WÊÊÊÊmmmmmt mm mmm I>e witte U"ee. FEUILLETON. Een vroolijke snaak. DE STRAF VAN JOKO. De bandteekenlng van een kunstenaar. tjo's bofrdjo kreeg geregeld een beurt op deze plundertochten en het slot van zaken was pltijd, dat Jacob een groot stuk wittebrood ^rgens wegkaapte, waarmee hij op den te genoverstaand-en muur vloog, waar hij dan 'dikwijls heel gïootmoedig zijn buit deelde hiet tal van gevederde vrienden en soortge- öooten. Hij had wel degelijk zijn lievelings kostjes en was b.v. dol op gekookte bief. Ja, rauw was dit gerecht ook niet te ver smaden, maar gekookt smaakte het toch duizendmaal beter. Toen het voorjaar ech ter in het land kwam, werd de zucht tot trekken te sterk voor onzen Jacob. Hij vloog weg... LWaarheen, dat zou ik niet kunnen zeggen. En nu ben ik nog steeds in afwachting, of hij tegen het najaar ook soms terugkomt. "Wie weet: misschien zal hij zich toch nog wel met eenigo dankbaar heid de behandeling bij ons aan huis her inneren In ieder gevalhij kon het ook piet helpen, dat hij maar een kraai was en dat die meer speciaal vrijheid gewend zijn, in een eigen gebouwd^ nestje, hoog in een boom liefst, en waaT ze dan nog al eens het Sen en ander verbergen voor liet monsche- lijk oog! Prachtig en vruchtbaar zijn de landstre ken ten Zuiden van Parijs en dat zijh zij altijd geweest, al zou men het in 1358 niet gezegd hebben, zoo woest en vernield zagen de velden er uit. Gij moet namelijk weten, dat in dat jaar in geheel Frankrijk de boeren waren op gestaan tegen hun heeren. Met zeisen en sikkels gewapend, liepen zij de landerijen en bosschen af, staken de kasteelen in brand, begingen moord en doodslag en plunderden naar hartelust. Twee lijfeigenen, die bezig waren het land te bebouwen, bespraken de gebeurte- nisseai van den dag, „Wij moesten ook opstaan tegen onzen heer/' zei een van hen, ,,wij moesten het juk van slavernij afschuddenWij hebben er lang genoeg onder gezucht en verlan gen naar do vrijheid!'' „Onze heer, graaf Vercel, is toch goed voor ons, dat zal je niet ontkennen", 6prak de andere. „Het zou niet rechtvaar dig van ons zijn, tegen hem op te staan." „Dat doet er niet toe. Ik zeg je, dat via/ndaag over een week, ik, de zwarte Pie- ter, jelui zal aanvoeren, en je zult mij al len volgen Ik wil niet langer mijn Leentje, mijn arm kind, ziek zien, zonder dat ik er iets aan kan doen, omdat ik geen geld heb om den apotheker te betalen voor zijn dure geneesmiddelen! Zij blijft altijd even zwak en bleek; zij moest wijn en versterkende middelen hebben, en hoe kom ik er aan?" „Ik zal er voor zorgen!" zei een zachte «tem achter hen. Sloti „Maar één ding moet je mij nog beloven, je moet de menschen niet meer zoo in het nauw drijven met je grappen." „Dat beloof ik U oom, zoo hier en daar nog eens een grapje nu ja, men kan toch niet zoo opeens oen ander mennch worden, maar over het geheel beloof ik u beter schap I" Tegen tweeön nam de kolonel afscheid van zijn drie neefjes. Die hielden nu maar verder geen vertooning meer op de plaats, want ze voelden, dat dit minder aangenaam moest zijn voor den kolonel. Maar tx>en ze aan het doel van hun be stemming waren gekomen, deden ze nog flinke zaken, zoodat ze met 1 September al hun waren hadden gesleten en een goe de driehonderd gulden hadden opgelegd, wat dus een aardige verdienste was voor jongens van hun leeftijd. Half September kwam oom zelf ook op zijn geboorteplaats en zag daar al zijn oude kennissen weer. Zijn allereerste werk was nu om te zorgen, dat zijn neefjes in de leer kwamen: Herman bij baas Surino, De twee mannen keken om en mompel den: „De witte feel" Een jo<ng meisje, met een frisch, mooi gezichtje, heel eenvoudig in een lang wit kleed gehuld, keek de lijfeigenen glim lachend aan. „Breng mij naar uw woning!" zei zij. Met de muts in de hand, wees de zwarte Pieter op eerbiedigen toon haar den weg naar zijn hutje, waarvan het roode dak tussohen de boomen door zichtbaar was. „.Wanneer ge vanavond thuiskomt", zei het jonge meisje, ,,zal uw kind u toelachen en binnen enkele dagen zal zij kunnen op staan en u evenals vroeger, v rooi ijk te gemoot loopen." En zonder den beiden mannen den tijd te laten haar te bedanken, ging zij verder, op eenigen afstand gevolgd door een be diende, die een zware mand aan den arm droeg. „JNu ie mijn arm kind gered!" riep Pie ter uit. „Als de witte Fee ergens binnen komt, zijn de zieken genezen." „Is zij heusch een fee?" vroeg de andere. „Dat weet ik niet, maar zij brengt overal geluk aan. Niemand weet, vanwaar zij komt. s Morgens ziet men haar in velden en bos schen en bij zonsondergang verdwijnt zij, en niemand kent haar verblijf." „Ik heb hooren zoggen," hernam de an dere lijfeigene, „dat zij de dochter van on zen heor is en sedert haar moeders dood in een klooster heeft gewoond." „Ja misschien is dat zoo," sprak Pieter weifelend, „maar ik voor mij ik geloof, dat zij een feo is." Toen Pieter 's avonds thuis kwam, sprak zijn dochtertje hem vroolijk toe en vertelde, dat de Witte Fee haar bezocht had en be loofd had haar beter te maken. Op tafel stonden allerlei voedzame en smakelijke spijzen, benevens een paar flesschen oude wijn. „En de Witte Fee komt net zoolang, tot dat ik heelemaal beter zal zijn, vader, en weer buiten kan spelen De tranen sprongen Piet in de oogen. Na een week was het kind weer beter en zei de Witte Fee haar, dat zij nu niet meer zoo dikwijls kon komen, omdat er nog zooveel zieken waren, die haar hulp noodig hadden. „Mevrouw," stotterde Pieter „ik heb niet3 dan mijn leven en, als 't noodig is, zal ik u dat geven." „Uw kind behoort uw leven toe. Ik ben ruimschoots beloond, als ik zie, dat mijn werk door een goeden uitslag bekroond wordt." De Witte Fee was werkelijk de dochter van graaf Vercel en was sedert korten tijd weer op het kasteel bij haar vader. Maar om hen, di$ steun noodig hadden, niet veT- legen te maken of te verbitteren, had zij altijd haar naam verborgen gehouden en die hem in twee jaren tijds tot een knap messenmaker hoopte te vormen en William bij een horlogemaker, terwijl onze Herb© lijm zelf bij den schilder Bondu werd ge plaatst, want onze jongen had zich nu eenmaal in het hoofd gezet, dat hij kunst schilder wilde worden. Hij zou hier echter eerst tegen het voorjaar in de leer kunnen komen en verhuurde zich dus maar voor- loopig als groom in den „Gouden Leeuw" omdat hij toch diet den geheelen winter zoo kon luieren. De groom kreeg een fijn chocolade-kleu rig pakje aan, met zilveren knoopen en had zijn baas ook weten over te halen, om ziem een fiets te geven, wat immers zoo zeer te pas kwam, wilde hij behoorlijk vlug zijn boodschappen doen. Dc bezoekers in het hotel waren hoofd zakelijk handelsreizigers en Herbelijn was juist de geschikte om het iedereen handig naar den zin te maken. De heer Vantrou, de eigenaar, had dan ook erge spijt dat zijn groo.n l.ua tegen het vooriaar weer verlaten ging In de tweede helft van April was het- groote kermis op de plaats en dan was de „Gouden Leeuw" altijd tot in bet nok je toe vol met gasten. Nu, Herbelijn had tot nu toe trouw zijn belofte gehouden: wilde niet anders bekend zijn dan als de' Witte Fee. Gabrielic Vercel verliet het kasteel altijd door een geheime deur en kwam het ook zoo weer binnen. De tijden waren gevaarlijk evenwel. Zij had hooren vertellen, dat de zwarte Pieter do lijfeigenen tot opstand tegen haar vader trachtte over te halen en dat zij van plan waren het kasteel te plunderen en dan 'in brand to steken. Zij had zelfs den dag der plundering hooren noemen „Ik heb zijn kind gered, maar hij weet niet, wie ik ben en zou, als hij 't wist, mij, noch de mijnen kwaad doen. daarvan ben ik zeker. Laten wij dc toekomst af wachten Zy besloot, na érnstig nadenken, dat zij niets van dat alles aan haar vader zou zeggen. ,;JIij zou zich, zonder dat het hem hielp, verdedigen; er zou nutteloos bloed vergoten worden. Ik zal trachten door mijn over redende woorden het gevaar af te wenden!" Den dag, waarop de overval zou plaats hebben, gaf het jonge meisje aan de boog schutters "bevel alle toegangen tot het kasteel open te zetten. Daarop riep zij haar ouilen bediende en zeidc hem, naar de woning van den zwarten Pieter te gaan en deze woorden tot zijn dochtertje te sprekenDe Witte Fee verwacht u bij zich!" En zij zal met je meekomen." Een half uurtje later kwam het kind met den bediende mee en verwonderde zich, dat de Witte Fee in dat mooie kasteel woonde. „Wij zullen samen eten en dan spelletjes doen in de groote zaal beneden, kindlief," zei Gabrielle. J-Iet jonge meisje en Leentje speelden daar tot de avond viel. De wapenknechten hielden de wacht in den uitkijktorende oude graaf hield wijsgeerige gesprekken met den ka. pelaan, terwijl de bedienden ingedommeld waren. Nu en dan keek Gabrielle door de ge kleurde ruiten der groote zaal en trachtte de duisternis met haar oogen te doorboren. Eindelijk meende zij in de verte toortsen te zien voortbewegen. „Daar komen zij 1" mompelde zij. Zij nam plaats in haar lioogcn, .geboeid- houwden zetel en liet Leentje aan haar vee- ten neerzitten. Het haardvuur wierp zijn grillig licht op het witte kleed van de jonge gravin. Daar weerklonk eensklaps ruw geschreeuw. De kreten weerkaatsten tegen de dikke muren van het kasteel. Vlak bij de poorten klonk het nu. Dat zijn dc boeren, dc brandstichters! Het gehuil klonk angstwekkend. De oude graaf sidderde, en riep uit: vNu is ons laatst© uurtje geslagen Vlug trok hij zijn wapenrusting aan, ter wijl zijn soldaten zich wapenden. Te laat! De woedende bende stormt liet kasteel bin nen en dringt in de groote zaal door hij had geen enkel grapje uitgehaald met de gasten. Er waren onder de laatst aange- komen gasten een vriend en ©en vijand van hem: de eerste was de lieer Bonen-' fant en de laatste de heer Jasmin, die beiden reisden in toiletartikelen en par fumerieën voor concurreerende magazijnen. De heer Jasmin was Herbelijns vijand, omdat hij erg karig was met zijin fooitjes,, zoodat de groom hem graag eens een lesje gunde. t Juist zou onze jongen wegrijden op de fiets, toen de heer Jasmin hem toeriep:, „Héla, jongen, waarschuw jij meteen mijn! klanten eens, dat ik er ben, wil je?" „De heer Bonenfant heeft mij eveneens opgedragen zijn aankomst aan te kondigen, maar hij heeft mij twee kwartjes beloofd!" „Nu, goed, dan geef ik je een gulden!" „Dat mag ik nog eens liooren, mijnheer Jasminjuichte Herbelijn. Nu, onze. groom kweet zich' eerlijk van deze dubbele opdracht en veel visites had hij dan ook niet te maken, want do klan ten waren nog zoo talrijk niet. Er waren er twee die do beide handels reizigers gemeenschappelijk hadden: dat was de heer Volieu, eigenaar van den eeni gen bazar op het plaatsje, een man van middelbaren leeftijd, en nog een oude jongejuffrouw: mademoiselle Pastille., Die £aal was donker, ternauwernood ver licht door de opflikkerende vlammen van het doovende vuur. Een oogenblik door deze duisternis verrast, stonden de opstandelingen stil én keken met een soort vrees een witte gedaante aan, die met langzame schreden op hen toeliep. Bevend weken zij achteruit. Een zachte stem. sprak de volgende woor den tot hun aanvoerder: „Goeden avond, Pieter! Gij ziet, dat ik hedenavond uw dochtertje bij mij heb: De boeren lieten hpn wapens zinken én mompelden vol ontzag: „De witte Fee! De witte Fee!" „De witte Feeherhaalde de zwarte Pieter langzaam, wierp zich op de knieën en riep uit: „God mog© mij deze daad vergeven „Ik zal God voor u bidden", hernam Ga brielle de Vercel. Op dat oogenblik traden de soldaten van den graaf gewapend de zaal binnen en wilden de bende aanvallen. Gabrielle hield hen met jeen handbeweging tegen. ..Zij zullen ons geen kwaad doenriep het meisje hun toe. Zonder strijd, zonder bloedvergieten waren de opstandelingen overwonnen! Nooit had graaf De Ver oei meer van on lusten te lijden. Het was, alsof de oproer lingen hun gedrag wilden doen vergeten, zoo .hard werkten zij na dien ongelukkigen avond. Zoo voelde de witte Fee zich dubbel en 'dwars beloond voor de weldaden, die zij rondom zich verspreidde. Een elegante apin, Sofia gehoeten, was keukenmeid bij mevrouw de barones en zij was een uitstekende kokin, die de heer lijkste lekkernijen kon klaarmaken. Zij was bekend om haar talenten in de geheel© buurt. Men vertelde wel van haar, dat zij een beetje te veel van wijn hield, maar wie is er nu volmaakt? Alles zou nu best gegaan zijn, als Sotie niet op den ongelukkigen inval was geko men haar zoon Joko als bijkok aan te ne men. Joko was een jonge, ondoordachte Sjim-' rpansó,. die slechts de minder goede eigen schappen van zijn moeder had geërfd: hij jokte, hij dronk, en als hij zich met koken bemoeide, kon men zeker zijn dat allo spijzen waren bedorven. Bovendien was nij uitermate gulzig. Op zekeren dag, toen Sofie van de markt thuis kwam, cn de provisiemand op tafel leegpakte, en er dus allerlei heerlijke din gen te voersohijn kwamen, 300a-ls gevogel te, een prachtig stuk vlee-sch, visoh, groen ten en vruchten liet Joko zijn blik vallen op een reuzen kreeft, die hem al dood toe scheen zoo rustig Jag het dier daar. De heer Volieu droeg een keurige pruik, die dan ook niet weinig zijn trots uitmaak te, niemand zou er van gezegd hebben, dat het zijn eigen haar niet was, behalve natuurlijk de helderziende Herbelijn, die alles altijd opmerkte met den eersten oog opslag. Mademoiselle Pastille klemde de lippen altijd angstvallig op elkaar, omdat ze een paar voortanden miste. Zoodra Herbelijn terugkwam, wachtte de heer Bonenfamt hem al op. „-Wel jongen, heb je je plicht gedaan?" „Om u te dienen, mijnheer. En de klan ten zullen u met genoegen ontvangen, al leen, of u maar zorgen wilt wat vroeg te zijn, vanwege de aanstaande kermisdrukte behalve bij den heer Volieu en mademoisel le Pastille, die niet zoo vroeg bij de hand schijnen te zijn." Even later kwam de heer Jasmin op hem af. „Wel, heb je je gekweten van je taak?" „Zeker, mijnheer, maar bij den heer Vo lieu en mad. Pastille geloof ik, dat u maar beter doet met niet meer te gaan „Wat zeg je?" „Och ja., want tegenwoordig moet je als reiziger ook al een truc uithalen 1" „Wat bed'oel je?" „Wel," antwoordde Herbelijn, „zooala „Moeder," zei Joko, „U moet aan de barones zeggen, dat er vandaag geen kreeft op de markt was, want wij zullen hem van avond met een glaasje oude bourgogne, die ik van mijn vriend gekregen heb, heerlijk opamuilen." „En durf jij dat dan," vroeg zijn moe der. „Of ik dat durf, moeder? Waarom niet? De barones zal er immers niets van mer ken? U zult haar toch niet zelf vertellen, dat U gejokt hebt?" „Neen, natuurlijk niet!Maar eigen lijk is het toch stelen?" „Stelen? Dat is het toch niet precies! Ik ben heusch geen dief," riep Joko veront waardigd uit! En daardoor trachtte hij zijn geweten gerust te stellen. „Ik schaam mij diep oVer zoo'n zoon," sprak moeder aap, een en al verontwaar diging, „kom, ga de groenten schoonmar ken, dan zal ik intusschen aan mevrouw ver tellen wat ik gekocht heb!" Vlug ging Joko aan het werk, maar wierp telkens een verlangenden blik op den kreeft. „Ik zal haar dadelijk koken, terwijl zij nog versoh is", mompelde hij en zette een pan met water op. Hij deed er het noodige bij. Toen het water kookte en toen alles heerlijk rook, greep hij den kreeft, om die in de pan te gooien. Maar het dier was niet dood, en toen het zoo onzacht uit zijn slaap werd ge wekt, sperde hij zijn scharen wagenwijd uiteen zcodat Joko hem moest loslaten. Hij wreekte zich op het eerste het beste ding dat hem daar in den weg kwam.... dat 'ding w.as ongelukkigerwijze Joko's staart! De arme aap uitte een kreet van pijn en liet de braadpan vallen. Of ze hem op de hielen zaten liep hij dansende en brullende de keuken rond. In dien tusschentijd deed moeder Sofie verslag Van haar inkoopén. De barones verwonderde er zich over, clat zij geen kreeft had kunnen krijgen. „Het is toch de tijd er voor en andere jaren heb je er nooit eenige moeilijkheden mee gehad." Sofie trachtte er zioh zoo goed mogelijk uit te redden, toen er dringende kreten uit de keuken weerklonken^ „Lieve, Hemelriep Sofie, hevig ver schrikt, „Joko brandt zich zeker; mag ik even gaan kijken, mevrouw?" De bar apes was zelve ook hevig ont steld en zij ijlde mee naar heneden en daar zag ze iets wat ze nog nooit gezien had: boven op een kast gezeten, sloeg Joko met armen en beencn om zich heen; aan zijn staart hing echter nog dc kreeft te zwaaien. de heer Bonenfant dat doet: die geeft bij elk zijner bezoeken een cadeau." „Hoe weet je dat?" „Wel, zoodra ik uw komst aankondigde, zei de heer Volieu al: och laat mijnheer Jasmin maar weg blijven, die is me lang niet scheutig genoeg! Mijnheer Bonenfant bijvoorbeeld, weet al lang, dat ik zoo graag een schilpadden kam wil hebben en het zou mij niets verwenderen, of h.j bracht die een volgenden keer voor me mee. En bij mademoiselle Bastille was het alweer het zelfde, die vlijt zich met een invoren tan denborstel." „Nu, dank je wel voor je inlichtingen jongen, ik zal er mijn voordeel mee weteo te dofen Den volgenden dag vertoonde de heer Jasmin zich bij den bazarhouder en deed hem het verlangde cadeau. De ontvangst was echter lang niet ir-o hartelijk, als de reiziger zich had voorge steld, hij werd bedreigd met er uit ge gooid te worden Bij mademoiselle Pastillle verging et hem niet veel beter! De oude jonge juf frouw was ten zeerste op haar toonen getrapt en waarlijk begreep dc heer Jasmin nog niet eens goed, wat hij eigen lijk misdaan had, zoodat Herbelijn hem Wat was het eind van. de zaak denk je lui wel? Dat de barones natuurlijk deze beide on trouwe bedienden uit haar dienst ontsloeg en die moesten toen hun brood verdienen in een armöbdig circus: Joko met kunsten maken en Sofie met koken. Heel dikwijls, als Sofie de soep roerde en Joko, dié er nu mager en armoedig uitzag, in een hoekje zat toe te kijken, Be treurden zij beiden de goede keuken van de barones. Dit heèle verhaal leert ons op proef ondervindelijke wijze, de waarheid van het oude spreekwoord': „Eerlijk duurt het langst". Nieuwsgierigheid gestraft. De beroemde Fransche sterrenkundige 1» Condamine wa6 zóó verregaande nieuws gierig, dat hij zelfs de grootste onbeleefd heden beging. Op zekeren dag zat hij in den sa-lon dér hertogin de Choiseul, die. aan haar bureau zat te schrijven. La Conda.mine kon het verlangen om te weten, wat schreef niet onderdrukken, en ging op zijn teenen naar haar toe en las den brief over haar schou der heen. Mevrouw de Choiseul, die dit bemerkt had, keek echter niet op of om, maar schreef verder: „Ik zou je wel meer van de zaak vertel len, maar mijnheer la Condamine staat achter mij en leest, wat ik schrijf." „O, mevrouw,'' riep de geleerde uit, „wat u daar schrijft is niet waar; ik verzeker u» dat ik uw brief volstrekt niet lees De beroemde Engelscho schilder Whistler had do gewoonte zijn doeken te oudcrted-! kenen met oen .W. in den vorm van een vlinder. Langzamerhand onderteekende hij ook zjjn brieven op deze wijze en zelfs zijn zakenbrieven. Ter wille van z'n groote n nu ;im namen de bankiers „den vlinder van Whistler" als onderteckcning aan. Op zekeren dag kreeg hij een bezoek van een verzamelaar van kunstvoorwerpen, die woedend «scheen. Hij had van .Whistler een wissel van houderd francs ontvangen en eischte een gewone handteekening en geen vlindor-W. "VVhistler werd boos, dat er nog. iemand was, die deze handteekening niet kende,, maar hij zette toch een gewoue W. Hij'was er zekér van, dat do Bank dezen; wissel' zou weigerendat zou een goede straf voor,den kunstkenner zijn. Den volgenden dag hoorde. Whistler tot zijn groote verbazing cn teleurstelling, dat de verzamelaar den wissel voorzien van deze ongewone handteck-ening voor 1200 francs verkocht had. aelf daaromtrent moest inlichten! Toen zat er wat op voor onzen jongen, die toch echter dezen streek 110^ met nndi kunnen laten. Toen., hij wegging uit „De Gouden Leeuw" werd hij ten zeerste gefêteerd en, kwam nu in de leer bij den stijven en strakken schilder, den heer Bohdu, dien hij tot een heel ander mensoh maakte. Niet dat hij daar weer met zulke guitenstreken begon, maar hij was tooh steeds zoo vroo lijk en opgewekt en vol luimige invallen, <\al. hij den cenzelvigen man wel aan het, lachen wist te maken en die was daardoor! dan cok zoo getroffen, dat hij zijn vriend den kolonel nog menigmaal bedankte voo»! den heerlijken inval om neefje Herbelijn bij hem in de leer te doen! Het heele huishouden van Herbelijn'» moeder verheugde zich nu in den groot eten bloei: Herman em William pasten goed op bij hun respectievelijke bazen en Thécl Stak in huis de handen uit de mouw om moéder's taak zooveel mogelijk te ver lichten. En zoo Zondagsavonds was de geheele familie gewoonlijk bijeen en amuseerde onze vVoolijke Snaak hen allen met het vertellen van zijn avonturen op het atelier.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12