Wees niet te voorbarig in uw oordeel. FEUILLETON. JAN SAVE, Als de Tweelingen aan den gang waren. goed uit en liet over een stoel gehangen, of Vlek ging er van door, en vloog liefst door do ruit heen, vandaar dat hij die gapende on bloedende wonden hadl Zonder natuurlijk nog te begrijpen, wat het wel was, wat hij pas vernam toen hu in do pastorie was. had Ted toch hegrepcn, dat hij iets moest meegepakt keb- ,benEn hijzelf was ook een en al bewondering voor den hondl Dit was een heerlijke oplossing intusschen •en do dominé voelde er voor zichzelven nog de les in, dat hij niet zoo verstrooid moest 'zijn, om zijn portefeuille maar op tafel te daten slingeren 1 Er was eens een boerenjongetje van een jaar of veertien, dat algemeen voor wat achterlijk doorging, en daarom den min der vleienden bijnaam van Jantje Simpel bad gekregen: bet is waar, er zat niet veel leven en beweging in onzin Jan, en zijn ouders maakten zich dikwijls ongerust over de toekomst van bun jongen: „Hoe moet dat toch later gaan!" tobde moeder dan, „andere jongens van zijn leeftijd gaan er al op uit om werk te zoe ken en verdienen dan meteen al een klei nigheid, maar ik geloof, dat Jan daar nooit geschikt voor zal zijnl" „Ooh ja, dat ia nu eenmaal zóó," placht vader dan te antwoorden. „We weten nu eenmaal dat bet kind lichamelijk en gees telijk veel geleden beeft in die langdurige ziekte, in zijn kinderjaren; en bij is nu eenmaal niet zoo vlug van begrip als an dere kinderen van zijn leeftijd.'' Terwijl zijn oudera weer eens zoo spra ken, luisterde Janneman goed toe en vloog ineens op, of een adder heb gestoken had. Rechtstreeks begaf hij zich nu naar den heer Grassers, den intendant der domei nen, behoorende bij bet landgoed van den Graaf der plaats. Die was juist bezig ar beiders aan te nemen. „Mannen," klonk zijn uitnoodiging, „mijnbeer de Graaf beeft mij opgedragen naar werkkrachten uit te zien, je weet, dat je het goed hebt hier op de domeinen: ie krijgt volop den kost en nog een ruim loon bovendien. Komaan; ik loof nog een premie uit voor dengeen die zich het eerst kat inschrijven!" Niettegenstaande deze Veel belovende uit noodiging, scheen er weinig animo te be staan onder de dorpelingen, dit kwam, doordat de heer Grassers zelve, niet al to best aangeschreven stend, bij beloofde wel gouden bergen, maar als het op betalen aankwam, wiet hij niet zelden een uit- vluchtje te bedenken, waardoor bet groot ste deel van het loon zeker onder zijn eigen berusting bleef. „Nu, wie heeft er lust?" klonk weer de Stem van den intendant. l) HOOFDSTUK I. A 16 Wee a De Meizon verlichtte met haar helder schijnsel de toppen van het hooge Jurage- bergte. De boomen, die daar bovenop ston den, waren nog met sneeuw bedekt en niet tegenstaande het mooie weer, hing er iets droevigs in de lucht. Tusschen die stille bergen speelden zich dagelijks drama's af, onophoudelijk werden ze doorkruist door smokkelaars, woeste, krachtige avonturiers, even onbuigzaam als de hooge pijnboomen, even lenig ais de gemzen, die van top tot top sprongen e» bloedige gevechten hadden plaats op de FranschZwitsersche grens. Ons verhaal speelt in het jaar 1780 en in uen omtrek van het dorpje Fort-du-Plasne, niet van den Mont Noir, waar welvaart „Ik," klonk het vast besloten, Jantje Simpel, herhaalde men in het rond. „Hm, hm," mompelde de heer Grassers, „nu, a!s ik eens te rade ga met wat er al- zoo verteld wordt van je, dan belooft dat niet veel goeds wat werken betreft." „Probeer U het maar eens met mij, mijn heer," drong Jantje, „het zal U misschien nog wel meevallen ,,Nu goed, ik wil het dan wel eens pro- beeren." „En wat zal mijn loon zijn -als U tevre den over mij is „Als de werktijd voorbij is krijg je vijf gulden." „Nu. heel graag mijnheer Grassers, mor genochtend zal ik dan de eerste zijn die mij aanmeld." En verheugd liep Jan weg. Zijn ouders wisten niet, wat zij hoorden toen hij hun zijn plan meedeelde; ze dachten wel niet, dat er veel van terecht zou komen maar ze wilden den jongen toch niet tegenwerken in die eerste wils uiting. Nu, Jantje hield zich goed en deed zijn uiterste best, steeds in het blijde vooruit zicht nu toch eindelijk eem met eigen ver diend geld voor den dag te komen. Op den afgesproken dag haastte hij zich naar het huis van den rentmeester, die net aan de deur stond: „Wel Jantje, wat kom je doen?" „Mijn loon halen mijnheer Grassers." „O ja natuurlijk goed, maar wacht een oogenblik, wil je?... Ik moet nog even in den stal zijn, houd dan zoolang mijn stok vast." Jantje deed, zooa's hem verzocht was, en verwonderde er zich alleen een beetje over, dat de stok zoo zwaar wasWerktui gelijk draaide hij nu aan den knop en merk te dat die met een schroef op het vaste gedeelte sloot Jan liep den intendant al te gemoet, en waarschuwde hem, dat de stok licht van zelf los ging. „Zoo? heb je dat ook al gemerkt? Nou maar jij bent een knappe jongen. Nu, adieu, tot weerziens!" „Ja, maar... hela wat, baas Grassers, u zoudt mij mijn loon geven: do vijf gul den, die wij overeen gekomen zijn „Maar jongen, die heb ik je zooeven gegeven, herinner je je dat niet meer?" „Weineen," hield Jan natuurlijk stok stijf vol. „Maar jongenheb je dan geen ge heugen? En als je nu zoo brutaal blijft aanhouden, zal ik je eens even je geheu gen helpen opfrisschen op een minder aangename wijze Deae bedreiging was het niet; die onzen Jan toen de tranen in de oogen deed ko men, maar wel het uitzicht, dat hij weer met leeg® handen naar huis terug zou moeten keeren. „Heb je piij verstaan en wil je wel eens maken dat je wegkomt," herhaalde Grasser op ruwen toon. heerechte onder de bergbewoners, die be halve van de ongeoorloofde smokkelarij, 's zomers nog leefden van kaasbereiding en 's winters van houtsnijden en horlogefabri- catie. Het heele dorpje was daardoor als bet ware in twee kampen verdeeld: dat dir avonturiers en dat der bewoners, die zicb met de gewone bedrijven bezig hielden. Deze laatste zagen met de grootste min achting op de eerste neer en dit gaf dik wijls aanleiding tot geweldig© botsingen. Dat het dezen ochtend zoo bijzonder dron vig was in bet dorp, kwam, doordat de bewoners een hunner meest geachte mede burgers, den ouden molenaar Pierre Save, naar zijn laatste rustplaats zouden brem gen. Op gedempt-en toon bespraken zij nog den handel en wandel van hun overleden kameraad en allen, zonder onderscheid hadden evenzeer te doen met den armen Jan, den eenigen vijftien-jarigen zoon van den molenaar, die nu alleen achterbleef en zoo bedroefd was, dat hij niet getroost wilde worden. Heel alleen ging hij dus na afloop der „Neen," antwoordde Jan vast besloten, „ik ga niet heen voor mij recht zal zijn geschied." „Wel wel? durf jij zoo spreken man neke! Wacht: dat zal je berouwen!" En zijn stok opheffend, kwam de intendant net op het kind of, toen de graaf in hoogst eigen persoon naderbij getreden kwam en nu sprak: „ixuiin aan, baas Grassers. wat is hier gebeurd?" „Mijnheer de Graaf," mompelde de in tendant verlegen... De graaf had van uit zijn raam het too- neeltje gadegeslagen en was dus benieuwd wat dit te beduiden had. hij „schold mij een dief, mijnheer de Graaf." „Weineen," protesteerde Jan, dat heb ik heëlemaal niet gezegd mijnheer de Graaf, ik heb alleen maar volgehouden, dat mijn loon mij uitbetaald moest worden." „En ik heb je immers al gezegd, dat ik je de vijf gulden gegeven heb?" De Graaf was niet van plan, in zijn te genwoordigheid een herhaling te doen plaats hebben van het zooeven gepasseer de en daar het niet voor de eerste maal was, dat iets dergelijks plaats had maakte hij nu op eens korte metten en zei baas Grassers den dienst op. Jantje Simpel maakte hij intusschen een compliment over de flinkheid waarmede hij op z'n stuk was blijven staan en onmiddellijk '?kreeg nu onze jongon wat hem toekwam, met nog iets extra's er bij ais schadeloosstelling voor het geledene en ik geloof, dat nog nooit ergens ter wereld, ouders zoo trotsoh zijn geweest op hun zoon, als deze ouders O,j „an flinken Jam „Daar", riep Kitty triomfantelijk: „als die atlas niet vol inktvlekken raakt, dar weet ik het nietl" „Hó, ik wou, dat je toch eens één oogen. blikje je mond kon houden Kit! Dat rammelt zoo maar aan een stuk door en ik kan er mijn hoofd heusch niet bij hou den," mopperde Tom, „die vertaling is toch al zoo moeilijk 1" „Och kom, jongen I Jij hebt vanavond al meer gerammeld dan ik in een heelen dag." De twee, die we hier zoo bezig hooren, waren Eitty en Tom Bartels, tweelingen, dertien jaar oud. Tom verdedigde zich met een projectiel: een penneveger. „O jou leeüjkerdl Je hebt mijn schort vol inkt gemaakt." „Nou, daar dienen die dingen juist voor 1" „Om ze vol inkt te maken V' „Ja^ natuurlijk met dien verstande, gansje, dat ze zijn om je blouses te beveili- plechtigheid naar huis terug; hij wilde niet gezien worden, want hij was zeer hoogmoe dig, ook in het verdriet. Boos keek hij dus om, toen hij ineens een stem achter zich hoorde roepen. Doch dit gevoelen was maar vaoi korten duur en onmiddelltijk deed hij zijn best om te glimlachen, want het waa Cyrille Da- vril, een oud vriend van zijn vader, en een man, even rechtuit en rechtschapen al9 i deze was geweest, dus met heel strenge beginselen en onverbiddelijk jegens hetgeen hij als verkeerd beschouwde. Hij was de eenige, aan wien Jan zich waarlijk gehecht had, en van dezen man kon de wees het dus ook dulden, dat hij de armen om hem heen sloeg en hem stilzwijgend zijn medegevoel betuigde. Hoor eens hier, jongen", sprak hij, „ik wil je niet lastig vallen met laffe troost woorden; in den grond ben ik misschien evenzeer getroffen als jij door het veirlie9, maar we moeten nu de zaak flink en als mannen onder de oogen zien! Wat ga jij nu beginnen? Zet je do zaak voort?" „Ja zekér 1" antwoordde Jan, vaatbeslo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12