PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
EEN LEVENSEIND.
Jgo. a©1^3.
LEIBSCH DAQ-ILAB, Zaterdag* 9 ütTove^ber. Eerste Blad.
Anno 1912.
In het „Maandblad voor Vak
opleiding" stelt de heer Van Achter
berg, directeur van de Practische Am
bachtsschool, alhier, de vraag, of wij met
onze ambachtsscholen wel op den
go eden weg zijn.
Wij hebben ons ernstig af te vragen: Zijn
wij op den goeden weg, als wij ons alleen
toeleggen de school tot haar hoogste vol
making te brengen; stellen wij niet te veel
op prijs het onderwijs in al zijn details zoo
methodisch mogelijk te geven, zoodat de
uitkomsten van dien aard zijn, dat vaklie
den, onze inrichtingen bezoekende, zich
verbazen èn over het teekenwerk èn over
liet practisoh werk, dat zij te zoen krijgen,
en niet kunnen begrijpen, dat de jongens,
die in de school zulk correct werk leveren,
in de werkplaatsen en fabrieken soms zoo
onhandig zijn en niet in staat een werkstuk
zelfstandig uit te voeren en niet alleen do
Hollandsche taal niet machtig zijn, maar
eenvoudige werkteekeningen niet kunnen
lezen en daarbij zoo langzaam?
Dat dit niet met alle gediplomeerde leer
lingen zoo is, behoeft niet nader gememo
reerd te worden, en ook dat geen bepaal
de scholen bedoeld worden, want zij, die
meenen dat het niet op hun inriohtingen
toepasselijk is, wijl de resultaten van het
onderwijs van dien aard zijn, dat tegen
den tijd van het ontslag der leerlingen,
patroons, (veelal schilders, die in het voor
jaar handen te kort komen) aan de school
komen vragen of zij ook een of meer, der
beste leerlingen kunnen machtig worden,
behoeven slechts hun neus buiten de school
deuren te steken om van het tegendeel
overtuigd te worden.
En al wordt zoowel bij het Rijk als bij'
sommige gemeenten en particuliere inrich
tingen als eisoh van toelating tot. een en
ander, het einddiploma eener ambaohts
school verplichtend gesteld, dan is dit niet
voldoende om het oog te sluiten voor de
dringende eischen van de praktijk.
Evenmin mag men steunen, ofschoon het
reden tot tevredenheid geeft, op het groot
aantal goede betrekkingen, door oud-leer
lingen ingenomen, noch van hen, die voor
een of ander examen slaagden, want het
zou van kortzichtigheid getuigen, wanneer
de school zich op deze resultaten beriep.
De oorzaken, dat het onderwijs aan onze
scholen nog niet algemeen die waardeering
verdient als wij wel wenschen en waarvoor
wij onze beete krachten geven, zijn wel in
hoofdzaak deze:
dat de ambachtsscholen het schoolsys
teem te veel doorvoeren, alleen er op let
tende, dat in een zekere tijdruimte de ge
stelde leerstof behandeld wordt;
dat te weinig rekening gehouden wordt
friet; den middeimatigen leerling, die -ge
woonlijk in de praktijk op den langen weg
de besté blijkt te rijn;
dat de scholen te veel op ziohzelf werken
Cn zich blind staren op werkstukken, die
in de praktijk niet meer gemaakt worden,
•dat"voorkomen kan worden wanneer meer
voeling met de industrie gehouden werd;
dat over het algemeen de neiging bestaat
het onderwijs te hoog op te voeren, waar
door de scholen kunnen ontaarden in hene
pen kunstnijverheidsscholen, waar ook
practisch gewerkt wordt;
dat men van den leerling een Madehen
fur alles" tracht te maken, m. a. w. dat
niet voldoende gelet wordt op de speciali
seering der vakken, zooals die in de prak
tijk be-staat, en daardoor leerlingen vormt,
die iriet de noodige handvaardigheid bezit
ten;'dit geldt in hoofdzaak voor de metaal
bewerkingen daarbij wordt ook te wei
nig rekening gehouden met het individu,
dat, al of niet geschikt, het programma
van onderwijs volgens de lettor moet vol
gen; Hier behoeft niet uiteengezet te wor
den hoe doodend dit voor den leerling en
•den' leeraar is. De leeraar, wien zoo de
handen gebonden zijn, verliest zijn energie;
het moeten al voortreffelijke mannen zijn,
die 'zich aan dien verslappenden gang kun
nen onttrekken.
En dit is juist het noodlottige van het
fcysteem, dat deze programma's van a- tot
z afgewerkt moeten worden en weinig spe
ling geven in de opvolging niet alleen,
maar waarbij verandering en verbetering
totaal buitengesloten 2ijn, totdat na kor
ter of langer tijd de programma's herzien
worden en geen of een kleine wijziging on
dergaan, want nch! die sleur en de dood
doener ,/t is altijd zoo goed gegaan."
"Wanneer do leeraren in de gelegenheid
gesteld worden, bouwwerken, werkplaatsen
en fabrieken te zien, zoowel binnen als bui
ten hun woonplaatsen en niet alleen te
zien, maar den gang van elk onderdeel na
te gaan, op. de verdeeling van den arbeid
letten, de technische verbeteringen bestu-
deeren, connecties aanknoopen met cle lei
ders, ten einde steeds op de hoogte van de
vorderingen der techniek te blijven, dan
zou al veel gewonnen zrn, wanneer de door
hen opgedane ervaringen, die o. i. in de
(verplichte) schoolvergaderingen ter spra
ke moeten komen, aanleiding gaven de
programma's van onderwijs zoodanig te
herzien, dat de vrijheid der leeraren niet
aan banden gelegd wordt, maar ook dat
rekening gehouden i3 met de veranderlijke
vakeischen.
Het aanpassen van de school aan de
praktijk moet toch immers het doel blijven.
Ook voor de leerlingen is het zoo hoogst
wenscjhelijk, dat zij niet steeds binnen de
schoolmuren blijven, maar dat hun blik
verruimd wordt en dat zij het geleerde in
■de school in de werkelijkheid tot uitvoering
fcien komen. Hoevele onuitgesproken vra^
gen worden daarmede Mt-ntwoord en wat
een genot voor den leeraar, wanneer hij
ziet, dat de opmerkingsgave van den jongen
hier tot zijn recht komt en hij cle gretige
vragen kan beantwoorden.
De bezwaren tegen zulke excursies zijn
de stoornis in de lessen, het tijdverlies en
de hemel weet wat meer maar clit alles
weegt op tegen het werkdadig nut.
In „V ragen des Tijds" publiceert
prof. dr. G. W. Kernkamp een artikel,
ciat tot titel draagt: Haar aanlei
ding van eenhoogleeriaairs-
benoeming, geschreven, naar men
begrijpen zal4 in verband met de benoe
ming van jhr. mr. B. C. de Savornin Loh-
man tot hoogleeraar in het Staatsrecht,
het administratieve recht en de wijsbegeer
te van het recht aan de universiteit te
Utrecht.
In het ,,R eohtsgeleerde Maga-
z ij n" veischeen indertijd een recensie
van de hand van dr. Kernkamp, naar
aanleiding van 't academisch proefschrift
van den nieuwen hoogleer aar, welke re
censie werd gebruikt door verschillende
bladen, die deze benoeming bestreden, om
aan te toonen, dat prof. Kernkamp het
werk van jhr. Savornin Lohman partij
dig en dus minderwaardig vond.
Hiertegen nu komt prof. Kernkamp op.
Hij schrijft o. a.
„Verrukt was ik niet over het boek; het
getuigt, dunkt mij, meer van zin tot nauw
keurig en minutieus onderzoek, dan van
talent; maar ik aarzel geen oogenblik het
een verdienstelijk academisch proefschrift
te noemen, dat voor de bestudeering van
de politieke géschiedénis onzer Bataafsche
Republiek van blijvende waarde is.
De critiek, die ik uitbracht, was in hoofd
zaak gericht tegen sommige conclusies,
door den auteur getrokken in zijn inlei
ding en zijn slothoofdstuk. Ik was en
ben van meening, dat de schrijver daar
in de beteekenis der revolutie voor onze
geschiedenis onderschat, en dat hij ten on
rechte het voorstelt, alsof het tot-stand-ko
men van onzen eenheidsstaat geheel in ,,de
historische lijn" lag.
Prof. Kernkamp laakt voorts in zijn ar
tikel het feit, dat hét invloedrijke Kamer
lid jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman
in zijn blad den lof van zijn neef heeft ver
kondigd op een tijd, toen het oom bekend
moet zijn geweest, dat zijn neef voor een
hoogleeraarsbenoeming in aanmerking
kwam.
„Ik zeg niet, men versta mij wèl
dat dit alles overdreven is. Maar daar gaat
het hier niet om. Ik beschulct'g jhr. mr. A.
F. de Savornin Lohman niet van het bo
venmate prijzen van het proefschrift van
zijn neef; ik verwijt hem alleen, dat het
onkiesch ie, dat hij dit schreef, in een niet
onderteekend stuk, op een tijd, toen hem
bekend moet zijn geweest, dat zijn neef in
aanmerking werd gebracht voor een hoog-
leera.arsambt; naar mijn meening had hij,
in zijn invloedrijke positie, zich behooron
te onthouden van eenige daad, die als een
aanbeveling van zijn bloedverwant zou kun
nen worden uitgelegd. Is het de atmosfeer
van een redactiebureau, die iemands ge
voel van verantwoordelijkheid verzwakt,
omdat hij er aan gewend raakt te schrijven
«zonder in eigen persoon te moeten in
staan voor zijn woorden? Of is het de
atmosfeer van de Tweede Kamer, die som
migen Kamerleden doet vergeten, dat zij
zich hebben te onthouden van alles, wat,
rechtstreeks of zijdelings, invloed kan uit
oefenen op de benoeming van een bloed
verwant tot een staatsambt?"
Zijn oordeel over de benoeming vat prof
Kernkamp aldus samen:
Wanneer ik voor de keuze stond tus-
schen de benoeming van een middelmatig
Candida at, die reeds veel had gepresteerd,
maar niets voortreffelijks, en een oandi
daat, die nog pas begint, maar van wien
met grond te verwachten viel, dat. hij een
maal zal uitblinken ik zou aan den
laatste de voorkeur schenken, al geef ik
onmiddellijk toe, dat zulke verwachtingen
soms bedrogen uitkomen.
Intusschen, zoo stond in dit bijzondere
geval de keus met. Volgens de meening van
de tot eordeelen meest bevoegden waren
er candidaten, die zoowel door hetgeen zij
reeds geschreven haddén als door wat men
nog van hen mocht verwachten, soi'der
bo*g stelden voor een goede vervulling van
het hoogleeraarsambt dan de benoemde
kor» aanbrengen.
Voor een credietbenoeming was dus
tharc geen reden. Nu niettemin jhr. mr B.
O de Savornin Lohman door het vertrou
wen der Règeering is geroepen tos het
hoogleeraarsambt, wensch ik, in het be
lang der Utréohtsclve liniversiteit, maar
ook voor hemzelf, hern gaarne toe, dat
hij dit vertrouwen niet zal besct-amen.
Moge hij tevens als academisch do??nt be
wijzen, dat men een zeer besliste overtui
ging kan hebben en toch bij zijn onderwijs
recht laat wedervaren aan de meening dt r
tegenpartij".
In ,,D e Nederlander" heeft de
hoofdredacteur van dat blad, jhr. mr. A.
F. de Savornin Lohman, geantwoord od
dezen aanval, van pTof. Kernkamp.
Prof. Kernkamp laakte het, dat >n een
artikel ia „De Ne de rl and er" de lof
gezongen werd van jhr. mr. B. C. de Sa
vornin Lohman, toen die voor een hoog
leeraarsambt in aanmerking kwam.
De hoofdredacteur van ,,D e Neder
lander" schrijft:
,,ïk erken gaarne, dat ik de schrijver
ben; dat ik wist wat er gaande was, en dat
ik er prijs op stelde, dat. mijn artikel zoo
spoedig mogelijk oncler de oogen van den
Minister kwam. De verdere discussie met
prof. Kernkamp moest worden uitgesteld,
omdat ik mij te vermoeid gevoelde op dat
oogenblik er op in te gaan; daar v\is geen
haast bjj. Van daar het uitstel tot Sept.
Ik meen met het schrijven van dat arti
kel goed te hebben geflaan. Ziehier waar
om.
Het denkbeeld om mijn Deef tot hoog
leeraar te benoemen is noch direct nx-h
zijdelings van mij uitgegaan. Ik weet, dat
de faculteit hem niet had aanbevolen. Prof.
Kernkamp zal wel weten, wie dit wél heb
ben gedaan.
Met de afkeuring, die Z. H. G. daarover
in algemeen e bewoordingen, uitspreekt,
ben ik het niet geheel eens; er zijn geval
len, waarin, evènals in rechterlijke colle
ges, zoo ook in „faciliteiten", de leden
zich verplicht kunnen achten den Minister
te waarschuwen. Ik zou treffende staaltjes
kunnen meedeelen van grievende partijdig
heid in 7.ulke colleges. Den Minister, die
beslissen moet, te waarschuwen kan nie
mand benadeelen, en kan bevorderlijk zijn
voor de gemeene zaak.
Ik heb mij aanvankelijk natuurlijs ont
houden van eenige medewerking, zoowel
omdat de oandidaafc mijn neef is, als omdat
ik mij niet in staat achtte een juist oordeel
te vellen. Toen evenwel de bekende critiek
van prof. K. mijn aandacht trof, waarbij
de schrijver der dissertatie voor „heftig
partijman" werd uitgemaakt, schrikte ik,
daar ik hem als zoodanig niet kende Ik
haastte mij de lijvige dissertatie te i-zen,
en vond daarin dat epitheton geenszins be
waarheid. Het blijkt trouwens, dat de pro
fessor het woord partijdigheid in den zin
van vooringenomenheid heeft gebezigd,
maar dat kon niemand vermoeden.
Ik heb mij toen gehaast, die bescftulcli
ging tegen te spreken. Ik zou dat gedaan
hebben, ook in heb persoonlijk belang van
den schrijver. Niet omdat deze er bij mij
op aandrong; het tegendeel is het ge?al
geweest; hij verzocht mij te zwijgen.
Ook wist ik, dat luj zeer twijfelde of
hjj de benoeming, casu quo, zou aanvaar
den, terwijl ik zelf hem moeilijk kou mis
sen. Maar, al wensoh ik mij steeds te ont
houden van „familieprotectie", toch zie ik
geen reden om te zwijgen, wanneer ik meen,
dat iemand verongelijkt wordt, alleen om
dat hij het ongeluk heeft mijn familienaam,
te dragen.
Ik heb eohter ditmaal niet geschreven in
het belang van mijn neef, maar in het be
lang der zaak, die mij ter harte gaat. Na
1818 is het niet aan eenige rechtsgeleerde
faculteit en niet aan eenig college van Cu
ratoren mogen gelukken één man te vin-
den, die de beginselen beleed, door Stahl,
door Groen, door tal van wereldberoemde
antirevolutionairen verdedigd en tevens
waardig was, om op te treden als ho^g-
leeraar in het Staatsrecht. Eerst heeft men
een halve eeuw noodig gehad om die be
ginselen te begrijpen. In latere jaren, voor
al toen de belijders niet meer ,,een stille
partij" vormden hebben de lib. heeren er
wel eens met hun studenten over gesproken.
Maar „bekwaam en gesohikt" was er, vot-z
dat vak, nooit één Wel heeft een enkele
maal een hooggeleerde gepoogd zijn colle
ga's te overreden, o.a. deed dit prof.
Gratama in Groningen, maar bij het
licht der liberale hoogleeraren verbleekte
steeds ieder, die een „andere richting" was
toegedaan.
Nu eindelijk was er een kans kans, dat
ook eens een antirevolutionnair zijn licht
mooht. doen schijnen. Maar daar wordt
de oandidaat voor „heftig patijman" uitge
maakt.
Nu ben ik, vooral na lezing van bet stuk
in de „V ragen des Tij d s", ten volle
overtuigd, dat prof. Kernkamp met die
uitdrukking niets kwaads bedoeld heeft.
Maar ik ben te lang bekend met de gren-
zenlooze ik zeg niet partijdigheid, maar
vooringenomenheid van onze Nederlaud-
sche hoogleeraren in de Rechtsgeleerdheid
en vooral met de manieren der libera1©
politik», om niet te doen wat in mijn ver
mogen was, ten einde den Minister tijdig in
te lichten. Dat de Minister niet zelf de dis
sertatie zou lezen, ziet prof. Kernkamp
zelf wel in. Daarom deed ik dat zelf en
maakte heb resultaat mijner studie open-
baar.
Dat het stuk in „De Nederlan-
d e r", hoewel anoniem, van mij afkomstig
was, zal wel terstond ieder hebben begre
pen. En ik schaam mij niet het te hebben
geschreven.
In een hoofdartikel Ommen niet
Bronsveldiaansch neemt ,,D e
Nederlander" haar kwalificatie, dat
Ommen Bronsveldiaansch zou zijn, eenigen
tijd geleden uitgesproken, terug.
Het blad zegt o. m.
Té ontkennen is niet-, dat toen eenmaal de
strijd om den -oandidaat begonnen was, ver
schillende'beweringen zijn idtgèsprokén,
die met de eigenlijke vraagstukken, waarom
het gaat, al heel weinig te maken Rebben
dat men inzonderheid te keer is gegaan te
gen dr. Kuyper, Dit laatste laat zich ge-
reedelijk verklaren, doordat vele schijvers
van de stukken in de bekende „Y e r k i e-
z i ng scouran t". Hervormde predikan
ten zijn, die niet ten onrechte, in dr. K.
een cler gevaarlijkste bestrijders van hun
Kerk zien. Nu is het wel waar, gelijk hon
derdmaal is aangetoond, dat „de coalitie"
aan dat gevaar voor de Heuv. Kerk niets
toe of afdoet en dat het „gevaar minstens
even groot is, wanneer de kerkelijke vol
gelingen van dr. Kuyper in de minderheid
komen op politiek gebied, of wanneer de
„coalitie" verbroken wordt-, maar men
kan niet verwachten, dat de predikanten,
die meer letten op do belangen van hun
Kerk, dan zich verdiepen in de pob'tieke
verhoudingen der burgers, dit alles steeds
behoorlijk in 't oog zouden houden;
vooral wanneer behoorlijke politieke lei
ding ontbreekt.
Dat na de ondergane bejegening de Cluis-
t-elijk-Historischen geen lust hadden om mr.
Van der Vegte te stemmen en eens hun
eigen kracht wilden toonen, spreekt vanzelf.
Zij hadden daartoe -volkomen het"
recht. .Van een breuke der coalitie (sa
menwerking der drie reohtsehe groepen)
kan, nu blijkt, dat de Christelijk-Histori-
sohën niet;met de liberalen hebben onder
handeld om den tegenoandidaat te weren,
aan ook geen sprake zijn. Het moge waar
zijn, dat dr. Kuyper het voorgevallene als
„breuke gevoelt, bij hem gaat 't
altijd om „1c gouvernement personnel
en dat de liberale bladen en partijen dab
voorgevallene esploibeeren, om te bewij
zen wat zij hopen; doch tot dusver heeft
het district Ommen niets gedaan, dan
waartoe het, zelfs volgens „Do S t a n d-
a a r d", volkomen gerechtigd was.
Van een bijzondere afspraak, die het stel
len van eigen candidaat gebood, is tot
dusver niets gebleken en was in elk geval
aan het district-s-comité niets bekend.
Of in 1913 de coalitie zal kunnen worden
gehandhaafd, en onder welke voorwaar
den, is een kwestie, die, voor zooveel liet
haar medewerking betreft, de Christèlijk-
Historische Unie zelve beslissen zal; rij
zal zich daarbij wel niet laten leiden door
do adviezen van haar politieke teg-nulan
ders, de „mannen van links"
Maar tot dien tijd leven wij onder l;ot
aangegane oompromis, en wij hebben goe
de hoop, dat ook Ommen dit zal blijven
erkennen.
Om die reden nemen wij gaarne de
qualifiqatie „Bronsveldiaansch" terug.
Incident in den Zaaudamsctien
gemeenteraad.
Tijdens het voeren dér algemeen? be
schouwingen over de gemeentebegroo-
ting in den gemeenteraad van Zaandam
deed zich het volgende incident voor:
De heer Duys, aan het woord zijnde, en
de politiek besprekende, zei, dat hij van
iemand, die met hem een reis Enkhuizen
Stavoren maakte, de woorden had opge
vangen: ,,Dc boot slingert als een vrijzin
nig-democraat."
De heer Brinkman riep daarop: „Eu ik
heb wel eens geboord en gelezen: „Hij
liegt als een sociaal-democraat!"
De lieer Duys: „En is u het daarmee
ééns?"'
D'ö heer Brinkman: „Is u het met uw
uitspraak eens?"
De heer Duys: „Zeker, en ik kan het
bewijzen ook."
De heer Brinkman. „Nu, ik onderschrijf
het mijne ook."
De heer Duys: „Dan hebt u dat ook
te bewijzen!"
De heer Brinkman: /Praat maar raak,
hoor! 't Is reed'si lang- goed!"
De heer Duys: „Dan noem ik u een
doodgowonen lasteraar."
De heer Brinkman: „Ik heb evenveel
reoht om hier voor mijn meening uit te
komen als u."
De voorzitter sloot heb incident, doch la
ter legde de heer Brinkman, ter ophel-
d'etring nog do volgende verklaring af:
„Ik beschouwde het gezegde van den
heer Duys als een geniepige manier, om
zich ten koste van zijn politieke tegenst&n-,
ders eens vroolijk te maken, en ik meenclo
daarom ook met hem wel 'n grap te mogen
.uithalen. En toen .do- heer.. Duys daarop
vuur vatte, en verklaarde er mee in te stem
men, beantwoordde ik hem met gelijke
munt. Ik verklaar echter, dat mijn woor
den moeten worden opgevat als een aar
digheid, gelijk ik ook de woorden va-n deti
heer Duys beschouwde." („Tel.")
Een rekensommetje in het DnitHche
keizerrijk.
In de veertiger jaren werd in de Duil-
sche Staten het besef levendig, dat er
ondor lien oen grootcre eenheid moest
komen, dat ze zich aaneen moesten slui
ten om oen macht van betee
kenis in Europa to vormen. Dit besef
werd zóó sterk, dat in 1849 aan den
Koning van Pruisen de keizerlijke waar
digheid wera aangeboden. Hij weigerde
echter! Maar de eenheidsgedachte bleef
on het aanbod zou worden herhaald.
Wanneer dit zou geschieden? Dit raad
sel was spoedig opgelost 'n.l. als volgt
1849 -b 1 4- 8 4 sfa 1871 de
som der cijfers dus bij het gel al ge
teld. Tn 1871 aanvaardde Wilhelm I
de waardigheid. En wanneer zou nu een
tweede Wilhelm die keizerlijke waardig
heid mogen aanvaarden? Op dezelfde
wi.\ze werd het antwoord verkregen 1871
'-R 1 r4- 8 rb 7 rh 1 1888. Interessant
was 't toen om te weten, wanneer het
keizerrijk ten gronde zal gaan. En dit
zal geschieden in 1888 -j- 1 -f 8 .-h 8
8 19131 Keizer Wilhelm II kan
't zich dus voor gezegd houden, dat hij
het volgend jaar zijn biezen zal moeten
pakken.
Slot)
Hij gaf den bediende verlof om zich ter
•ruste te begeven en begaf zich daarop
Bocht naar Eva's kamer. Zoo oud als zij
•vras, had hij nog nooit verzuimd, des
'avonds even naar de slapende kleine te
gaari zien. Het dikke tapijt dempte zijn
bchrëden, cle nachtlamp vervulde de kamer
ïnet een zacht, blauwachtig schijnsel. Hij
hoog zich over het met kant versierde
bedje...
„Papa
Zij lag met gloeiende wangen en glan
zende oogen in het kussen; het was niet
meer het zachte, vleiende stemmetje maar
éen schorre toon, die hem het hart ver
scheurde.
„Papa... 't doet mij hier zoo'n pijn... in
de keel!..."
Een oogenblik later was het geheele huis
R1 rep en roer. De moeder toonde tegen
over het zieke kind met één slag de liefde
rijke toewijding en de kraoht om de ver
dachte hulp te bieden; een toewijding als
pleen de vrouwen in zoo'n geval kunnen
pötoonen. Alles, wat Rome aan geleerden
specialiteiten op dit gebied bezat, werd
Aan het ziekbed geroepen.
t W ae diiphtKeritis in den gevaarHjk«ten
vorm met de vreeslijke aanvallen, die de
arme lijders en lijdère&sen dreigen te ver
stikken, met den grimmigen strijd, die bij-na
altijd over het lichaam zegeviert.
De tijding verbreidde zich met groote
snelheid door geheel Rome en de aanzien
lijksten onder haar inwoners schreven hun
naam in, of lieten hem inschrijven op de
lijsten, die in het huis van den minister
daartoe gereed lagen. De minister wierp
ze in het vuur, toen men ze hem bracht,
zonder ze ook maar even in te zien. Dag
en nacht- schreed hij door de uitgestrekte
zalen van het paleis, om telkens weer bij
het bed van zijn om het leven worstelend
kind terug te keeren. De moeder had ten
minste tranen om aan haar droefheid lucht
te geven; in zijn zenuwgestel daarentegen
scheen iets gebroken te zijn; hij sliep niet,
hij at niet; niemand zag hem zelfs in zijn
stoel zitten. Met de gelijkmatigheid van
een machine sohreed hij rusteloos heen en
weer, van tijd tot tijd een der dootoren bij
■den arm vattend en hem met heesc-he stem
toevoegend: „Red haar, red mijn kind!"
Eva kampte met al de kracht harer kern
gezonde natuur tegen de verraderlijke ziek
te. Zoo gingen twee vreeseli.jke dagen
voorbijop den morgen van den derden
dag kon de va-der, half krankzinnig van
smart, het niet langer aanzien. Bij het eer
ste morgengrauwen verliet hij het huis. Hi)
kon het benauwde gerochel niet meer aan-
hooren. Doelloos liep hij door de nog bijna
geheel leege stratenmet starende oogen,
zonder te zien, keek hij naar de gesloten
huizen, naar de kerken, waarvan de een
na de ander werd geopend. Plotseling
werd zijn arm zacht aangeraakt.
„Mijnheer... Ooh, mijn beste mijnheer,
geef mij een paar soldi...."
„Wees barmhartig, mijnheer: voor u is
dat nietsTwee of drie solcli, meneer
niet om brood te koopen, maar voor een
kaarsje voor de Madonna, dat zij mijn kind
redt
Nu begreep hij plotseling wat haar ver
langen washij wierp een blik op de uitge
teerde gestalte en liet toen een handvol
geldstukken in haar schoot vallen. De
vrouw trad haastig een kerk binnen en bij
na zonder het zelf te weten wat hij deed,
volgde hij haar en bevond zich in het half
donker voor het beeld der Moeder Gods op
het altaar. De gouden en juweelen sieraden,
van het beeld sohitterden onder het be
schuttende glas, waarvoor talrijke kaarsen
brandden, terwijl de wanden rondom met
gewijde schilderstukken bedekt waren.
De minister bleef langen tijd, in gedach
ten verzonken, onbeweeglijk voor het a-ltaa-r
staan.
Ds kerk was leeg geworden; de arme
vrouw was ook verdwenen. De saoristaan
had de kaarsen voor het altaar weer aan
gestoken, waarvoor de minister knielde.
En hij, de vertwijfelende vader, de sterke
man, de koude soeptious, bood nu als off-er^
gave zijn toekomst aan, vreozend dat ook
dit nog te weinig zou zijn.
De artsen hadden hem de hand gedrukt
en gezegd, dat het kind gered was. „We
mogen het een wonder noemen; we hebben
nog geen geval gehad, waarbij de dood
zekerder scheen", voegden rij er bij.
Zijn vrouw had zich in zijn armen gewor
pen, met de eerste uitdrukking van ware
hartelijkheid. De werclcl scheen hem zoo
schoon, de menschen zoo goed, want hij
izag sleehts opgeruimde gezichten om zich
heen en hoorde slechts woorden van troost.
De beslissende dag was aangebroken.
Slechts weinige afgevaardigden ontbraken
in de Kamerzitting; de ministers waren
allen aanwezig, de tribunes overvol.
Bij het geluid van de schel van den pre
sident verstomde plotseling hét gedruisch.
Zijne Excellentie de Minister van Finan-
oiën is doodsbleek opgestaan en begint te
spreken.
Hij ie gevallen met smaad en sohande,
zonder hoop, voor altijd. Een diep, druk
kend stilzwijgen heerscht er na de weinige,
met groote onzekerheid uitgesproken woor.
den in de geheele zaal; dan evenwel breekt
een woedend geschreeuw los, zoowel onder
vrienden als vijanden. Wat was er aan ge
legen, dat hij viel Hem persoonlijk be
treurde niemand, maar hoe kon men rijn
partij zulk een schande aandoen! Was dat
nu die krachtige geest, die vroeger uit elke
moeilijkheid een uitweg had weten te vin
den? De man, die zich na iederon slag
telkens krachtiger had opgeheven?
Het rijtuig houdt stil; hij snelt de mar
meren trap op en ijlt naar de kamer van
zijn kind. De moeder is, door vermoeidheid
overweldigd, op de canapé ingeslapen.
Door een handbeweging verzoekt hij den
verpleegsters, die bij heb bedje waken, zich
een weinig te verwijderen en buigt zich
over het slapende kind heen.
Eva slaap den rustigen slaap, clie gene
zing aanbrengt; donkere schaduwen liggen
nog onder haar oogen, maar heb bloed
stroomt tooh weer frisch onder de zaehte
huid; de adem komt weer licht en regel
matig over de rose lippen.
Hij legt het hoofd op het kussen naast
het kopje van rijn kind en weent de eerste
tranen sedert zijn kindsheid. Het zijn tra
nen van heilige vreugde, dankbaarheid en
heilige liefde... en tooh had de Kamer dien
dag aan zijn politiek leven een einde ge
maakt..