leer. ,,'t Gaat van onze cent.©" zei een werk vrouw, wier man van 't jaar voor het eerst in d© plaatselijke direct© belasting werd aangeslagen, doch gereclameerd heeft. Of hij succes gehad heeft kan ik niet weten, nu al die zaken niet meer gepubliceerd worden. Ik kan den pruttelaars wel zeggen dat d« sneeuwopruiming autoriteiten groot ©n klein heel wat hoofdbrekens kost, juist, omdat er zooveel gold mee heengaat. Goed of kwaad gedaan, heeft de laatste oprui ming d© gemeente zeker wel weer een paar duizend gulden gekost. Laten de prutte laars eens bedenken dat het gemeentebe stuur hier vooral voor een moeilijke taak staat, omdat er niets wispelturiger is dan het weer in den winter, waarmede bij de sneeuwopruiming de meest© rekening go- houden moet worden. Yan do besneeuwde of van de van sneeuw gezuiverde straat over te gaan, op hen die er gebruik van maken is een ge makkelijke overgang. De straatjeugd ook al, most zij zich van de weelde, die in overschoenen schuilt, spenen, de straat jeugd maalt niet om sneeuwopruiming, als ze maar met sneeuwballen gooien kan. O, pruttelaar, die daar nu klaagt over de balddadigheid van ons opkomend ge slacht, steek de hand in eigen boezem en vraag u zelf af, of gij in u w jeugd en misschien later nog wel den lust hebt kunnen weerstaan een sneeuwballenbombar dement te houden op een troep andere jon gens of zelfs wel op een glunder dienst meisje dat gierend van pret en met rood© konen trachtte te ontvluchten Gemeene jongens, die de sneeuw tot een hard pijn veroorzakend projectiel samenpersen om er kwaad mee te doen, zijn er altijd ge weest. Hun moge, als ze er nog rijn, de verachting treffen van alle flinke jongens en straf van de politie, maar anders zou ijk het sneeuwballen gooien door de vin gers willen zien, mits ouden, gebrokkigen, ongelukkigen en... vrouwen met rust wor den gelaten. Dat er een heele school Hooge re Bur gerscholieren zich tegen de politie ver zet, zoodat do sabel moest worden ge bruikt en arrestaties moesten plaats heb ben, zooalé dezer dagen in Den Haag is gebeurd, dat is niet te vergelijken. Daaruit spreekt een geest, dien we zoo krachtig mogelijk moeten tegengaan en niet mogen goedpraten. Daartegen moet de politie met gestrengheid optreden, do ouders waken en de opvoeders waarschu wen, want als leerlingen van een burger school of gymnasium zulk een voorbeeld ge ven, wat zal men dan kunnen verwachten van de jongens uit de achterbuurten? In dit verband herinner ik er aan, dat er eenigen tijd geleden een brief aan den Di recteur van het Rijksopvoedingsgesticht aan. de Morschsingel-laan alhier aan B. en Ws. werd gericht, waarin hij er over klaagde, dat d© Leidsohe straatjeugd het d© ver pleegden op hun wandelingen onder geleid© door de stad en langs de Singels, lastig maakte, door hen voor boeven uit te schel den en na te roepen. Ik cal na niet uitma ken, of hot wel v»n ©en goed opvoedkun dig inricht getuigt, deze verpleegden in hun gevangenispakjes bij groepen te doen wan-* delen. Daarover ware eens te praten. In ieder geval is het niet te verwonderen, dat de straatjeugd op zulke groepen haar bij-, zondere aandacht vestigt, maar het is ab soluut af te keuren, dat zij, in figuurlijken zin, met slijk en 6teenen werpen, naar die jeugdige misdadigers, slachtoffers dikwijls van verkeerd© maatschappelijke en huis©, lijke toestanden. B. en Ws. hebben dienaangaande een circulaire tot de hoofden der ©c-holen ge stuurd, en wij mogen wel aannemen dat een opzettelijke terechtwijzing tot de jon gens en meisjes zal zijn gericht, en er bij voortduring op zal worden gewezen, wat een kwaad zij op die wijze doen ©n hoeveel leed ze veroorzaken. Maar ik meende er ook de ouders nog wel eens op te mogen wijzen. Yan heb huisgezin moet met be trekking tot de opvoeding immers vooral een invloed ten goed© uitgaan. En ouderen moeten in goede manieren, op straat een goed voorbeeld geven. Daar hapert in Leiden nog wel eens wat aan. Daar hebt go bijv. het rechtshouden, eon ding dat in nauwe straten bij druk ver keer, zoo'n groot gemak oplevert, en het gevaar voor ongelukken zoo zeer doet ver minderen, vooral op de smalle Hoo ere woerd met haar druk tramgerij. Men wil or maar niet aan. Ik zelf heb er personen, die mij te go- moet kwamen, wel eens op gewezen, doch kreeg meermalen ten antwoord: „ik zal zalf weten hoe ik loopen wil Ook héb ik wel eens bij de politie er op aangedrongen dat zij de wandelaars tot rechtshouden zou aansporen, en dan. word mij geantwoord, dat dit niets gaf, zoolang het niet in een verordening is voorgeschreven. De meesten voegen de po litie toe: „bekeur mij dan maar"; wel we tende dat ze dit niet kan doen. De menschen klagen tegenwoordig, dat ©r zooveel verordend en gereglementeerd wordt, en willen vrij zijn, maar laten w© dan ook uit vrijen wil datgene, doen, waacr z© anderen het leven veraangenamen ea zichzelf allerminst schaden. Zoo loopt dan deze brief ten slotte op een boetpredikatie uit, welke op zijn tijd echter ook haar nut kan doen. Yoor Boover re u en mij aangaat, laten wij ©r ons dan door bekeeren Hooggeachte Redacteur 1 Het maakte mij vreugde, dat Uw geacht Dagblad in „Brieven van een Leidenaar"- zijn bij stemming betuigd aan mijn ingezon den stuk, waarvoor ik U hartelijkst dank zeg. Nu mocht ik mij wel de Vraag veroorlo ven; zoud© die gering© toenam© van d© bevolking niet daarmede te zamca han gen, dat hier zulk een verkeerde stroming overhand heeft? Toen ik mij hier pas gevestigd had i© mij speciaal opgevallen, dat men zioh schaam de om op de Zondagen in de stad te Wij ven en steeds in afvalligen toon sprak van alles, wat in Leiden ondernomen werd; welk een reurig verschil bij andere plaat sen in Europa, waar elk stadje commundn trots heeft. Zeer langzaam heb ik nuj aan dezen toestand gewennen kunnen ©n dik wijls daoht ik: in het vrije Holland is het nog lang niet overal vrij en het is vreemd» dat, wat geoorloofd is, in Soheveningen, Den Haag, Rotterdam, in welk© drie plaat sen ik gewoond heb, toch in Leiden ndet vergund wordt. Hartgrondig hoop ik dat ik het spoedig beleven moge, dat Leiden gelijke wetten krijgt als andere Hollandsche steden, dan zal de bevolking vanzelf wel toenemen en ook de Welvaart van de stad. U hooggeëerde Heer Redacteur, vriende lijk dankend voor de plaatsing teeken ik» Met hoogachting, JOSEF WENZL KLOTZ, Gérant van ,,'t Posthof". Mijnheer de Redacteur Beleefd verzoek ik u een kleine plaats ruimte in uw veel gelezen blad. Daarbij bij voorbaat mijn dank. Zooals ik als lezer van uw blad golezen heb, schijnt er overal sneeuw gevallen te rijn en ook gesneeuwbald door de jongens. Maar als liet te spaak liep, trad de politie daartegen op. Nu is er te V. ook sneeuw gevallen en ook met sneeuwballen gegooid. Nu zult u zeggen en dat zullen er velen met u zeggen (ik ook) dat is een aardig vermaak. Zoolang dit bij vermaak blijft, ben ik het volkomen er mee eens, maar wanneer het wordt, zooals het hier werd, dlan is dat geen vermaak meer, maar dan wordt 't iemand lastig vallen. En vooral, wanneer dit op Zondagavond gebeurt. Dat er van halfzeven tot halftien voort durend bij iemand op de luiken wordt ge gooid, noem ik gewoon ergerlijk. En om dan nog, als men zooals dat den betrokken persoon gebeurde, toen hij zioh bij de po litie van V. ging beklagen, met een kluitje in 't riet te worden gestuurd. Dan vraag ik en zoo zullen er velen zijn te Y. waar moeten wij een volgenden keer heen gaan, als er weer sneeuw valt O, ik weet het, dan kunnen wij, evenals de betrokken persoon, ter wille van onz© straatjeugd met de luiken open gaan rit ten, want de politie bemoeit zich er liever niet mee. Dus burgers van Y., in het vervoJi?, als er weer sneeuw ligt, de luiken open. U, Mijnheer de Redacteur nogmaals dan kend voor de plaatsruimte, tecken ik een inwoner van Valkenburg. B- Valkenburg^ 16 Januari 1913.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5