VCDR DE JEUGD $r'W~3Y' o. 16182, Woensdag* 20 November, Anno 1912. ;iiii:iiii;;iiiiiiiiiiiiiiiiic'' lftlDSCH DAGB1AD Wie teekent er mee? ."\M Goed voorgaan doet goed volgen! «i» ■tfün •V- (Voor onze jongste lezers). 1 Zeg vriendjes herinneren jullie je nog wel dat we een vorig jaar: aan het teekenen zijn geweest Ja? Dat ging zoo leuk en zoo eenvoudig. "We vroegen aan moeder pen cent en een 272 cent-stuk en met behulp daarvan maakten we allerlei cirkels en die cirkels (Weet je het nog wel?) die veranderden we met een paar haaltjes in- allerlei dieren: in onze poes, in een kikvorsch, ju verschillende vo gels. Het was in één woord: kranig. En we hebben het er fijn afgebracht! Broer Piet die ons altijd uitlacht als hij onze teekeningetn ziet, stond er paf van. Ja, we kunnen het wel, als we maar een beetje op weg worden geholpen. We gaan nu weer eens een teekenles hou den en omdat we liet den vorigen keer er zoo best afgebracht hebben, kunnen we nu wel iets moeilijkere probeeren. Ws teekenen eerst met de liniaal in stip- B G Afb. 1. pellijn een rechthoek. Dè heide staande lijnen verdeelen we met maatsclirupjes in drieën en trekken dan op het onderste schrapje een dwarslijn. Als we nu ook nog twee overlangsche lijnen trekken, ^iet de teekening er ui,t als Afb. 1. 1 V Afb. 2. mede klaar, dan moeten wc nog eens de oent en het 21/* cent-st.uk te hulp nemen. Met het kleinste geldstuk teekenen we een cirkel in het eerste vak onderaan en even eens ;n het middelste vak bovenaan. In dat zelfde vak teekenen we in het midden nog een cirkel maar nu met het groot-ere geldstuk. Zijn we zoover klaar, dan ziet ons kunst werk er uit als Afb. 2. Nu gaan we eindelijk pas aan onze tee kening beginnen, want wat we to,t nu toe Afb. 3, gé4ekend Hebben zijn sleclits Hulplijnen. Dié hulplijnen maken ons het werk evenwel ge makkelijk. Van de beide schuine lijnen ma ken we nu zogader moeite een hengel en snoer, van den ondersten cirkel een visch, van de beide bovenste een ander beest on als wo dan onderaan nog wat eckra.pjes bijteeke- nen die water moeien verbeelde^, dan zijn we Afb. 4. klaar en bemerken we dat we een beer heb ben geteekend, die staat te visschenMet behulp van de afbeeldingen 3 en 4 zal dit niemand moeilijk vallen.- Nü trekken wë van ,uit punt A naar B m Q twêe gchuise lijne^ en gjn 2ë hier? Oe slimme melkboer. Een melkboer had drie emmers, de eene emmer kon 8 liter melk bevatten, de beide andere 6 en 3 liter. De grootste emmer was vol melk, de beide andere waren leeg. Nu moest hij bij een van zijn klanten vier liter melk afmeten, maar had ongelukkiger wijs zijn litermaat vergeten. Goede fraad. was duuri Daar krijgt onze melkboer eensklaps een idee om het met behulp van zijn twee leege emmers klaar te spelen. Hoe kreeg hij dat gedaan? _,j _i' Oplossing: J' Noemen we de grootste emmer A, en dè daar opvolgenden B en C. Nu deed hij eerst uit A 5 liter in B en uit B weer 3 liter in C. Vervolgens deed hij de 3 liter uit C. weer in A, daarna de twee overschie tende 'liters uit B in C. B was nu weer, leeg en kon hij vullen uit A als hij ten slotte uit B 1 liter in C overgoot, bleef er "in B 4 liter over. Oef! daar duizelen we van, Neef! Dat 'Wil ik gelooveu en daarom zullen we het jullie nog eens duidelijk maken mét vierkante hokjes, die de emmers moeten .voor stellen: - 8 1. 6 1. 3 1. A c 8 t 3 e 3 2 3 6 4 e 2 1 e 2 1 t 3 A is vol, B en C leeg. Nu is B uit A gevuld. C uit B gevuld. -Uit C weer in A over gegooid. B in C geledigd. B uit A gevuld. C verder uit B aange vuld. B heeft nu juist 4 liter. NEEF HEINEMAN. Op een mooien Junidag, tegen een uur of twee, zat de heer Earners voor de deur,, „zich in het zonnetje te koesteren", zooals hij zoo graag deed. Iedereen, die hem dan voorbijkwam, groette hem even vriendelijk, want <le oude heer Lamers was in heel den omtrek bemind, vanwege zijn vrijgevigheid. Uren ver kon hij te paard rijden om de arme boeren en boerinnen in den omtrek te bezoeken en zijn „Moor", het pikzwarte paard, wist al waar hij altijd even moest stilstaan. En nergens kwam hij ooit met leege handen* Maar wat hem nu zoo ver bazend hinderde, was, dat hij op het oogen- blik tota;~l niet in staat was, iets te geven, want hij had zelf niets meer. Dat komt, hij A\as er de vorige week een beetje royaal langs gegaan en nu had hij niets meer over! Niet dat hij zelve nu nog bepaald gebrek hoefde te lijden, maar hij kon nu ook totaal niet meor wéldoen en dat was juist de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 11