ging; dochi in betrekking tot kwaliteit is er geen redJen om op onzen vooruitgang irotseh te zijn. Toentertijd was een wever iog een kunstenaar; hij moest bijna alles .cennen en kunnen wat theorethlsch en ir.actisch tot de weverij behoorde; hij meest patronen ontwerpen en teekenen en ■et patroon in 5e getouwen inbrengen, op dezelfde wijze als nu nog de Perzische ta- pijtw evers op hun primitieve weefgetou wen doen. Van dit alles hebben de tegenwoordige bevers geen idee meer en de tegenwoordi ge maatschappelijke verhoudingen geven hem ook geen gelegenheid, zich hiermede te bemcéien. Daardoor wordt echter het standpunt wat aangaat vaktechnische ken nis steeds lager, tot schade «der industrie zélve, daar de ongeleerde of slechts voor eèn speciale machine opgeleide arbeider wel veel werk aflevert, maar het voltooide product nimmer leert bewerken. Is dat in het algemeen het geval, zoo wordt dit nog sterker bewaarheid waar het een zoo ge compliceerd artikel betreft als damaöt. Nu zijn er een 'drietal materialen, welke hoofdzakelijk voor damast weverij in aan merking komen en wel linnen (linnen- damast), wol (wol-damast) en zijde (zijden damast), die in uiterlijk en gebruik zeer verschillen. Het grondbeginsel van den weefstoel js voor beide hetzelfde. Aan het woord „damast" verbindt men een bepaald technisch begrip, dat menig vakman nog niet duidelijk is en den leek geheel ontgaat; voor dezen laatste betee- kent de naam „damast" gewoonlijk niets anders dan een prima kwaliteit stof. Dat is natuurlijk niet juist, want er be staan evengoed damasten, d.w.z. met een bijzonder daartoe geconstrueerde machine vervaardigde damastweefsels, welke bene den critiek zijn, evenals men dat ook bij andere stoffen ontmoet. Het woord „da mast" zégt dus niets voor de kwalitèit; aeze wordt, zooals bij alle stoffen, bepaald cloor de hoedanigheid van hét weefmateriaal eu door de dichtheid van ketting en inslag. .Wanneer men nu vraagt, waaraan werke lijk „damast" té herkennen is, zoo kan dit niet met volkomen zekerheid beantwoord worden; evenwel zijn er toch eenige këntee- kenen, welke meestal voldoende zijn. In de eerste plaats de grootte van het dessin, n.l. de figuren, welker omvang bepaald wordt door de eigenaardige inrichting -van den damastweefstoel. Een tweede en het meest doorslaggevende kenmerk is, behalve de grootte van het dessin, het gebruiken van slechts één kleur in schering en inslag, zoodat de figuren alléén doof een anderen lichtval op de draden uitkomen. Dit ef fect wordt gedeeltelijk door de wijze van binding (dradenvervlechting), gedeeltelijk door de ldchtreflexen te voorschijn ge bracht. Bij zijden-damast wordt ciit ge woonlijk nog verhoogd door het aanmerke lijk dikker garen, dat men voor den, hét dessin uitmakenden, inslag neemt. Als speciaal kenmerk van een echt da mast-weefsel noemden wij reeds de grootte van het dessin, nl. der figuren. In linnen damast weet mén in dat opzicht al bijzon der extra figuren voort te brengen, zoo bijv. levensgroote menschelijk© figuren, de reproductie van een kerk of een altaar, waarbij het géheèle dessin slechts één fi guur vonöt. Ook in de zijden-damast-weverij levert men, niettegenstaande de veel grootere draden-dichtheid in den ketting, nog des sins, welke verbazingwekkend zijn. Dikwijls weet men zich hierin te helpen, door het kiezen van een symmetrisch dessin, waar bij, van de middellijn uitgaande, de eeno helft precies gelijk aan de andere is, zoo- als twee zulke helften tot een geheel dessin vereenigd worden, zonder dat het dadelijk in het oog valt. Deze kunstgreep wordt nog bevorderd doordat deze zijden-damas ten ook voor wandbekleeding werden aan gebracht en de smaak zich juist verklaarde voor groote dessins. AL deze kenteekenen kunnen, zooals reeds gezegd, aanwezig zijn, zonder dat men toch feitelijk met echt damast te doen heeft. Een onbedrieglijk bewijs voor echt datnast 'ie kan men altijd vinden aan de randen der figuren, want deze toonen niet een van draad tot draad voortgaande contour, dus géén zacht verloopende lijnen, maar aRijd min of meer sterk uitkomende, rechthoe kige insneden aan de randlijn, hetgeen daardoor ontstaat, dat niet bij de figuur uitbeelding door den weefstoel Iedere draad op zich zelf opgeheven wordt, maar immer groote groepen van 3 tot 8 draden te gelijk, al naar dikte en dichtheid van het kettinggaren. Bij linnen- en wollen-da- mast zijn het 3 tot 5 draden, bij zijden da mast tot 8 draden, welke somtijds nog dub bel worden genomen, zoodat men dan 16 gelijkbindende draden aan de contouren der figuren krijgt en daardoor verklaart zich dé zigzagvormige contour der dessins. Als het najaar in het land is, wordt de aandacht gevestigd op magazijnen en win kels, die haarden en kachels hebben aan t© bieden, maar waar een bezoek zal lee- ren, dat het niet zoo gemakkelijk is, een keuze te doen uit de exemplaren, die zich daar in de meest verschillende vormen en gedaanten, van de oudere soorten tot de meest moderne constructies, aan het oog voordoen. Die veelheid' van keuze vereen voudigt de taak niet, als men daarenboven de aandacht moet vestigen op verschillen de factoren, die te zamen wat men noemt „een goede kachel" vormen. Moeten niet de meerdere of mindere mate van ver bruik van brandstoffen, de zindelijkheid bij het gebruiken, het gemak in bediening en andere voorwaarden aan het te kiezen toestel worden getoest? Hoe belangrijk echter deze versclii ïende punten ook zijn, tooh moeten zij achterstaan bij één eisch waarbij heb wèl en wee van de te verwarmen personen in de hoogste mate is betrokken eïi waarbij men dus in het bijzónder zal hebben stil te staan: den eisch, dat het aan te schaffen voorwerp voldoet aan de voorschriften der gezond heidsleer, dat de te plaatsen kachel geen voorwerp worde, waardoor de gezondheid ten zeerste kan worden benadeeld. Om aan de eischen der hygiëne te vol doen, moet, naar „Moleschot" meedeelt, het verwarmingstoestel zóódanig zijn in gericht, dat: 1. de brandstoffen volkomen kunnen yérbranden; 2. ö'e lucht van het vertrek zoo gelijkmatig mogelijk worde verwarmd. Om zich een juist begrip te kunnen vor men van hetgeen men heeft te verstaan onder „volkomen verbranding" is het noodig, dat men zich eerst duidelijk voor den geest stelle, wat in het algemeen met „verbranden" bedoeld wordt. Indien een stoif zich met de zuur stof der lucht onder zekere voorwaarden verbindt, geschiedt dit onder ontwikke ling van licht en warmte. Wij noemen die stof dan brandstof en het verbinden heet dan verbranden. Voor ieö'ere verbranding heeft men dus een stof noodig, die brandt, de brandstof, en een stof, die zich daarme de vereenigt, het branden teweegbrengt. Deze laatste nu is in de lucht, en wel ;n ga-svormigen toestand, als zioogernaamde zuurstof, ruimschoots aanwezig. De vrucht van deze vereeniging van brandstof en zuurstof, of, om het korter uit te drukken, a'e producten der verbranding, bes:aaii weer uit eenige nieuwe lichamen, deels vast, deels gasvormig, waarvan wij noe men: het roet, het koolzuurgas, het kool- oxydgas, het koolwaterstofgas en het stik- ctofgas. Onder deze nieuw gevormde licha men zijn er enkele, die men, dua zij hoogst gevaarlijk voor de gezondheid' zijn, raoet trachten zoo min mogelijk te ontwikkelen. Daartoe is niet anders noodig dan te be vorderen, dat de zuurstof uit de lucht zoo gemakkelijk mogelijk en in de grootst mo gelijke hoeveelheid tot de brandstof toe treden kan. Men spreekt dan volkomeD verbranding. Geschiedt de verbrani.I-g i iet volkomen dan geeft dit licht aanleiding tot veront reiniging der lucht in het vertrek, waar in de verbranding plaats heeft. De gevaarlijke producten der verbran ding strobmen in overmatige hoeveelheid in gasvormigen toestand! in de kamer en vereenigen zich daar met de lucht, die moet worden ingeademd. Deze verontrei nigde lucht, dus een mengsel van gevaar lijke gassen, gewoonlijk kolendamp ge naamd, is zwaarder dan gewone lucht, zakt daarom naar den bodem en hoopt zich op, juist ter plaatse, waar wij ons bevinden, en waar wij voor onze gezondheid, voor ons leven, de zuiverste ademhalingslucht moes ten vinden. Reeds een gehalte van 3 pro cent van het voornaamste dier gassen, het kooloxydgas, maakt de lucht onge schikt .voor ademhaling, en in verhouding van 5 proéent, maakt het het leven onbe staanbaar. De gevolgen van de inademing van kolendamp vertöonen zieb in den regel eerst in fcloectsaandrang naar het hoofd. Men gevoelt duizeling, zwaarte in het hoofd, hevige, kloppende hoofdpijn, oor-, suizing, flikkering voor de oogen en een gevoel van drukking op de borst. Later, bij verdere inademing, wordt het aange-j zicht rood, er bestaat neiging tot onpasse lijkheid het gezichtsvermogen vordt be neveld. De lijder wordt slaperig en verliest; zijn wilskracht, die hem belet het gevaar te ontloopen. Bij verdere inwerking ne men alle verschijnselen in hevigheid toe en, volgt, na een tijdperk van onmachten, de dood door verstikking, zooals men het.' noemt. Uit het aangevoerde ziet men dus hoe noodzakelijk het is, dat een kaehel zóó, zij ingericht, dat de brandstoffen volko men verbranden. Die inrichting eischt in de eerste plaats, dat de lucht gemakkelijk,' namelijk door een wijde vimropening, en| ter behoorlijker plaatse, toetreden kan.1 Dit laatste moet steeds van onder ge-j sollieden, zóó, dat de koude lucht van on-j deren af tot de gloeien ae, verhitte brand-; stoffen oj) den rooster geraken en onbe-i lemmerd steeds nieu—e stroomen zuur-, stof aanvoeren kan. Men bereikt door deiij grooten toevoer van zuurstof, wat wil zeg-; gen door de volledige verbranding, tevens, dat de verbruikte brandstof zoo nuttig] mogelijk werkt, de grootst mogelijke hoe-] veelheid warmte vrij wordt, zoo min mo gelijk roet gevormd wordt; behalve dus,! dat de gezondheid bij een volledige ver branding wint, heeft zij tevens zuinighei<| en zindelijkheid ten gevolge. Het tweede hoofdvereischte, dat men ver plicht is aan een goede verwarmings-inrich ting te stellen, is een zoo gelijkmatig moge-: iijke verwarming van het vertrek.! Een kachel zal aan dezen eisrti vol doen, als bij haar inrichting wordt gelet, op den luchtstroom. die dei verwarmde lucht wegens haar geringer soortelijk gewioht veroorzaakt. Daar deze; namelijk naar bovengaat, is het bovenste gedeelte der kamer altijd veel warmer dan het onderste, en dit verschil kan bij hooge vertrekken met -een konden vloer zelfs 15 graden bedragen. Het gedeelte van' de kacael, die de meeste warmte geeft, moet, zich dus zoo laag mogelijk boven den vloer' der kamer bevinden en de pooten of het; onderstel waarop zij staat, mag niet hoo-j ger zijn dan bepaald noodig is voor de as^h-, lade, die zich onder den rooster bevindt.1 Om dezelfde reden verwarmen kleine por-; seleinen kachels of zeer kleine vulkachels de lucht van een vertrek snel en tevens' gelijkmatig. Hoe hooger de kachel sca.it. des te kouder zijn de onderste luchtlagen der kam et. Behalve deze hygiënische hoofdvermsch- ten -oor de te kiezen kachel, zijn er nog eenige andere punten, waarop bijzonder moet worden gelet. IJzeren kachels kunnen voor de gezondheid nadeelig zijn, als zijL door vuur gloeiend worden, omdat zij dJ§ omgevende lucht dan te sterk verhittend haar doen uitdrogen en „aanbranden Hierin kan worden voorzien, door als grondstof zeer dik gegoten ijzer te gehrui-, ken of door het aanbrengen van vuurvaste steenen aan den binnenwand. Voorts moet de gelegenheid om de verbrandings pro-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 21