M
H8
ZONDAG5BIAD+
IÉID5CH DAGBLAD
VAN HET
zm wm&K.
Mo. 16230.
Zaterdag* 18 Januari.
Anno 1913.
MitiiT:;uiï?>in?;:iiiï?ii^;Yiiii»:iin»:>i;ii?g
ill I ft ftftftftftftftftft* lil
V .*Vf .«va a» v$ «V« a 'V -
(Nadruk verboden.)
Mooi-Nelleke werd zij genoemd in 't
dorpje en wanneer ze, gearmd met haar
verloofde Jan Peters uoor de dalende
straten liep, zagen de medsjes baar met
onverholen bewondering na. Ja 't was een
6choon paar, beiden even rijzig, even blond
even etoer-blauwoogig.
En nu zaten ze naast elkaar in den cir
cus, die avond-voor stellingen gaf in 't ver*
afgelegen dorpje.
Met schitterende oogen en gloeiende
wangen volgde „Mooi-Nelleke" de paard-
rijdsters met fladderende haren en roode
rokjes, gezeten op vurige paardjes.
Bij elk volbrachten kunst-toer klapte
ze in de kleine handen en keek met kinder
lijk genot op tot haar Jan.
En vriend'hjk boog hij zich voorover
en wees haar met uitgestrekte hana! den
Bchoonen lichaamsbouw der rondrijdende
rossen. Onder daverend gejuich verdwenen
'ö'e dappere schoon rijdsters en verscheen
een donker acrobaat in rood-tricot.
Mooi-Nelleke zat vlak vooraan en haar
trof een blik uit de zwarte oogen van den
kunstenaar.
Ze moest almaar naar hem kijken, naar
de stangachtigo kronkelingen van zijn sterk
jong lichaam, naar den donkeren gloed,
die eteeg onder de gebruinde huicL Maar
toen hij einaebjk heed hoog in de lucht
boven haar hoofd ronddraaide, zwevende
aan een onzichtbaar koord, door hem
alleen maar vastgehouden met de sterke
tanden, 't zwarte hoofd achterover ge
knakt zoodat de donkere haarlokken vie
len in den bruin-gep looiden nek, toen be
dekte ze plots heur gelaat met de handen
en voelde ze haar ranke gestalte trillen
van angst. Haar aciem stokte en met 't
brandend gezichtje nog steeds in de han
den, snikte ze het opeens uit.
^Nelleke, Nelleke, wat is er 2" En Jan
sloeg z'n arm om 't bevende meisje en trok
tacht de handen weg, haar kijkend in t
weenende gelaat.
„Er ia niets maar e is die man al
Deneden 2" met een radeloozen blik opziend
naar hem.
„Ja, kijk gauw, anders is hij al weg,"
De jonge acrobaat boog voor 't laatst en
wederom trof een blik uit z'n gloeiende
oogen „mooi-Nelleke."
En zij zat daar steeds met wit-getrokken
gezichtje, doelloos kijkend naar de rennen
de rossen zonder ze te zien, 't beeld van
den acrobaat vóór zich.
„Kindje, wat ben je stil, is er iete?"
„Neen," antwoordde ze verstrooid en
weer rees voor haar oogen een stoere man
nenkop, de goWende lokken zwartend om
<?en bruin Zigeuner-gelaat.
Bij }t naar huis gaan vroeg Jan haar,
waarom ze ineens zoo geschrokken was.
„Anders lach je altijd bij zulke gevaar
lijke toeren en nu niet; nu huilde je. Hoe
kwam dat?"
Maar koppig zweeg mooi-Nelleke't was
haar allege ven vaag en onduidelijk. Bij 't
hek van ;h$ar huisje kuste Jan de blonde
krulletjes' op haar voorhoofd en keek haar
vorsch end-diep in de groote meisjes-oogen.
Maar zij ontweek z'n blik en vluchte schuw
met een laatsten groet in huis.
Hier was ze veilig en kon ze haar woe
lende gedachten regelen.
Ze sliep onrustig dien nacht en Voelde al
tijd twee dringende oogen op haar gericht
met een sprakeloozen blik.
's Morgens kwam haar Jan; maar zij ge
voelde zich onrustig en beklemd. Z'n trou
we oogen kon ze nü niet verdragen en ze
was zeer blijde, toen hij haar eindelijk ver
liet.
Zacht-verwijtend had hij haar aange
staard, iets gissend, maar niet wetend wüt.
Doch spoedig verdreef een ander beeld
weor 't zijne, en mijmerend verrichtte mooi-
Nelleke haar werk.
Tegen den middag kon ze 't echter niet
weer uithouden en vlug de achterdeur uit
loopend, holde ze de berg-weide op. De
frissche wind woei haar in 't gezicht en
met volle teugen ademde ze de geurige
lucht in.
De hemel straalde blauw, vredig-blauw,
en dart'le vlinders fladderden mee met
haar, 't oneindig blauw te gemoet. En door
den ruischenden wind galmde een krach
tige, vreemde stem achter haar: „Mooi-
Nelleke", „Mooi-Nelleke!"
Verbaasd stond ze stil, de koele wind
rukkend aan heur rokken, tot ze gewaar
werd... den acrobaat.
Diep daalde 't donkere hoofd gelijktij
dig met den atroohoed en weer trof haar
een blik...
't Blonde kopje verlegen opzij, wandel
de zij naast hem, werkend tegen den zwel
lenden wind.
„Hoe weet u, dat ik „Mooi-Nelleke" ge
noemd word in 't dorp?"
,,'k Zag u gisteravond, u zat vlak voor
aan en uw mooie blauwe oogen troffen mij.
Toen moest ik noodzakelijk te weten ko
men hoe de bezitster van die oogen wel
heette en 'k heb 't gevraagd!"
Lachend ke>ek hij haar in het gezichtje,
dat zachtrood bloosde.
Van den wind?
't IJb was gebroken en zo et-keuvelend
dwaalden ze door de schoone natuur. „Keer
u nu om, dan ziet u, ver beneden ons dorp
je liggen!"
„Wat nietig en klein, hè?"
„Kijk, daar links is onze tent, u kunt de
paarden zien grazen op de weide. Houdu
van paarden?"
„Ja, jawèl", lachte ze blij en vertelde hoe
ze hem benijdde, als hij zoo heerlijk kan
rondrijden op een vurig ros.
„Maar hoe vind u dan het werken hoog
in de lucht?" vorschte hij.
Haar gelaat betrok. Ze doorleefde weer
't angstig oogenblik, toen hij daar hiDg
hoog en ver boven haar hoofd.
„O, prdat daar niet over", riep ze op
eens.
uWaarom niet?" vroeg hij nieuwsgierig.
Zonder terughouding vertelde zij haar.
angst om hem op dien avond, en hij luis-;
terde als naar een ver-verwijderd lied, dat
streelde met lokkende tonen z'n hart. Zwij
gend keerden ze terug n dicht bij 't dorp
namen ze afscheid van elkaar. Ze hadden
afgesproken, dat mooi-Nelleke terug zoa
komen den anderen middag, en dan zou'
hij haar de paarden toonen.
Ver buiten 't dorpje dwaalde een jonge,
man, niets bemerkend van de schoone na
tuur rondom hem. Woede deed z'n blauwe
oogen verzwarten en al 't bloed leek terug
gevloeid uit 't wit-getrokken gezicht naar
de blauwe aderen aan z'n voorhoofd en
zwol daar, smartelijk-trillend. Morgen zon
hij komen, de acrobaten-troep, waarbij was
zijn vijand, met mooi-Nelleke, die hij
hem had ontroofd. Twee lange jaren had
hij gedorst naar wraak, zoete wraak, die
blusschen zou de verterende vlam van
hadt. En nu, nu kwamen ze in 't dorp, ora
hèm te tarten met hun geluk.... Hooger|
richtte zijn krachtige gestalte zich op;.zijp
vuisten balden zich.
Had, had hij 't gevonden! Nü zou hij
zich wreken
Jan Peters had beiden gezien, werkend
hoog in de lucht, elkaar opvangend en om-'
armend.
Voorwaar, een schóón menschenpaarHij
had z'n bloed voelen bruisen en stijgen naar
z'n hoofd, walmend en warm-bedwelmend,
telkens als de stoere acrobaat z'n vrouw op
ving, wier haren goud-vlokkig fladderden
om haar volle-vrouwengestalte. De saam-
gestroomde menschen-massa stampte en gil
de van genot; 't goud stroomde in den
schoot van 't eed'le paar. Veel, véél bloe
men had „mooi Nelleke", gekregen van
haar vroegere dorpsgenooten en Jan Pe
ters had gezworen, dat ze zouden rusten
op.... haar graf.
De avond was gedaald over 't kleine dorp
je en bedekte met sluier-zwart al wat daar
omging....
Mooi-^.elleke voelde een geheimzinnig
briefje in heur hand. Van wien? Ze las de
teeder-roerende woorden, geschreven met
smeekende hand. Mocht ze hem zoo laten
smeeken en niet voldoen aan zijn laatsten
wensch? Jan Peters vroeg haar te komen
aan 't eind van 't dorp, dezen avond nog,
onder den grooten eik, om afscheid van haar
te nemen. Hij zou wegtrekken vèr weg,
maar éérst moest hij haar nog zien, voor 't
l&Ltst.
Ze zou gaan; hij smeekte zoo hartroe
rend... Op 't aangegeven uur sloop ze stil
weg in de donk're duisternis....
Een slanke schaduw volgde haar, maar
zij wist 't niet, ijlde voort.
Daar stond hij, droef-gebogen, geleund
tegen den stam.
Medelijden verzachtte haar hart, rij stak
de armen naar hem uit.... Bliksemsnel
plaatste een schaduw zich tusschen haar en
Jan Peters, er flikkerde iets en de vrouw
viel....
„Ontrouwe", siste de acrobaat.
Toe~ klonk een hoon-geschater. Jan Pe-