W o u si r o z e n.
Gesteriliseerde oesters.
Üit de geschiedenis van
het rijwiel.
Begin vnn de wintersport in Zwitserland.
1 Snécuwschoenloopen op een sneeuwveld ie Chamounix aan, den voet van den
i Mont-Blainc:
Ook de veldwachter kwam er bij, en met
dezen sprak ik een hartig woordje.
„Hoor ;ns!" zei ik, „de patiënt mag het
bed niet verlaten, en ik ben niet in staat
tot vanmiddag toezicht op 'm te houden.
Hij schijnt me ernstig ziek te zijn. Zou je
een klein beetje die kant 'ns willen opke
ken, en 'm zachtjes te verstaan geven, als-ie
't bed uitkomt, dati-ie er weer ingaat?"
De veldwachter keek 'n beetje vreemd
op, 'n beetje stroef.
,,'t Is anders m'n werk niet, mijnheer
maar als ik er u een plezier mee doe
Ik stopte den Pool weer onder de de
kens, die zijn afschuwelijk „pzdrmbjowsky''
uitstiet, en ik snelde naar huis... Onderwijl
werd algemeen verteld, dat mijn patiënt
doodziek was, en dat ik een speciaal mid
del zou weten, om hem te redden.
En ik, domste ezel van alle domme ©so
len, liet het gerucht voortwoekeren...
Des middags zat ik weder in mijn kamer,
toen er op de huisdeur geslagen werd, of
een vijandelijk leger mijn vreedzaam dok
tershuis wilde veroveren. Daarna" ging
schel over, of er brand was en onmiddel
lijk levensgevaar.
Ikzelf snelde naar. de deur, door de
bangste voorgevoelens bezield....
Ik zag...
Op de stoep stond mijn patiënt te
tchreeuwen, de handen op buik, de
voeten hoog-trekkend achter elkander......
De veldwachter trok hem aan zijn .jas.
Toen hij mij bemerkte, viel de Pool op
lijn knieën.
„Pzdrmbjowsky", weende hij smeekend.
Ik liet hem in mijn kamer.
Hij viel nogmaals op zijn knieën en kuste
mijn handen. Vervolgens ging hiii op zijn
stoel zitten, en deed zijn laarzen en kou
sen uit.
jPwlrmbjowsky", zeide hij, terwijl .uj
laar zijn grooten toon wees.
En plotseling begreep ik de heele situa
tie, met al haar lachwekkendheid en ik
Segreep, dat ik nog jarenlang d© risée zou
worden van de dorpssociëteit, en dat men
lou schateren om mijn- stomme diagnose.
Pzdrmhjowsky.
Dat wil in 't Hollandsch zeggen: „ik heb
een likdoorn, mijnheer".
DOOB HENDRIK A VAN DER STEEN.
Beekgemurmel en bladergeritsel orastren-
gelden de groen-begroeide hut, die daar
stil -vredig rustte, omgeven van 't goudend
geel der korenhalmen, 't Bloedend-rooa der
klaprozen gloeide da-nrtusschen als de pur
perglans der bloemen in de week-blonde
lokken eener godin.
Het ruischende lied der zuivere beekgol-
ren wiegde de hut in zoete sluimering.
Prachtvolle lichtbundels wierp de zon op de
gebogen hoofdjes der twee zusters, die
langzaam voortliepen door het kleine,
bloemrijke tuintje, waarin de duiventil fel-
wit schitterde in den heeten zonnegloed.
Blanke duiven zwirrelden rondom, zilver-
glanzend in de zonlicht-golven, neerstrij
kend op den grond om op te pikken met
druk gekoer de groote korrels, welke de
meisjes stik)oiden uit geel gevlochten
korfjes.
Klapwiekend stegen zij omhoog en daal
den weder met. ruizenden vleugelslag.
En de zusters strooiden de gele korrels
in 't rond, Heten de moedigste duiven eten
uit hare handen, schaterlachend om de
kitteling der pikkende duivensna-vele.
Eindelijk was het voeder op en hand aan
hajid draafden de meisjes naar de schui
mende beek, woest en uitgelaten zwaaiend
de ledige mandjes.
Het ziltige water klotste over heur bloe
te voeten, schitterde en fonkelde :n
groeuaohtig-gouden kleurbellen, die «pat
tend en springend meegevoerd werden dcor
't cruisende nat.
Diep snoven ze den koelen geur op, die
steeg uit 't frissche golven-gewoel, en vroo-
lijk verdwenen ze in 't bosch, om de groote
dof-blauwe bessen te zoeken en te verzame
len.
Het dichte looverdak, welvend een wijden
koepelboog als om te beschermen haar on
gedekte hoofden, vertoonde een helgroene
glasachtige bladschittering uitdonkerend
tot dof-smaragd en door de licht-getinte
blader-plekken wierp de zon haar stralen,
wevend een zacht-groenen 6chemersluier.
De zusters liepen gebogen voort over 't
mollige mosttapijt, waar haar ongeschoeide
voeten een veilige steunplaats vonden, en
bukten door het lage kreupelhout, plukkend
de kogelronde bessen, die blauwden tus-
schen groene blaadjes.
De slanke Marthe boog de buigzame leest
door alle kreupelhout, heen, met eeü sier
lijke beweging van haar trotseh kopje los
rukkend de zwarte haarstrengen, als deze
verward geraakten in de kronkelingen der
wilde bessestruiken, maar de tengere Lindis
bleef ver weg van hatwoeste kreupelhout,
angstvallig samenhoudend heur blonden
lokkenschat.
Zoodoende had Marthe haar korfje 't
eerst gevuld en liep met ©en juichkreet op
Lindis toe, om deze té helpen in het pluk
ken.
„Kom, Lindis, laten we voortmaken,
dan gaan we uitrusten, aan de beek en dan
zal ik eenen mooien krans vlechten voor
je haar."
„Hè ja, kijk, ik ben bijna klaar", en na
nog een handvol bessen geplukt te hcbbeD,
hie'd zij triomfantelijk bet Teund*1 mandje
in de hoogte.
Toen liepen ze gearmd terug naar de beek
en volgden deze in haren onstuimigen loop,
bot ze kwamen aan een plek, waar de woud-
zoom bloeide in al zijn pracht van kleurige
bloemen, fijne, waaiervormige varens en
sierlijke slingerplanten.
Hier woe hun paradijs en zuchtend van
genot vlijden zij zich neer tusschen de geu
rige bloemen, bloeiend in rood en geel en
goud.
En Marthe vlocht uit de fijne bleek blaui
we bloemen der maagdenpalm een teeren
krans en drukte dezen op Lindis' engelen
kopje.
„O, kind, wat ben je nu mooi, precies een
bloemenfee", lachte Marthe.
„Och, vindt je dat?"
„Maar laten we nu opstaan, want moe
der zal wachten en vader zal wel thuis
zijn
Zuchtend stemde. Marthe toe, maar nog
had ze geen tien stappen gedaan of ver
baasd stond ze stil.
„Wat is er?" vroeg Lindis ongeduldig,
„waar wacht je op?"
„Stil, kom eens hier, maar maak geen
lawaai 1"
Nieuwsgierig trad Lindis vooruit en bleef
.toen. met een kleur als bloed staan. Een
fijn.-gekleed heer lag achteloos uitgestrekt
onder een hoogen kamper-foelie-struik, die
zijn lange ranken bevallig slingerde rond
epn,wilde roos.
„O, Marthe, ik durf niet voorbij", en
angstig greep Lindis heur zuster .vast.
Bange wezel", lachte Marthe luidkeels.
Toen wendde de jonge man eensklaps zijn
hoofd om en staarde in nieuwsgierige ver
bazing het tweetal aan, zooals het daar
6tond, de ecne trotsoh en spottend, de an
dere bedeesd en klein, met bloeuien-getooicf
kopje.
Twee natuurkinderen, twee wilde woud
rozen. 5
En vlug sprong hij op ert groette de zus
ters met een diepe buiging.
Toen vertelde hij hun, dat bij gelogeerd
was in het dorp en een wandeling gemaakt
had door het sohoone woud. En verheugd
lachten de meisjes, als hij hun zeide, dat er
geen prachtiger woud bestond dan dit.
Toen zij de hut genaderd waren, nam hij
afscheid en beloofde den anderen dag weer
om te komen om hen te helpen met bessen-
zoeken.
Met veel ophef vertelden de meisjes hun
ontmoeting aan vader en moeder, geschaard
om den welvoorzienen disch.
„Pas jullie maar op", schertste de moe
der en kuste haar dochters.
Vol verwachting trokken de meisjes den
anderen dag 't bosch in en nauwelijks had
den zij de beek doorwaad, of een 6lanke
mannengestalte kwam hun te gemoet. D©
begroeting was hartelijk en weldra toog het'
drietal, druk-pratend en lachend, het bosch
in.
Verwonderlijk snel waren de korfjes ge
vuld en keerde men terug naar de béek en
daar gekomen, rustend tusschen cle kleurige
bloemen, vertelden de zusters hun nieuwen
vriend alles vaja hun vrij natuur-leventje,
doortrokken van rozengeur en vogelen-ge
zang.
,En verbaasd stond hij over hun riele-
blankheid, die zicb voor hem opende als
reine witte rozen.
Hoe eenvoudig waren zij in haar stemmi
ge kleedjes, bloote voeten en loshangende
i haren.
j In de groote stad, waar hij vandaan
I kwam, had hij nooit zoo iets natuurlijks ont
moet. Hoe gelukkig moesten ze zijn, deze
onbedorven meisjes: Sprookjeskinderen!
IEn met vreugde nam hij baar vriendelijke
uitnooddging aan, om dezen middag in de
eenvoudig© hui te eten.
Peinzend strooide Lindis op zekeren lak
ten namiddag de gouden korrels op den
grond, ingespannen turend naar de beweeg
lijke duivenkopjes, die koerend 't voeder
oppakten.
Toen het korfje ledig was, zette zij heb
neer en liep langzaam naar de beek.
De roode gloed der ondergaande zon \er-
gulde heur kopje, zoodat zij geleek een elf,
gekomen uit het tooverland.
Dit vond ook de jonge man, die aan de
overzijde met blijde lichten in >ijn oogen
haar zag naderen.
Zachtjes riep hij: „Lindis!"
Verschrikt keek zij op en een donker©
fcloedgolf verfde heur wangen rood. Eosliii-
teloos bleef zij staan.
„Kom er over, Lindis, ei; laten we een
wandeling doen langs de beek."
Hij stak zijn hand uit om haar te helpen
en met een vreugde-trillen van haar hart
nam zij haar aan.
Toen liepen ze langs Vgolfgeruisch, hand
aan hand, dwalend als twee kinderen. Aan
de plek gekomen, waar de kamperfoelie
haar bedwelmend zoete geuren spreidde
uit ivoor-gele bloesems, kwistig geslingerd
door de wilde rozen, bleven zij staan.
„Hier zag ik je voor 't eerst, Lindis, daar
stondt ge met bloemen-bekroond-kopje en
ik dacht, dat ge een engel waart, neerge
daald uit 't paradijs."
Toen trad hij naar de rozestruik en pluk
te de schoonste roos.
„Hier, Lindis, mijn eerste geschenk en
mag ik dit. wondere wouclroosje nu ook pluk
ken en houden in ruil voor deze?"
En tusschen hen in geurde de woudroos
met zoete geuren, bloeide op tot een gouden
wolk, enkel goud, doorweven van rose, hul
lend hen in rose sluiers, rose sluiers van lief
de en geluk.
In de „Mededeelingen over Visscberij"
schrijft dr. P. P. C. Hoek over een door
den Franschen Inspecteur-Generaal der
Vjsscherijen, dr. Fabre Domergue, te Pa
rijs, gevonden methode, waardoor oesters
in volmaakt onbesmetten toestand kunnen
wordeD voorgezet aan hen, voor wie het
een genot is deze weekdieren rauw tc eten.
Dr. Hoek doet verstaan, dat de weinig
voorkomende gevallen, waarin het eten van
oesters typhus heeft veroorzaakt, aan na
latigheid of slordigheid móeten geweten
worden. Het gevaar, dat men bdj hofc nutti
gen van oesters loopt, acht hij uiterst ge
ring.
„In ons vaderland is bijv. nog nooit vast
gesteld kunnen worden, en is het vermoe
delijk ook nog nooit voorgekomen, dat een
typhus-epidemie van ook maar eenigen om
vang en heteekenie door het eten van oes-
ters veroorzaakt was. Feitelijk is de ligging
en de waterverversching van onze oester
putten, over het algemeen genomen, een
zóó gunstige, dat men voor zoodanige infec
tie niet bevreesd behoeft te zijn."
„Wanneer er desalniettemin" zoo komt
dr. Hoek over de methode van dr. Fabre
Domergue te spreken „zelfs in ons va
derland lieden worden aangetroffen, die
tegenwoordig minder of minder gaarne oes
ters eten dan vroeger het geval was, kan
het; niet verwonderen, dat de oestercultuur
in andere landen, waar zij, zooals bijv.
in Frankrijk, op oneindig grootere schaal
wordt uitgeoefend, waar dientengevolge het
toezicht niet zoo goed kan zijn, waar wel
licht ook het gevoel van verantwoordelijk
heid bij de ondernemers niet zoo ontwikkeld
ii, wel degelijk en aanmerkelijk te lijden
heeft onder de vrees voor infectie, die zich
van een deel van het pubBek heeft meester
gemaakt. Om te trachten daaraan te ge-
moet t© komen, heeft de Fransche Inspec
teur-Generaal der Visscherijen, de heer dr.
Fabre Domergue te Parijs, zich er toe ge
zet een methode te vinden, waardoor den
oesters op het oogenblik, dat zij genuttigd
worden, letterlijk iedere mogelijkheid van
besmet te rijn ontnomen wordt. Hij spreekt
van een „épuration", zuivering du6, van
ét oester»; aaij dunkt, men ka» verder
gaan en het een sterilisatie noemen. Van
ziyn methode wil ik hier een korte beschrij
ving geven,'daarbij geheel in het midden
latend, of er bij ons bijv. eigenlijk wel vol
doende aanleiding zou zijn tot de'toe o ca
sing van een zoodainigo methode over te
gaan. Da& men, als het er op aan zou ko
men, daarover zou besohikken, kan der oee-
terindustrie toch alléén maar voordeelig
zijn.
Het procédé bestaat nu daarin, dat men
de oesters,' alvorens ze te verzenden, nood
zaakt, zich te ontdoen van den geheelen in-
houd van hun darmkanaal en van alle on
zuiverheden, die het oppervlak en de ran
den van mantel, kieuwen, mondlappen, enz.
bezet houden. Dan verkrijgt men door de
1 oesters eenige (7 bijv.) dagen achtereen
aan een onafgebroken stroom van zuiver
zeewater te onderwerpen, waartoe men ze
iederen volgenden dag van een bassin,
waarin zij 24 uur hebben doorgebracht naar
een Volgend bassin overbrengt. Men heeft
dus 7 (en één voor reserve, dus eigenlijk
S) gemetselde bakken noodig en een vol
doende boeveelheid zuiver, met zorg gefil
treerd zeewater. De geheele inrichting
komt dus neer op een filtreerinrichting
voor zeewater van voldoende afmeting en
op een aantal naast elkander geplaatste
gemetselde of cementen bakken; de afme
tingen der geheele inrichting kunnen zeer
verschillend zijnde practijk zal spoedig
genoeg leeren, hoeverre men met vergroo
ting kan gaan en bij welke afmeting het
verkieslijker wordt, de uitbreiding niet
meer door vergrooting, maar door het op
richten van een tweede, derde, enz. filtreer-
bassin met série bakken, enz. te bewerkstel
ligen.
Wanneer men uit den put of van de bank
afkomstige oesters, na ze uitwendig zorgvul
dig afgeschrobd te hebben, in een met goed
gefiltreerd water gevuld aquarium, met zui
ver witten bodem, plaatst, vindt men dien
bodem dén volgenden dag reeds bedekt
met bruine draadjes van 1 a 2 milimeter
dikte en tot 4 a 5 centimeter lang. Dat zijn
de uitwerpselen van de oesters, die aan de
behandeling onderworpen worden. Brengt
men -die oesters daarna in een volgend,
eveneens volkomen rein aquarium óver, dan
vindt men den daarop volgenden morgen
nog wel eéïiige dergelijke filamenten op
den bodem, hun aantal is echter veel ge
ringer en ze zijn nu dunner en meer door
schijnend. Zoo voortgaande, vindt men, dat
reeds den vierden dag de uitwerpselen na
genoeg verdwenen zijnalleen nog enkele
slijmachtige draadjes worden aangetroffen,
die volkomen doorzichtig en ternauwernood
gekleurd zijn. De oester heeft haar darm
kanaal volkomen geledigd zij is gepur
geerd. Intusschen heeft diezelfde tijd voor
die oester meer dan gereikt, om ook de on
zuiverheden, die zich tusschen de schelpen
en den mantel, de kieuwen, enz. van de
oester mogen bevonden hebben, volkomen
te lóozentoen vindt ze terug op den bo
dem van het aquarium als kleine, grijsge-
kleurde, slibachtige kluitjes wier anti tal
echter nog sneller afneemt dan die der
uitwerpselen.
Een op zoodanige wijze gepurgeerde oes
ter kan inderdaad als volkomen zuiver, als
steril zelfs, beschouwd worden. Dit werd
door Fabre Domergue 2orgvuldig nagegaan,
door het aantal koloniën van bacillen te ©oti-
troleereti, dat zich met behulp van de oes
ters op de verschillende dagen vaji het rei
nigingsproces liet opkweeken. Van met
Bacterium öoli sterk geïnfecteerde oesters
verkreeg Hij reeds den 4den of 5den dag
v'aji bet reinigingsproces culturen met ab
soluüt negatief resultaat de oesters waren
volkomen gesteriliseerd."
LICHTEFFECTEN.
Het is thans de tijd van bet jaar, ciat
de winkels en magazijnen met elkaar w?cl-
j ijveren in luister van schoon0 lichteffecten.
In „Die Umschau" schreef Alfred Wen-
zei over de nieuwere teoh.n K op dit ge
bied, die er in den laateten tijd naar
streefde om door allerlei kleureombiohteee
dien lichtglans nog te verhoogen.
Te Berlijn gebruikt men met dat doel
lange Geisslersohe buizen, die voor den
toeschouwer van buiten onzichtbaar zijn.
daar zij binnen langs de vensterlijsiPii
zijn aangebracht. ZH geven met bun blauw
achtig licht, aan de goederen in Let winkel
raam een zondcrh'ug effect. De voorwer
pen glanzen in :en wazig-blauw schemer
licht, dat bijv. op witte goederen de uit
werking doet van het etherische dons vrü
blanwe druiven. Wanneer dit licht op
paarlemoer valt, ontstaat een verrukke
lijke kleurenpracht.
Naar men weet bevindt zich in de G B»-
lersche buizen waterstof in sterke verdiin-
nuig, waardoor een electrische stroom gaat
die.het gas met een fraaie blauwe kleur
doet lichten. Intusschen verliest dat -isht
op afstanden zijn effect. De winkelramen
worden zelfs donker tegen die met loog-
en gloeilampen verlichte van buren.
Om hieraan te gemoet te komen, bedient
meD zich sinds eenigen tijd voor de vulling
van zulke Geisslersche buizen van een zeld
zaam gas bet neon. Dit gas straalt, wan
neer er wisselstrooruen doorgaan, met een
sterk roodgeel licht, dat op verren afstand
ce zion is en onder gunstige omstandighe
den zelfs het booglicht in sterkte en glani
overtreft. Veel duurder dan de uit water
stof gevulde buizen zijn dergelijke neontbui-
zen ook niet, daar zij het dure gas in zóó
sterke verdunning bevatten, dat een buit
van 100 c. c. m. inhoud, slechte 3 c. c. m.
gas-voor haar vulling noodig heeft.
Vroeger zag men vaak de. vensters in
groen licht stralen, dat van kwikzilverdamp
lampen afkomstig was. Ook deze lampen
waren zéér economisch in liet gebruik maar,
't licht is zoo rijk aan ultra-violettestrale;i
dab het op den duur nadeelig bleek voor
het oog. Geruimen tijd heeft men vruchten
loos getracht dit gebrek té verhelpen. Rood
glaa kon bier niet baten, want dit zou een
groot deel van het licht absorbeeren, waar
door de lamp te duur.zou worden. De op
lossing van hot vraagstuk moest men zoe
ken in ©en transformatie, onder een mini
mum energie-verlies, van het groene licht,
in e©n aangenaam geel licht, waardoor ie
gelijk de schadelijke ultra-violette stralen
Voor bet oog verwijderd werden.
Dit nu is onlangs gelukt. Men behelpt,
rioh eenvoudig met een scherm, dat mpfc
rhodom.Ln bestreken is. Deze kleurstof ver
richt bovengenoemde functie op uitstekend©,
wijze. Zij zuigt de ultra violette en gro'.ne
stralen gedeeltelijk op en fluoresceert dan
in een lichtend rose, dat zich met de groen»
overblijfselen van bet oorspronkelijk lichlj
tot een zuiver en aangenaam wit licht ver-j
eenigt. Door toevoeging van chemisch»
stoffen bij het kwikzilver heeft men bet
boyendien in de hand, elke gewenscht^
nuanceoring van het licht tusschen geelach-,
tig wit en blauwachtig wit te voorschijn
to roepen.
In het „Tijdschrift voor Economisch©
Gcographie" publiceerde dr. 11, Blink eeu
artikel over: „de opkomst der rijwielen en
van de rijwielindustrie", waarin hij o.m.
iets' uit de geschiedenis van heb rijwiel
mededeelt. Betoogd wordt hoe lan^ de
iriensch' aelf als individu bij het verplaatsen
achterlijk is gebleven tegenover den op elk
gebied blijkenden vooruitgang van weten
schap ©n techniek.
Eeuwen bij eeuwen zijn voorbijgesneld
vóór men bet juiste middel vodó, de bewe-
ging van den enkeling te vergemakkelijken,
en hét verkeer aldus te demooratiseeren
Men had groote pyramid en do©n verrijzen.,
trotseh© kathedralen en torens gebouwd,
schepen geconstrueerd, om de groote
zeeën, té doorklieven, werktuigen gevon
den, om de zwaarste lasten te verplaat
sen; maar de mensch had tot het begin der
negentiende eeuw slechts een staf tot
steun op zijn pad, h©t meest primitieve
hulpmiddel der oudste tijden, om zijn be
weging iete te verlichten.
Serafc de negeotaeode eeow tmi oek kier-