De slimme kleine Herder. gen tegen morsen en non: basta punt met zand er over." Kitty wierp het projectiel intusschea terug en dat smeet ze broer nu net in den mond. „smaakt dat niet lekker lachte ze. Dat <e anders je verdiende loon baasje I En als jij nu eens blieft op te houden, dan kon ik tenminste doorgaan met mijn Fransche ver taling." Tom greep met ctille beleediging de Fransche dictionnaire en smeet die na een tijdje op tafel met een verontwaardigd ge zicht, dat je toch zoo zoeken moet, om een enkel woordje wijzer te worden. Weer bleef bet vijf minuten stil. Toen riep Tom: Hè ik wou dat dat Fransch nooit uitgevonden was, het is de ongeluk kigste taal die er op de wereld bestaat 1 „Dat zei je gisteren van Latijn," viel zijn zusje hem in de rede. „Die opmerking was ook eigenlijk niet voor jou bestemd, meisjeWaar is de Die! Vooruit gauwl Heb jij hem weer!" „Ik mag hem toch ook best eens even hebbent De Die is van ons beiden 1 En ik kan ook geen Fransche vertaling maken aonder behulp van een woordenboek." „Haar waarom doe je nu ook je Fransch tegelijk met mij! Je hebt toch nog hoopen ander werk!" „Die rest heb ik allemaal af en jij hadt ook best kunnen klaar zijn, als je maar geregeld voort gewerkt hadt." „Kom houd nu maar liever op met j ree- ken en geef mij gauw de Die." „Goed hoorl Haar een paar minutjes wachten, mijnheer 1" In afwachtende houding leunde Tom ach terover in zijn stoel en vroeg eindelijk „Zeg Kit, wat is de lente!" „Haar jongen, weet je dat nu nog niet! Frintemps natuurlijk." O ja, daar zeg je zoowat 1" En na een paar minuten: „brak aan, zeg wat is dat!" Kitty, die veinsde dat aan niet ver staan te hebben, zei; cassa, zonder verder op te kijken van haar boekIe Printemps cassa, welzeker; dat is nou juist wat made moiselle Travers bij ons: élégant Fransch zou noemen I Tommy, die met zijn wiskunde wonderwel uit de voeten kon, had echter absoluut geen taalgevoel en schreef goedmoedig: le prin temps cassa, en dat wel met zeer voldaan gevoel. Even later ontstond er een geweldige stoeipartij tusscben de tweelingen die daar mede eindigde, dat ze beiden over den grond rolden en het heele tafelkleed mee trokken, met het noodlottig gevolg dat het heel'e tafelkleed vol inkt raakte Het was me het avondje welEn de al lerongelukkigste thema van Tom zat vol inktvlekken en moest dus overgeschreven worden. Nu, den volgenden dag maakte die verta ling een schitterend effect op school en kwam Tom er niet bepaald goed af met zijn „le printemps cassa I" ten. „Ik moet er natuurlijk een werkkracht bij huren, want alleen kan ik den molen niet drijven." „En wat zegt je oom er van!" „Mijn oude oom! O, die vindt het goed; hij geeft me volkomen vrijheid van hande len, hij acht mij zelfs verstandig genoeg om ook het kleine kapitaal te beheeren, dat mijn vader mij naliet; intusechen is hij ten allen tijde bereid zijn handteekening te zetten als dit noodig is. Hij" beschouwt mij intusschen net als mondig en heeft maar het liefst, dat ik hem zooveel mogelijk met rust laat. Hij is al oud, ziet u, en hij heeft vrij wat gehad van zijn leven, dus is hij wat gemakzuchtig geworden," vergoelijkte Jan. „Oude egoïst, dat hij is," kon Cirylle uiet nalaten te zeggen, ,,in plaats van eens naar je om te kijken, zijn eenigen bloedverwant, dien hij nog heeft 1 Ja, hij wil je zijn hand teekening schenken, maar daarin bestaat ook heel zijn hartelijkheid! Iets voor je over heeft hij niet! Bah, ik moet er niet aan denken, wat een harteloos man.... Haar hoor eens hier: zoo gaat het niet De heele klas brulde, toen die fout werd voorgelezen en thuisgekomen was de broer dan ook van plan onmiddellijk revanche to nemen op zijn zus, die dit geval al voor zien had en zich dus bijtijds uit de voeten had gemaakt, een briefje achterlatende, waarin zij schreef: dat hij het er zeker nu wel bij laten zou, nu hij de lente had ge broken en dat hij het met den herfst maar zeker niet probeeren zou Het sSangenspeS. Chineesche jongens van een jaar of tien, twaalf spelen een soort slangenspel, dat wel de moeite waard is om hier even te vermelden. Een stuk of twaalf jongens staan op een rij, ieder met de handen op de schouders van den volgende. Eén van de jongens is de „Wolf". De joDgen aan den top der rij is het hoofd van de elang; de uiterste jongen fungeert als „staart". De Wolf blijft dicht bij den „kop" staan, tot het signaal gegeven is en dan tracht hij den „staart" te grijpen zonder dat evenwel een ander deel van het liohaam mag worden aangeraakt. De jongens, die't lichaam vormen, moeten zich in allerlei bochten wringen, zoodat de „staart" heel moeilijk gepakt wordt. Vooral mogen zij niet loslaten, want het lichaam kan toch niet breken. Als de „6taart" nu eindelijk gepakt is, wordt ds „wolf" „kop" en de „staart" wordt „wolf". De laatste jongen in de rij is nu weer „staart". Het spel kan zoo doorgaan tot iedere jongen ééns „Wolf" is geweest. Dat arme kuiken. Maurice Donay, een beroemd Fransch tooneelsohrijver, reisde eens in Savoye. Onderweg kwam hij in een gehuchtje, waar hij in het voornaamste hotel wilde dineeren. De spijskaart was schraal voor zien, maar één ding trok Donay, die dooi den bergtocht goeden eetlust had gekre gen, bijzonder aan. Er stond nl.Vetgemes te kuikens uit BreBse. (Een kanton in Z.W. Frankrijk, beroemd door bet vetmesten van kuikens). Maar heel gauw werd hem de illusie van een malseh boutje ontnomen, want in plaats van een stevig kuiken, zoo als hij verwaohtte, zag hij een mager en allesbehalve malseh hoentje voor zich neerzetten. Donay riep den eigenaar van het hotel en vroeg hem vriendelijk: „Zijt gij er wel zeker van dat dit kuiken uit Bresse komt!" „Mijnheer,'' antwoordde de hotelhouder waardig, „als dit niet het geval was, zou ik het niet op de spijslijst zetten!" „Och, wat is het een mager diertje," zei Donay meewarig, „het arme kuiken is waarschijnlijk te voet hier gekomen aan, je bent nog veel te jong om op eigen beenen te staan in de wereld, in mij kan je altijd een raadsman vinden, en een, dio het goed mét je meent, dat behoef ik je ook eigenlijk niet meer te betuigen, wel!" „Dank u, vader Cirylle, u is eigenlijk veel te goed." „Waarom veel te goed! En nu je toch geen hulp hebt en er bovendien op het oogenblik al heel weinig te malen valt, kom nu kalm aan een paar daagjes bij ons doorbrengen 1" „Maar mag ik dat wel aann V' aar zelde Jan nog. „Of je dat mag aannemen! Best, hoor jongen. Geen complimenten meer en recht streeks met me meo naar huis. Jij en He lena zijn immers zulke goede kameraden! Zij zal het best in staat zijn om je te troos ten, denk je eigenlijk zelf cok niet?" „Ja, natuurlijk, mijn hartelijk pleegva- dertje." En zoo kwam het, dat we Jan Save, zoon van den molenaar Pierre Save, van Sous- la-Roche (onder de rots) aantreffen in het huis van zijn vriend: Cirylle Davril, in de Een les van onverwachte zijde. Toen de tegenwoordige koning van Si am nog als prins Choowfa Maha Vajira Yadt, als cadet op de militaire academie te Sand hurst was, merkte hij eens een troepje ka meraden op, die een onbedaarlijke lachbui' hadden. De jonge man deed onderzoek naar de reden van hun vroolijkheid en de cadets- wezen den prins toen een Oostersch last drager, ja, pakjesdrager kan ik haast niet. zeggen, want dit drukt niet voldoende het inspannende van den arbeid uit, die er al lervreemdst toegetakeld uitzag, maar die haast bezweek onder het gewicht van zijn last. Zonder een woord te zeggen, ging Z. H. op den man af, nam een gedeelte wan diens last over en laadde dien op zijn eigen schouders. Ik hoef u niet te zeggen hoe' de man zelve getroffen werd door dit blijk van vriendelijkheid. Toen de prins zich weer bij zijn kamera den voegde, lachten deze niet langer, maar waren slechte diep beschaamd over hun on verantwoordelijk gedrag en stamelden slechts een paar nietswaardige excuses. Dit was dus met recht een les van onver wachte zijde, maar die daarom niet minder indruk maakte. Op zekeren dag ontstal een soldaat in oorlogstijd een schaap aan een kiemen herdersjongen. Het arme baasje smeekte' en bad hem, het hem niet te ontnemen, maar de soldaat bleef onverbiddellijk en' sleepte het die* mee. Toen ging de jongen den kapitein van de compagnie opzoeken, deze beloofde hem den soldaat streng te straffen, als de jongen den schuldigen zou; kunnen aanwijzen. „Als hij er is, „zei het baasje „dan zal ik hem wel herkennen." De kapitein liet de compagnie aantreden. Toen de militairen in het gelid geschaard stonden, ging de kleine herder achter de rijen langs en bekeek de soldaten op hun rug. „Zeg eens jongmensch," zei de kapitein, ,,ik vrees dat je den man op deze manier niet zult herkennen, op den rug gelijken ze' allemaal op elkaar." „Neen toch niet," luidde het antwoord, „dien ik zoek moet er anders uitzien." Hij ging dus verder en wees eindelijk den zesden man op do tweede-rij aan. „Kapitein," riep hij verheugd, „dit is de' dief van het schaap Hij trok een stuk roodaarde uit den zak en zei: „Met dit stuk roodaarde teekenen wij onze schapen en toen heb ik daarmee een streep op den riem van den soldaat ge trokken, cm hem te kunnen herkennen." „Goed zoo, jongen," zei de kapitein, „die inval is wel een dukaat waard." schoone maand Mei van het jaar 1788. Het huisje van Cirylle lag daar vriende lijk uitnoodigend te midden van het groen en 's morgens vroeg al zorgden de vogels voor wat muziek. Tegenover de woning bevond zich een heuvel, eenvoudig ,,de Piek" geheeten door heel de omgeving en daar brachten Jan en Helena hoofdzakelijk hun tijd door. Het wac. nu al een week, dat Jan bij zijn ouden vriend was, de beide jongelui waren, een aardig paar om te zien. Jan was groot en sterk, had donkere oogen en donker haar en Helena was juist teer en blond;, ze was waarlijk veel fijner gebouwd dan de andere kinderen op het dorp en had blauwe oogen, iets, wat daar onder de berg bewoners heel zelden werd aangetroffen. Voor Jan was het een heerlijke tijd: in het huis van zijn ouden vriend toch had, hij waarlijk die afleiding gevonden, die zoo heilzaam was voor zijn gestel, na de droefheid die zich eerst meester had ge maakt van heel zijn wezen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13