FEUILLETON.
JAN SAVE.
Het saaie land der Rechthoeken.
Dankbaarheid.
Anekdoten*
«nn Terroeken, of ik een portie appelen
uit uw boomgaard mag plukken; ze zijn er
tooh zoo in overvloed van het jaar."
De heer Hermans dacht «en oogenblik na
en antwoordde toen: „Jawel, als je inij
helpen wilt, om de knollen uit mijn tu;n
te halen, dan zal ik voor een keer je ver
zoek toestaan."
„En hoeveel mag ik er dan wel hebben 1'
„Zooveel je maar dragen kunt. Je mag
zeiven den dag bepalen, dan kan ik ten
minste met je meegaan naar mijn tuin."
Aangenomen dus, mijnheer Herman», ik
zal u helpen knollen dragen en dan geeft u
mij zooveel appelen als ik verlang."
De daarop volgende dagen maakte de
Heer Hermans een ruim gebruik ven de
hulp Van zijn jongen vriend en dearom
aohtte de kleine kameraad dan ook wel den
tijd gekomen, om nu zijn slagje te slaan.,
Op een goeden middag due uit school ko
mende, voorzag hij zich van een enorme
mand, en begaf zich daarmede naar den
boomgaard.
„Wat beteekent dat jongen 1" vroeg Je
heer Hermans.
„Wel mijnheer, ik kom de appelen halen,
die u mij beloofd heeft."
„Maar jongen je begrijpt tooh zelf wel,
dat die mand veel te groot is!"
„We zu'len zien mijnheer!"
Lustig klom Herman nu in den boom met
extra mooie renetten en luid er eens flink
aan geschud', maar... toen hij beneden
kwam, vond hij de mand al vol knollen!
Daar de oude heer zeer goed begreep,
dat hier een protest zou volgen van de zijcie
van zijn vriend, begon hij doodkalm: „je
herinnert je toch onze afspraak nog wel,
je zoudt mij knollen helpen dragen, wan
neer ik het maar verlangde..."
„Jawel, maar mijn appelen dan!"
„Nu je kunt er een paar vruchten bo
venop leggen."
Herman begreep wel dat hier niets aan
te doen viel en gaf dus maar toe, een tien
tal appelen er nog slechts bij leggend,
want voor meer had hij geen plaats.
„Misschien zult U daar nog wel eens
berouw van hebben mijnheer Hermans, let
op mijn woorden 1"
„Hoe kan je nu tooh zoo ondankbaar
rijn, jongen! Je weet toch zelf, dat ik die
voor een dubbeltje het stuk had kunnen ver-
koopen?"
„Die het laatst lacht laoht het best",
dacht Herman bij zichzelven.
Den volgenden ochtend wachtte den heer
Hermans een treurige verrassing, zijn ge
liefde ekster was verdwenen I
Overal in de buurt deed hij al onderzoek
maar zijn vogel was en bleef weg.
Eindelijk sprak hij er Herman over aan
„zeg jongen, klonk het vriendelijk, jij
weet nog ali overal raad op, help mij nu
ook eens!"
„Dank U wel mijnheer, U komt altijd
zoo slecht Uw beloften na ten opzichte
van mij."
„Och kom.... Nu als je mij mijn ekster
Slot.)
Aan verdediging viel dus niet meer te
denken en met duizelingwekkende snelheid
stormde Jan de helling af, wat geen der
vervolgers hem durfde nadoen. Hoe geha-
▼end hsj dan <>ok ten laatste beneden aan
de rot« aankwam is haast niet te beschrij
ven; de kleoren hingen hem aan flarden
langs het lijf, zijn hooge laarzon, waar Jan
zoo trotech op was geweest, waren aan
alle kanten gescheurd en zijn grooten vil
ten hoed was hij kwijt. Handen, armen en
beenen wnren overdekt met litteekens en
daar zat hij nu, onder aan een hoogen pijn
boom, en had wel een paar uur noodig, eer
hij weer tot bezinning was gekomen en zich
goed rekenschap 1 on geven van de omstan
digheden, waarin hij zich bevond. Zijn chef
was gevallen, alle kameraden, óf gesneit-
veïd óf gevangen genomen, öf over de vier
windstreken verspreid, want waarschijnlijk
was hij alleen gered 1
terug bezorgt, dan krijg je een heelen
voorraad appelen, daar kan je van op
aan 1"
Dien volgenden ochtend ali vroeg, kon
de beer Hermans al van verre zien, dat
zijn kooi met. meer leeg was.
,,Dag Margot," riep hij vroolijk.
„Dag ouwe vrek," antwoordde de
ekst3r.
„Ouwe vrek? wat is dat nu?" vroeg da
heer Hermans zichzelven af. O hemeltje
lief, aJb de buren dat hoorden, dan was
djn naam voor goed wegl
„Dank je jongen, dien vogel wil ik niet
hebben Dan maar liever heelemaal geen 1"
„.Ta ik heb U wel gezegd baas, dat U
er ispjijt van zoudt hebben, dat U Uw
Bohul'd jegens mij niet beter afgedaan
hebt."
„Nu morgenmiddag mag je 3 omeD
hoor."
En hij hield woord 1
Veertien dagen later was zijn kooi vee*
bewoond door zijn lieveling, die hem vroo
lijk en vriendelijk antwoordde op zijn
groet; „dag mijnheer Hermans 1"
Een uur later trad Herman binnen.
„Nu moet je mij toch eeDs verklaren
jongen, hoe je 'm dit wel geleverd hei>tl"
„Och mijnheer, dood eenvoudig, ik had
Üem die woorden leeren zeggen, maar ik
heb nu alleen bij deze gelegenheid onder
vonden, dat een vogel langer noodig heelt
om een paar woorden ai, dan om ze te led-
ren."
Heel, heel lang geleden, web er een aller
treurigst land; zoo verbazend netjes was
het daar en zoo recht en slecht ging het
er toe, dat er haast niets meer te wenschen
overbleef De menschen bewogen zich
altijd voort volgens rechte lijnen en in
rechte hoeken. Ze droegen allemaal recht
afhangend haar en werkten zonder op of
omzien aan één stuk door; ze sliepen
's nachts zonder droomen en lachten of
glimlachten nooit! Natuurlijk scheen er de
zon ook niet en was de lucht er altijd even
Baai en grijs bewolkt! Het gra» was er
vaal bruin en er waren slechts boomen met
kaarsrechte stammen en enkele boomen ge
heel in wiskunstige vormen. Zelfs geen vo
gels waren er te bekennen en de menschen
hadden er de vriendelijke lijfspreuk: be
moei je met je eigen zaken! Zoodat ze haast
niets van elkander af wieten en ook niets
om elkander gaven; nooit eens ppgewekt
of bedroefd waren, kortom nimmer eenige
aandoening gevoelden.
Maar eens kwam daar een jong meisje,
een lang, Blank ding, met een eenvoudig
grijs rokje aan en een rood shawltje over
het hoofd, ze had lokkig bruin haar en
een paar stralende diep blauwe oogen. In
de hand droeg ze een viool en onder het
gaan zong ze steeds allerlei vroolijke lied-
Wat zou hij toch veel gelukkiger zijn ge
weest, als hij de raadgevingen van zijn
vaderlijken vriend niet in den wind had
geslagen. Ook voelde hij nu eerst recht,
hoezeer hij het gezelgchap van Leentje
miste.
Ja, en wat was nu het eind van de zuoht
tot avonturen? Dat hij nu hier heel verlar-
ten zat en alleen toch niets anders meer
kon beginnen!
Toen dacht hij ook weer aan zijn molen
en het graf van zijn vader en is het won
der, dat Jan Save nu een oogenblik als
overstelpt werd door zijn verdriet?
HOOFDSTUK IX.
31 et Vaderland in g^va a r.
Het was nu weer drie jaar later. Jan
Save heeft Zwitserland niet verlaten, maar
hij was al heel gelukkig, dat hij ergens bij
een groot juwelier te Genève een plaats als
knecht kreeg. Nog dikwijls dacht hij aan
vader Cyrille terug, die hem door zijn on-
derrioht in het steen&nijden toch maar in
jes, en zag er over het geheel uit, of ae wel
geneigd zou zijn een vroolijk rondedansje te
doen. Het was licht te begrijpen, hoe ver
wonderd de menschen waren in het recht
hoeken land, toen ze daar onder hen voort-
huppelde; zoo iets hadden ze nog nooit ge
zien; het gras werd groen onder haar voe
ten en het leek wel of het heele volk, als
het ware wakker geschud werd uit zijn toe
stand van verdooving. Maar al die menschen
in de rcchthoekstad mochten nu al veran
derd zijn, het jonge meisje zelve was ook
een en al verbazing. En toen ze vlak voor
een somber gebouw kwam, dat veel had van
een gevangenis^ vroeg ze: „wat is dit?"
„Het paleis", antwoordde de jongen, „en
wat is dat?"
„Mijn riool", antwoordde zij, „ik trek
de wereld door, steeds muciseerende."
„Waar dient dat eigenlijk voor?" vroeg
toen weer een vrouw. „Waarom bemoei je
je niet liever met je eigen zaken?"
„Dat zijn mijn zaken; mijn werk bestaat
in de droeven op te vroolijken en de treu
renden te vertroosten, ik maak mannen en
vrouwen en kinderen allemaal vroolijk 1
Luister maar als ik 6peel
„Neen, neen, niet spelen, hier vooral niet
spelen
Maar zo stoorde zich niets aan die ver
maningen en fiedelde en zong lustig door l
En ziet: ten laatste danste alles mee; met.
een uitdrukking op het gelaat, zooals nog.
nooit gezien was daar in het saaie recht-
iioekenland. Intussoben was daarbinnen
in het paieis de koning aan het beraadsla
gen met zijn ministers. En toen zij al dat
lawaai hoorden, wa9 er een bode gezon
den, met het bevel, dat alles onmiddellijk
zwijgen zou.
Maar,och heden: de bode kwam
ook al onder den indruk van het gezang,
en danste moe! Met een tweeden en der-,
den ging het ai net zool Totdat ten laat
ste de koning zelf kwam en verontwaar
digd zijn toespraak wildo beginnen tot het
jonge ding, maarzelve ook Dvervalieu
werd door do danswoede en steeds rond
draaide en ronddwaalde.
De vogels begonnen te zingen en de
bloemen de bloeien, en alles kreeg kleur
en tint om hem heen; ten laatste hield
het meisje op en zei: „'Zie je: nu heb ik
jullie leeren lachen! Vergeet echter nooit
dat de eenige manier, om waarlijk geluk
kig te worden, daarin bestaat, dat je an
dere menschen tracht op te wekken!" Dit'
gezegd hebbende, verdween ze wee* evC*
geheimzinnig, als ze gekomen was. Maar
de zonnestralen en de vogels en de bloe
men bleven en de menschen waren steeds
vroolijk en opgewekt, dat kon je aan de
lustig tindeJende oogen wel zien en aan
hun geanimeerde stemmen. Zang en dans
bleven hun geliefkoostde uitspanning en.
al de saaiheid was verdwenen uit tiet nare
land der rechthoeken.;
staat had gesteld, zijn dagelijkeoh brood te
verdienen.
"Veel avontuurlijks had Jan's leven nu niet
meer. Hij zat daar van den ochtend tot den
avond en had kalm uit te voeren, wat zijn
werkgever hem opdroeg.
Zijn karakter was wel weel zachter ge
worden. IJ ij had nl. leeren inzien dat het
veel beter en verdienstelijker is, zioh kalm
aan te schikken in de algemeen geldende
wetten, dan die maar roekeloos te trotsee-
ren, met een bedrijf, die zoowel in eigenlij
ken als figuurlijken zin toch feitelijk het
licht niet mocht zien. Hij beschouwde het
nu als een soort boete, om maar zonder
morren steeds vooruit te werken.
Wel wae er iets, dat rijn zin Voor het
avontuurlijke soms weer sterk deed boven
komen en dat was do gedachte aan deni
slechten tijd, dien Frankrijk doorleefde;,
de Republiek had bijna tegen geheel Euro
pa te strijden; Engeland, Spanje, Oosten
rijk, Napels, Pruisen en Nederland tegen'
al die landen had het op te nemen. En hei-
deel van Zwitserland, waar Jan in woon
de, behoorde tot Frankrijk, dus waa het
Parijs viert feest. Den 19den Augustus
1572 was het huwelijk gesloten tusschen
Margaretha van Valois, de zuster van Karei
IX en Hendrik van Navarre, den later^u
Hendrik Iv.
Het feest zou acht dagen duren: de stra
ten waren versierd en men hoorde en zag
niets anders dan vroolijkheid en feest
vreugde
Uit» alle stadjes en dorpjes in den omtrek
van Panj3 kwamen de menschen samciir
gestremd.
Op zekeren middag wandelden, ver vad
de drukte langs een stil gedeelte van den
Seine-oever, een man en een jongen van
een jaar of twaalf.
De man was in het zwart gekleed, terwijl
de jongen een buis en pofbroek van paari-
grijze zijde droeg met een grijszijden kraag,
die met zilverkoord op den rechter schouder
was bevestigd; hij droeg een degen en had
een baret met witte veer op.
Terwijl de man, die oogenschijnlijk de gou
verneur van den bleeken knaap was, liep
te lezen, ging deze met een ernstig gericht
naast hem voort.
„Het spijt mij, mijnheer, dat ik u ook
Van het deelnemen aan de feesten beroof.
Waarom ben ik nu juist ziek geworden?"
„0, edele heer, ik wandel veel Hever in de
schaduw van deze boomen, dan dat ik in
de stoffige straten wilde loopen. Maar toch
moet u zorgen gauw beter te worden!"
„Ja, dat beloof ik u, mijnheer. En..."
Een angstkreet van den anderen kant van
den oever belette hem verder te spreken.
„Hulp! Hulp!" hoorden zij een zwakke
stem roepen.
De jongste der wandelaars keek naar den
overkant en zag daar een knaap zich krampr-
'achtig aan een overhangenden boo ml «ik
vasthouden. Men kon zien, dat d° ak op
'het punt van breken was; er moest dus sne1
gehandeld worden.
Voor de gouverneur den knaap kon te
rughouden had deze zijn kraag, baret en
degen afgedaan en wierp zich in de Serie.
Zoo snel hij kon, zwom hij naar den over
kant, maar zajn kleeren hinderden hem ze°r.
De gouverneur liep radeloos langs den
oever en riep voortdurend:
„Wat hebt gij gedaan? Wat hebt. gij ge
daan?"
Hij kon niet zwemmen, anders wou bij
zijn leerling wel zijn te hulp gekomen. Piot-
Belang brak de tak en sleepte den kiemen
deugniet in zijn val mee. Hij en zijn jonge
redder uitten tegelijkertijd een angstkreet.
Deze liet zioh niet afschrikken en, onder
den boom aangekomen, tastte bij in het
water rond.
Daar had hij de horen te pakken en zon
der zich een oogenblik te bedenken, sieepto
hij den drenkeling naar den oever Door rijn
goede zorgen kwam de arme jongen weer
spoedig tot zijn bewustzijn.
De jonge redder schudde zich &U poe
delhond en ijlde toen, zonder een woord
va«. dank van den geredde af te wachten,
heen.
De gouverneur en rijn leerling, die door
de Seine van elkaar gescheiden waren, ke
ken elkaar aan. De kleine edelman barstte
in lachen uit, zoo grappig was het de ang
stige bewegingen van zijn leermeester te
zien.
„Wees gerust, mijnheer", riep hij uit,
„ik ben niet dood en de drenkeling ook
niet."
De warme zonnestralen begonnen den jon
gen goed te doen en hij ontdeed zich van
zijn bovenkleeren, om spoediger droog to
worden.
Een minuut of vijf later kwam de gered
de, gevolgd door vader, moeder, vier broer
tjes en twee zusjes naar hem toe.
Gij kunt u niet voorstellen, hoe dankbaar
allen waren. De vader was telle* bij bot
kaatsspel, maar had gebruik gemaakt van
een vrijen dag om met zijn huisgezin van
de frissche lucht te genieten. Zond°r de
hulp van den jongen edelman //ju dat
tochtje treurig rijn afgeloopen.
De vader van den geredde was gauw in
een bootje, dat in de nabijheid lag, gespron
gen en haalde den gouverneur aan den
overkant. Hij vroeg den naam van den
moedigen redder en kreeg ten antwoord.
„Het is mijnheer De Caumont, zoon van
den hertog de la Force."
Do ouders maakten een buiging, deels
uit eerbied, deel uit verlegenheid.
Maar de jonge Caumont omhel-sde den
kleinen drenkeling en stopte hem onge
merkt een goed gevulde beura in de
hand, terwijl hij zeiöe:
„Pas op voor treurwilgen, dóe zoo cLcKt
langs den waterkant groeien!"
's Avonds zei hij tegen zijn gouverneur:
„Het spijt mij niet, vandaag niet in Ta
rijs zelf geweest te zijn."
„Neen, dat wil ik wel gelooven," ant
woordde deze, „vooral daar wij morgen er
terugkeeren."
Eenige dagen later het was de 24ste
Augustus luidde de klok van de kathe
draal St. Germain-l'Anxerroie den vroeg
dienst in, toen er een vreeselijk rumoer
in de straten van Parijs vernomen werd.
Het wae de dag, die zoo treurig geëin
digd is met den moord op de protestan
ten.
De hertog de la Force, die protestant
was, verliet zijn paleis, vergezeld door
rijn beide zoons. Hij werd op straat tegon
gehouden door de handlanger» van den
hertog d'Anj'ou, die hem doorstaken; ook
rijn zoons vielen.
Maar de jonge Oaunwxnt was niet dood;
hij was zelfs niet gewond. Met een bewon
derenswaardige tegenwoordigheid van
geest wae hij doodstil blijven liggen tus
schen de overige slachtoffers. Tot aan den
avond lag hij zoo roerloos de oogen ge-
sloten en ternauwernood adem halende
En steeds ging het dooden door; het
was hem bijna onmogelijk rustig te blijven
liggen te midden dezer ellende. Hij kon
zijn armen en beenen bijna niet meer be
wegen, zoo stijf waren zij.
Tegen den avond werd het kalmer in
de stad. Hij was de eenige, die nog leefde
in die straat. Het werd langzamerhand
donker.
Tegen negen uur, toen alles doodstil
was, waagde hij het even de oogen te
openen, i/e sUaao was verlaten, lleel om
zichtig richtte hij zich op een zijner elle
bogen op... Een zware stap werd in de
verte vernomen en weldra zag de jongen
hertog een man naderen. Alleen en onge
wapend, leek hij veel op een rustig bur
ger.
Ui«- vo>jrziohtigheid evenwel liet hij zich
weer op don grond zakken en bekeek oen
voorbijganger. u.g v 4 e. te'
kloppen van ontroermgf toen hij in dien
man den teller van iko u.c.
de. De man zou hem met verraden daar
van was hij zeker.
Hij riep hem zachtjes. Eerst verschrikte
de man, toen hij een stem hoorde, waar
hij u- 'üt, ci.'t er geen Juvencien meer va
ren. Maar hij stond stil om ie luisteren,
of ii*-l geroep zich niet zou herhalen. Eu
ja daar hoorde hij zachtjes „Red mij."
Hij keek aan alle kanteil om zich heen
en toen hij zich er van vergewist had,
dat er niemand' in de straat was om hem,
te bespieden, ging hij af op de richting
vanwaar het geluid kwam. Hij bukte zich
en herkende weldra in den bleeken knaap
den redder van zijn zoontje.
„Gij hier, jonge heer?" vroeg hij met
tranen in de oogén-
„Spreek zachtjes," smeekte deze. „Jk
lig sedert vanmorgen hier tusschen mijn'
vader en mijn broer, die beiden doodge
stoken rijn. Wilt gij mij redden?"
„Of ik u wil redden! Hebt gij geaarzeld
toen ge rnljn zoontje in levensgevaar
zaagt verkeeren?"
Daarop hielp hij den jongen Caumont
opstaan. Treurig sloeg hij een laatstcn
blik op de b'jken van vader en broeder en
volgde den uoeaen man die hem met ge
vaar van eigen leven, bij een bloedver
want van den hertog bracht den Baron de
Biron.
Vele jaren later kwam la Force aan het
hof van Koning Hendrik IV, en werd een
der dapperste legeraanvoerders.
Ingez. door „Willem Teil."
Een onderwijzer toont een jeugdig leer
ling zijn horloge. „Waarom is er een glas
over de wijzerplaat?" vraagt hij.
„Opdat de wijzere bij het rondgaan de
voering van het vestzakje niet zouden
scheuren, meester," is het antwoord.
voor onzen jongen dezelfde gewaarwording,
of «ijn eigen vaderland in gevaar wm.
Ja, het besluit ging hoe langer hoe vas
ter bij hem «taan; hij zou een geweer en
patroontafloh vragen en rich aangeven als
vrijwilliger.
Het was in de maand Februari, dus ont
zettend koud daar in dat ruwe Jurage-
gebergte. In het 6tadje Saint Laurent wae
aan het stadhuis gelegenheid om zich te
gaan aangeven. Een kapitein der infante
rie ondervroeg de jongelieden, die zioh dan
ook druk aanmeldden en op het pleintje
er voor heerschte groote drukte, omdat er
zich steeds een nieuwsgierige menigte bo-
wcog.
•Tan Save zag er weer kranig uit; hij was
veel mannelijker gewerden en zijn hulp zou
dus niet te versmaden zijn.
De kapitein en Jan keken elkaar eens
goed aan en... herkenden elkaar. Het was
juist degeen, die onzen jongen het geweer j
had afgepakt op den bewust en nacht van
de vlucht.
„Ben je bereid om voor je vaderland te
sterven?" luidde de vraag.
„Anders had ik mij niet aangegeven,"
wa» het leuke antwoord.
„Hu goed dan." En Jan had alleen nog
slechts zijn handteekenirg te zetten.
„Leve Frankrijk 1" klonken daarbuiten
luid kreten. En steeds grooter werd de
geestdrift der menigte.
Jan ft ave ging heen naar de Zruideiijke
Nederlanden en zag daar heel wat van dat
land. Hij maakte de slagen mee van: Neer
winden, van Valenciennes, van Kamerrijk
en nog veel meer!
Hij zag heel wat lichamelijk en geestelijk
leed om zioh heen en kwam meteen tot
de slotsom, dat het Fransche Je^er even
veel helden als soldaten telde. Zelfs kwam
«Jan ook in ons land en maakte daar kennis
met Nijmegen, Grave en Venlo. Hij hoorde
de kogels om het hoofd fluiten, maar
echeen den dood te verachten en streed als
een leeuw. Eén keer nog verdedigde hij nog
zijn kapitem tegen een paar En^elschen,
maar werd baj die gelegenheid toch leelyi
gewond. Hij herstelde echter weer en ge-
«ia vau, telkens als de Fransche vaan-
de's overwonnen..
'l'ww Jaar was hij nu onder de wapenen
en al menigmaal: was van hooger hand de
aandacht op hem gevallen. Toen hij einde
lijk terug ging naar zijn vaderland wa9
Jan's allereerste werk, om vader Gyrüle
op te zoeken. Hij voelde, dat nij nu wel
onder de oogen durfde te komen van
den ouden man 1
Vader (Jyrilie was veel ouder geworden:
zijn gestalte was ingekrompen en zijn
baard en haren waren sneeuwwit. Ver
bazend aangedaan was hij, toen hij den
jeugdigen officier zag Lang en Ewijgoud
omhelsde hij den jongen man en lyeenr.je
stond er bij, een en ai bewondering
Maar ook Jan was een eaj al bewoncle
nng voor haar waait ze zag er allerliefst
uit. De kennis werd nu weer aangeknoopt
e-n jo begrijpt wel, dat er L^entjc
langzamerhand een paanje w*rcUn.
Niemand gelukkiger dan (.yrille; hij
schone den beiden jongelui zijd segwe en
heel lv* dorp vprh^ufrd-» nob n i cr r
van hun jeugdigen molenaar en gu.ii da
hem bet geluk van harte!