De Degen van den Kapitein. Anok&oteii. too vermiddel, waarnaar ik zocht, in den rorm van een flesch was, meer kon zij niet zeggen. Ik ging op reie en kwam In een groot© stad aan, waar ik het allereerst een flesch in de goot zag liggen. Ik nam ze mee naar het huis. waar ik logeerde. Overal waar ik maar een flesch zag liggen raapte ik ze op, zoodat ik er eindelijk een massa had van allerlei vorm en grootte. Ik pro beerde ze allen, of ze het toovernnddel be zaten, maar geen enkele had het. Op zekeren dag mg ik in een kamer voor het raam een flesch staan van kristal, waar in alle kleuren van den regenboog schitter den. Ik ging er binnen en vroeg, hoeveel die flesoh kosten moest. De oude vrouw, die er woonde, antwoordde, dat ik die flesch kon krijgen onder voorwaarde, dat ik haar daarvoor in de plaats een porse leinen flesch gaf, die zuiver rond moest zajn, zonder één enkelen barst. Ik ging onmiddellijk op soek naar zoo'n flesch. Eindelijk zag ik een maaier met zoo'n ding voor mij uit loopen. De man ging naast zijn flesch zitten en veranderde in een sprinkhaan. Ik kroop voorzichtig naderbij en had de flesch in mijn bereik, maar de sprinkhaan was verdwenen. Ik nam de flesoh op, die zoo licht als een veer was; ik wreef er toevallig langs en daat ver scheen een kleine fee, dezelfde, die mij de bodschap van de koningin had overge bracht en ik vroeg haar, wat die voor een flesch was. Zij lachte en antwoordde: „Wat, koning Jig Jig, herkent gij de too verfleseh Gi Gi niet?" Het was zoo, ik had eindelijk de toover- flesch gevonden. Op dat oogeublik sprong de sprinkhaan weer te voorschijn, die nie mand .anders dan mijn jongste broeder was, die jaren geleden de flesch uit het paleis van mijn vader gestolen heeft. Ik verau- derae hem toen in ©en sprinkhaan voor zijn straf. Vannacht om twaalf uren word ik tot koning der dwergen gekroond De kraai was een beetje ernstig gewor den tegen het einde van het verhaal en Jig Jig vroeg naar de reden er van. ,,Ik vraag Uw Majesteit vergiffenis voor mijn ongeloovigheid", zei de vogel en wipte van den eenen poot op den anderen. De koning lachte vriendelijk. „Maar er is nog iets", vervolgde de kraai, „ik kwam vandaag een sprinkhaaR tegen, en een heel grooten ook." „Zoo", antwoordde de koning. „En ik was hongerig en daarom at ik hem „Ik ben bang, dat het de slechte broeder van koning Jig Jig is", zei de koning zelf. "„Ik ben ook bang, dat dit zoo is", zei de kraai op ernstigen toon. „Wat is de straf, die op zoo'n misdrijf gesteld is?" „Die straf is deze: Daar de sprinkliaran niet verstandig was een hongerige kraai uit den weg te gaan", sprak de koning en wachtte even hetgeen de kraai in duizend angsten deed zitten „zal beer Kraai het avondeten met den koning deelen." Dien nacht werd er een groot feest ter eere van het kroningsfeest van koniug Jig Jig gevierd en bij die gelegenheid werd heer Kraai toteersten minister in het Dwergenland benoemd, een ambt, dat hij tot zijn dood toe uitstekend bekleedde! Op een m ooien Mei morgen van het jaar 1867 was er een oorverdoovend rumoer in de herberg „Het groene Kruis", op den straatweg naar Mans gelegen. Onder aanvoering van een sergeant had een troepje soldaten een inval in die her berg gedaan. De sergeant sloeg met de vuisten op de tafel en riep met luider stem uit: Hola, herbergier, breng wijn en voed sel hier voor deze dapperen en mij. Wij hebben honger en dorst. Haast u, anders steken wij het huis in brand. Bij het vernemen van die dreigend© stem riep een kinderstem uit: Mijnheer, wij hebben geen wijn. va der ia ziek en ligt te bed, zoodat wij geen eten in buis hebben, dat in uw smaak zal vallen—Maar als u het goed vindt, zullen wij u oider voorzetten en brood en spek. Jantje, vervolgde de spreekster, een aardig meisje van een jaar of veertien tot haar broertje van haar leeftijd, zet eens gauw klaar voor de keeren. Maar de „heeieu" waren allesbehalve ingenomen bij het vooruitzicht op appel wijn met brood' en spek. JJa-t was eeu mager onthaal, terwijl zij zoo naar wijn en vleesck verlangden. De aanvoerder vertrouwde de mededee ling van het meisje niet en zei „Het groene Kruis" is een herberg die te goed bekend staat dan dat men niets bijzonders in voorraad zou hebben. Komaan soldaten, doorzoekt de kelders, de stallen en den zolder. Haalt het kippen hok uit en brengt alles hier, wat van uw gading is. Jij blijft bij mij meisje, terwijl je broertje met de soldaten zal meegaan. En pas op, als je mij voor den gek ge- houden hebt. Madeleine zoo heette het meisje bleef stil zitten, terwijl haar broertje een bos sleutels kreeg en met eenige soldaten het vertrek verliet. Het onderzoek duurde ruim een kwartier. Eén vóór één kwamen de soldaten terug, met teleurgestelde gezichten. Jelui hebt zeker niets gevonden? brom de sergeant en wees op de gedekte tafel, waarop niets anders dan brood en spek met eenige kruiken appelwijn stond. Opeens weerklonk er een vreugdekreet; een soldaat kwam binnen en trok een zware mai.d achter zich aan. Ik heb den verborgen schat gevonden, riep hij uit. Een luid vreugdegeschreeuw zijner mak kers begroette hein. Je hebt ons dus bedrogen? vroeg de sergeant. QeD-ade. Die flesschen wijn en die paar kippen waren voor mijn zieken vader. Laat het ons houden. Maar in plaats van te antwoorden gaf de ruwe man haar zulk een duw, aat zij op den grond viel. Lafaard! riep haar broertje uit en kwam op den sergeant toegeloopen. Bindt dien jongen, riep deze tot zijn soldaten. Juist zou dat bevel uitgevoerd worden, toen de deur geopend werd en er een jonge man met een vastberaden doch vriendelijk gezicht binnentrad. De kapitein, riepen de soldaten en gingen eerbiedig ter zijde staan. Deze had dadelijk den toestand begrepen. Hij zag Madeleine onbeweeglijk op den grond liggen, terwijl Jeamot doodstil in een hoek van het vertrek stond en de soldaten woedend aankeek. De kapitein hief zelf het meisje op, sprenkelde haar wat water in het gezicht, waarna zij tot zichzelve kwam en de oogen opsloeg. Vertel jelui mij nu eens één van alltn. wat er hier gebeurd is? vroeg hij. Kapitein, stotterde de sergeant, zij wilden ons geen eten geven, toen hebben wij het zelf maar genomen. En daar die jongen mij wilde slaan, wilde ik hem laten binden aan handen en voeteD. Een kind nog, viel de kapitein hem streng in de rede, en hij keek den sergeant zoo verachtelijk aan, dat deze zijn oogen neersloeg. Is dit waar, kindlief? vroeg toen de kapitein aan Madeléine. Deze vertelde toen wat er voorgevallen was, hun armoede door de ziekte van hun vader, voor wie die kippen en die wijn bestemd warenzij zei ook, dat de sergeant haar een duw gegeven had, waarop haar broertje hem slaan wilde. Laat dien jongen met rust, beval de kapitein, en verlaat allen dit vertrek. Er werd een boos gemompel gehoord, maar édn blik van den kapitein was voor de soldaten voldoende om aan zijn bevel te gehoorzamen en zij stoven als een bencte musscben uit elkaar. Weest gerust, kinderen, hernam de ka-, pitein, deze soldaten zyn flinker in het plunderen dan La het vechten. Ik zal er in het vervolg op letten, dat je geen last meer van ruwheid zult hebben. Onderwijl laat ik je dit geneesmiddel achter; het i« uitstekend geschikt om zieken beter te ma ken. Met deze woorden wierp hij een beun met goudgeld op tafel, groette de beide kin deren vriendelijk en verliet het huis. Eenige jaren later was Madeleine een flink jong meisje geworden en hielp haar vader en broer in de herberg, die er prach tig op vooruitgegaan was. De meeste reizi gers hielden er stil en gobruikten er een sma-kelijken maaltijd. Heb oorlogvoeren was opgehouden. Behalve bandieten, die heb den reizigers van tijd tot tijd lastig maakten, waren de wegen veilig. Op zekeren dag, terwijl Madeleine alleen in de gelagkamer was en Jeamot in den stal zijn bevelen uitdeelde, stormde een man in gescheurde kleeren en met een be bloed gezicht de zaal binnen en riep uit: Help mij, of ik ben verloren Niettegenstaande het plotselinge dezer verschijning, had het meisje deze stem her kend. Ga zifctea, kapitein, 2ei zij en wees hem een plaatsje aan achter de hooge eikenhou ten toonbank, waarachter hij gebukt ging zitten en nauwelijks kon ademhalen van angst en opwinding. Het was hoog tijd; een troep gewapende mannen kwam aangeloopen; de aanvoerder klopt© op de deur en vroeg aan Madeleine: Hebt gij niemand hier zien voorbij gaan Niemand, sprak 't jonge meisje, als alleen een soldaat, die dien kant- is uit- geloopen, en zij wees in de richting vaa het bosch. j Dat Is hijriepen de soldaten uit. Wij zullen hem wel krijgen, riep de I aanvoerder uit. Dank je wel voor je in lichting kindlief. Het is een kapitein van het koninklijk: leger, iemand, die zes der onzen heeft gedood en daarvoor aal hij boeten. I Komaan, kameraden laten Wij hem gauw j achterhalen. Dat zal wel niet zoo moei lijk zijn want hij waa uitgeput door bloedverlies. Madeleine ging kalm weer naar binnen met een onverschillig gezicht. Maar zoodra' 1 de bandieten uit het oog verdwenen ws- j ren, liep zij naar de toonbank toe. De arme mau lag bewusteloos op den grond. Zij wreef hem met brandewijn en fc»en hij de oogen cpsloeg mompelde hij Gij hebt mij het leven gered, dank hartelijk. Hij wilde opstaaD, maar de krachten be gaven hem, hij viel weer op den grond. Madeleine riep gauw haar broeder en bracht hem vlug op de hoogte van den toestand. Zij tilden den gewonde op en legde hem voorzichtig op een bed, dat in oen der logeerkamers stond Jeamot verbond zijn wenden, terwijl zijl zuster een smakelijk soepje voor hem klaar maakte. Zij ging rustig aan het hoofdeinde zitten en zei vriendelijk: Wees gerust, mijnheer, wij zijn uw vrienden en hebben nooit- vergeten, wat u een pa-ar jaar geleden voor ons gedaan hebt. U gaat- hier niet weg, vóór geheel hersteld zijt. Veertien dugen later was de kapitein fco- n ez<e« Toen hij broer en zuster hartelijk dankte voor hun gastvrijheid, gaven dezen hem uit erkentelijkheid een prachtigen degen I met de wenseh, dat hij dezen altijd tot eer van E rank rijk aou gebruiken. Ingezonden door „Vroolijkc Rin»". Voorzorg. Boer, (die een piano gekocht heeft t>".ó üijE dochter) - „Zeg Geertje nee mot je d'r zuinig op viooen hoor, en maar eerst lat-i één hand spelen arders is ie zoo gouw versleten, d»n kan je later wel allebei jc handen gebruiken.'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13