Een reis door de woestijn. Albanië en de Albaneezen. r 1 11 1 naam van de lijst geschrapt. Er was geen tijd brieven terug te zenden. Vooruit, was 't parool. Over muren van gekwetsten, over bergen van lijken, over beken, rivie- ren, zeeën van bloed vooruit. De enke ling heeft geen rechten meer als 't vader land roept. Zijn plicht wordt tot recht. In 'het kamp wist men den naam van den dichter niet meer! Men had andere namen te onthouden. Toen kwamen de zware, groote gevech ten. Dol van vreugde was de stad, en ver vuld van licht gedurende den nacht, en !men weende van blijdschap. Nog vielen de tranen van gei uk, nadat de karren met de gekwetsten binnen gerateld waren, en zij die licht gewond waren, als bedelaars ge kleed, als zwervers, schooiers, verhongerd, als misdadigers, die him straf hebben on dergaan, uitgeteerd en vervallen, strom pelden door de straten Wie een leed had te ondergaan door den verschrikkelijken oorlog, ol lioe wreed, toonde het met trots en vreugde, gelijk e®11 moeder haar kind toont. Het waren vreemde tranen, die er geschreid werden, bij ons in Sofia. Tra- nen die uit het geluk om de smart voort kwamen. Want hij, die verdriet gevoelt, om de pijn van dezen oorlog is gelukkig, en dat kan geen vreemdeling begrijpen. De dichter alleen kende de blijdschap niet, en niet het leed. En hij was badroefd, als nooit te voren. Verdiende hij de min achting, die men hem betoonde? Er kwam een troep vrijwilligers door Sofia. Ze hadden kleurige doeken gewon den om hun geweren, en ze droegen kran sen van bloemen om den hals. Ze zongen liederen, één dier liederen had de diihter geschreven, nu lange jaren geleden. De dichter ging over de straat, en zag te marcheeren, en hoorde hun zang. Op dat oogenblik kwam hem een gewon de voorbij. Moeilijk sleepte hij zich voort. ,,Ga met mij mee, broeder," zeide dé 'dichter. Hij gaf hem op zijn kamer brood, en deed hem drinken. Broeder 1" smeekte hij met ontroerde stem, ,,ik geef je alles, wat ik heb, dit huis is van jou en al wat er in is. Geef mij in ruil je soldatenkleeren en je geweer." In den avond 6loop hij het hui uit. Hij Volgde den grooten weg, die het leger was gegaan. Hij sloot zich aan bij een zwerven den troep, die zich verbreedde en ver grootte en op zijn beurt weer opging in de achterhoede van de regimenten: vooruitI In de verte donderden de kanonnen. In een der kleine, onbeduidende scher mutselingen trof hem een Turksche kogel. Maar wij zeggen u, kameraden, dat hij door het doodelijk lood de eeuwigheid heeft verworven. Op allen 1 die kunt strijden. Oneindigheid! Beicïe, de r:ö en de .woestijn bieden wel het grootste beeld der oneindigheid. Doch i3 er groot verschil tusschen beidede woestijn biedt het schouwspel van zulk een oneindige leegte, 'dtt de zee daarbij vergeleken nog vol afwis selingen is. In het boek der uitlegging van den Koran staat geschreven: „Die nooit aan Allah .dacht, denkt er aan in de woestijn." Een zeereis biedt zooveel afwisseling, zoo wel door de gesprekken der tochtgenooten, als door de ontmoeting met andere vaar tuigen, dat het beeld der neiDdigheid daardoor verzwakt. Doch een reis in de woestijn blijft eentonig, hoe talrijk de ka ravaan ook zij, of welke ontmoetingen men ook heeft, en tooh ligt in die eentonigheid ?en genot. De landen, die achter de woestijn liggen, zijn niet geheel afgesloten van de buiten- I wereld, en wat stoom en electriciteit nog niet konden volbrengen, doet sedert dui- zenden jaren het schip der woestijn. Met den kameel doortrekt de mensch sedert eeuwen deze zandvlakte, koopwaren bren*- gend, koopwaren halend. De kameel behoort zoo geheel en al tot de woestijn, dat hij daarbuiten altijd een bijna komieken indruk maakt, of men hem ziet op de kermis of in een dierentuin, de indruk blijft dezelfde. Wie den kameel niet in de woestijn zag, heeft geen denkbeeld van zijn eigenaardige schoonheid, zoomin als men over de schoonheid van den oli fant kan oordeelen, als men hem niet zag in de bosschen van zijn vaderland, waar hij rust onder de waa'ierpalmen, de reuzenva rens en de wel twintig voet lange banaan bladeren. Wie de eerste maal een kameel berijdt, heeft veel kans zeeziek te worden, dus ook hierin draagt het schip der woestijn zijn naam. met eere. De eigenlijke rijkameel (hedscliihn) vliegt als een schip met gezwol len zeilen door de zondige vlakte 'en legt in enkele dagen honderden mijlen, af. De karavaan van lastkameelen bestaat dikwijls in tachtig tot honderd dezer die ren; maar deze rijden niet zoo vlug. Er ia een drijver of opzichter bij, op een rij kameel, die steeds rond den geheelen troep rijdt om de dieren in orde te houden. Een goed lastdier draagt tot zeshonderd cente naars, maar moet dan zeer zorgvuldig in balans geladen worden. Is het dier te zwaar geladen, dan kunnen noch roepen,- noch slaan het bewegen, om op te staan. Het laden van een karavaan duurt lang en go- beurt altijd in de karavansera, een groot gebouw, omgeven door open plaatsen; dit ligt altijd buiten de stad. Ook de kleine, maar sterke en onvermombare woestijnezels worden daar gepakt, en, daar elk dier, bui ten zijn geleider, nog iemand op zijn rug draagt: kooplieden, reizigers of bedien den, zoo kan men zich wel voorstellen, wat zoo'n karavaan bete'ekent. Vóór het vertrek, slurpt elk dier nog een of tweo emmers Nijlwater op, terwijl de muzelmannen zich op hun bidtapijt zetten,, het gelaat naar het oosten, waar de heilige Yhaaba ligt, om een gezegende reis af te smeeken. De achterblijvende vrienden en. kennissm roepen hun nog toe: Allah geve u water in overvloed, en keere Van u het bedrog des duivels en de giftige winden." Dat zijn de drie grootste gevaren van een woestijnreis: gebrek aan water, het Ver* dwalen door luchtspiegelingen en de heete woestijnwind. Drt bedoeïenen' worden niet meer ge vreesd; waar zij op hun vlugge paardjes verschijnen, bieden zij den reizigers een „Salam aleikum", en vragen om wat kruit en tr.bak, dat men hun gaarne geeft om niet verder door hen te worden lastig ge vallen. Dit geldt voornamelijk voor de Liby- sche en Arabische woastijn. "'.'«stel ijk en oosteliik van Egypte de zuidelijk gelegene woestijn kan men niet zoo veilig noemen Aan het hoofd der karavaan rijdt de Scheik of aanvoerder, op een prachtig op getuigd dier, met bonte dekens en roode kwasten behangen, en de ruiter in zijn schilderachtige dracht geeft ons het juiste beeld van een zoon der woestijn en zijn ideaal.... de vrijheid. Achter den Soheik komen de kameelen met de proviand en de waterzakken. De proviand bestaat, als er zich geen Euro peer onder de reizigers bevindt, uit „dur- rah fladen (Arabisch brood), dadelworst (vast gedrukte dadels zonder pitten, in klei ne lederen zakken), boonen, rijst, koffie en tabak. Yóór alles water, en zoolang dit er maar is, zijn de reizigers tevreden. Het water evenwel is, als men 's avonds halt maakt voor de nachtrust, lauwwarm en bijna on drinkbaar, maar dit is spoedig verholpon door het water in „gullen" (poreuze stee- nen kruikjes) té doen, die men aan de koude nachtlucht blootstelt. Na een kwar tier voor iemand, die het voor het eer?® ziet, lijkt dit een wonder is het water ij -oud en smaakt heerlijk. liet nachtleger is zoo primitief mogelijk, want* de meeste karavanen hebben geen ten ten men gaat tusschen eenige balen liggen, die men van een kameel neemt, en een zak met stroo van suikerriet, het voedsel der kam-*;icn, dient als oorkussen, dan nog een wollen deken en het bed is klaar. Boven de hoofden flikkeren de sterren zoo groot als- een guldenstuk, of de maan, die hier niet zilver, maar goud schijnt aan den diepblau- wen hemel. De woestijn zelve schijnt in zulk een helder licht, dat zij een onmetelijk sneeuwveld lijkt. Men legt ook wel eens vuur aan, om de hyena's en jakhalzen af te weren, die door hun gehuil de slapende storen, want die dieren zijn te laf, om gevaarlijk te zijn. Als 's morgens een bleekroode scheme ring aan den hemel prijkt, staat men op en geen, die zijn gebed vergeten zal. Voor dat de karavaan marsehvaardig is, duurt altijd nog eenige uren. De kameelen moe ten gevoederd worden, de afgeladen balen er weer opgeladen, de reizigers eten eerst nog een gerecht van boonen en drinken daarbij hun koffie. Met de rockende schi- buk (pijp) in den mond, bestijgen zij weder hun dieren. En zoo gaat het steeds verder, dag in, dag uit, en menN hoort slechts de stemmen der drijvers, die de kameelen tot' spoed aansporen. De aanvoerder weet den weg door die onmetelijke vlakte aan de nietigste dingen; een stuk rota, een gladden steen, de sporen, van een nachtleger; alles client hem als wegwijzer. Treft de karavaan een oase met de kleine dwergachtige palmen, eenige tamarinden, wat woestijngras, dan is de vreugde groot, want de bron die dezen paradijstuin, zoo- als de Arabier haar noemt, deed ontstaan, is niet ver, en een kostelijke dag wacht hen: rust, drinken, wasschen en baden, voor mensch en dier. Eindelijk, na een reis van acht of-tien dagen, bijv. van Kaïro door de woestijn van Arabië, ziet men in de verte een donker blauwe streep in het oosten en daarover een glans, die '3 avonds de kleuren van een re genboog aanneemt... de Roode Zee. De kameelen binneken en snuiven de lucht op, de reizigers wisselen een groet en zelfs de ezels gorden levendiger en be ginnen harder te draven... Allah, akbahr de gelukkige aankomst is nabij'. In een studie van prof. Baldacei, hoog leeraar aan de universiteit te Bologna, in de „Revue Economique internationale" over Albanië uit een economisch en poli tiek oogpunt, bepleitte de 6chrijver de aanspraken van dat land, dat eigenlijk ge zegd slechts uit de twee vilayets Scutari en Janina bestaat, op de vilayets Kossovo, Monastir en Saloniki. De voorouders van de tegenwoordige Albaniërs zijn toch Iliy- riers en het is aan geen twijfel onderhe vig, of de bewoners van alle vijf de ge- niemde vilayets zijn indertijd Illyriëre ge weest, d.w.z. van het Indo-Europeesch of Arische ras. Drie verschillende godsdiensten worden door de Albaneezen beleden: de Muzelman- sche, de Grieksch-orthodoxe en de Katho lieke. Daaruit volgt een scherpe strijd, aangestookt en onderhouden door de po litieke propaganda, die een belemmering is voor de ontwikkeling van een duurzamen nationalen geest. Het Turksche gouverne ment heeft dien godsdiensthaat altijd aan gewakkerd, het volksonderwijs tegengehou den en de bevolking gebukt doen gaan on der zware belastingen, zoodat ten spijt van de overigens uitmuntende eigenschappen van het volk, Albanië het achterlijkste land van den Balkan is gebleven, ook wegens het gemis van alle verkeers- en gemeen schapsmiddelen. Aan den eenen kant heeft het land de zee, aan den anderen de vruchtbare vallei van de Vardar, maar geen Turksch gouvernement heeft het ooit wegen of spoorlijnen willen toestaan. Zijn handel is slechts een droom. Nooit zal Albanië in de weldaden der Westersche beschaving kunnen deelen, zoo het geen wegen bezit. De natuur heeft Albanië niet begunstigd de gesteldheid van den bodem

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 8