VOOR DE JEUGD
IEID5CH DAGBIAD
Anekdoten.
Nieuwe Raadsels.
Oplossingen der Raadsels.
üoede oplossingen ontvangen van:
Correspondentie.
No. 16146.
Woensdag* 9 October.
Anno 1912,
I t
1 liiiiiinniliniij iitiijiHii iiiuiii?:ii
ONZJES JACOB.
9
Ingez. door: J. v. d. Lee te Koudekerk.
Onderwijzer: ,,Zeg eens, Marcel, waar
Porto en Madera liggen.''
Marcel: ,,In pa's kelder, meester."
Onderwijzer: „Hier heb ik zeven eieren,
nu leg ik er nog twee bij, hoeveel heb ik
tr nu? Meijer, waarom lach jo?"
Meijer: „U, kunt toch geen eieren leg
gen."
Ingez. door: „Negerinnetje" te Leidon.
Dubbelzinnig.
Meester: „Vertel me eens Jan, wat of
een manege is?"
Jan: „Een. manege is een school, waar
paardeD geleerd wordt roet mensahen om
te gaan."
Ingez. door: Zwartoogje" te Bijnsburg.
Voor den hik.
Peperman laat plotseling een luiden
kreet hooren.
„Wat scheelt er aan?" wordt hem ge
vraagd.
„O, niets", ia het antwoord, „maar ik
heb den hik en nu probeer ik me zelf te
toten schrikken."
Uitvlucht.
Jan: „Jij hebt een stijven nek hè Piet?"
Piet: „Ja, daarom heb ik niet naar
werk kunnen omzien."
Ingez. door: Mina Bolt te Leiden.
De hoofdzaak.
'Ak: „Wat voert nw vriend tegenwoordig
nifct"
Bi„Hij wil de kunstenaarsloopbaan
betreden."
A.„Wil hij schilder, beeldhouwer of zan
ger worden?''
B.: „Dat is nog niet beslist, maar hij laat
al sedert maanden zijn haar niet knippen.
.Ingez. door: „Yroolijke Bina" te Leiden.,
L
Zoekt uit de onderstaande zinnen édn
.woord, zoodat een spreekwoord gevormd
Wordt.
Ik heb geen een visohje gevangen.
Itozen zijn geurige bloemen.
Neen, ik ben zonder mantel.
Het beest had doornen in den poot.
Ingez. door: Fr&nciua Veeren.
II.
Moedig reist hij
Door 't g&naohe land,
Klopt o\f' ral
Aan deur en poort,
En tooh bezat hij
Voet noch hand.
Wie is hij? Zegt het voort?
Ingez. door: „Pinksterbloem" te Leiden.
m.
Mijn geheel bestaat uit 14 letters.
Kleine meisjes hebben een 1. 2. 3.
Een 3. 4. 5. staat dikwijls op den schoor
steen.
Een 4. 6. 5. is een nachtvogel.
Een 10. 4. s. is een cijfer.
9. 10. is een voegwoord.
Van de boomen krijgt men 11. 12. 13. 14.
Een 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7 8. is een boom.
L
D uif—lijste r—musch—vink.
a
Spreken is zilver, zwijgon is goud
III.
Amsterdam—Botterdam,
Jan v. d. Ham, Jacob Lankhorst, C. L.
Janssen, Corry v. d'. Horsk „Kleine Win
kelier", Jan Boogers, „Meidoorn", „Va-
rentje", „Wandelende Takjes", Jac.
Sleijser, Dirk Bergman, Nanny Tendeloo,
Antoon en Anna Hoogeveen, „Aviateur",
Betsy van Halderen, „Bozeknopje", Annie
Roman, Koos en Arie Kenbeek, Betsy en
Arie Anneeze, „De twee J.'s'1, Joh. Vis,
„Kleine Pianisten", Wilhelmina Zirkzee,
A. van Rossen, Oor en Henk Du Boeff,
Theresia en Franeina Veeren, „Wilde
Roes", „Broer en Zus", Aleida van Breda
Kolff, Eva Bol, Dirk Houthoff, Marie
Smit, „De Schoolmeester", „Schoepma
ker", „Klavertje-Vier", Corrie en Hen
drik Krop, Jac. Laman, Minny van Breda
Kolff, „Naaistertje", „Winkelbediende",
Maria Strijbos, „Vroolijke Rina", Rika
Oostveen, „Begonia", „Duinroosje",
„Pinksterbloem" „Appelboompje" „Kleine
Oranjeman", Tine Kloos, Anna en Betsy
Kriek, Janny Treur, Maria Bekooy, Geer
trui en Barbara Molenaar, H. v. d. Heuvel,
Mina Bolt, Petronella en Sophia v. d.
Bom, T. v. d. Kwast, L. de Boer, „Politie
agent", „Padvinder", „Negerinnetje",
„Meibloempje", Jo Eggink, „Sleutel
bloempje", „Stormvrouwtje", Arie Gille,
allen te L ei d e n.
Hendrik en Berbera de Vries, Maria
Treur, te A 1 p h e n.
„Heliotrope", te Hazerswourte.
„Rijksveearts", Dirkje Braat, J. v. d.
Lee, te Koudekerk.
„Zwartoogje", A. Roodenburg, te
R ij u s b u r g.
Cornells en Nelly Honig, te Voor
schoten.
Dora en Bertus de Eode, H. G. van Am-
mors, Willem v. d. Stoel, Marie v. d. Loo,
„Vergeet-mij-nietje", te Wassenaar.
Flora Parlevliet, Wilhelmina Parlevliet,
Antje Karens, Ma rijtje en Nico Rijnsbnr-
gcr, Willem de Jong, Joh, en Truus van
Tilburg, te Zoeterwoude.
Prijzen vielen ten deel aan: Annie An
neeze, te Leiden en Dirkje Braat, te
Koudekerk.
A. Rodenburg te Rijnsburg.
Hoe kwam het, dat je broertje zich zoo
loelijk aan den wijsvinger bezeerde?
Ik wensch hem van harte beterschap.
„Zwartoogje." Daar heb je best
aan gedaan, vriendje. Ik heb maar het
liefste, dat de kinderen zioh tot de raad
sels bepalen.
Maria Treur heet ik hartelijk wel
kom in onzen kring.
Flora Parlevliet te Zoeter-
w o u d e. Met genoegen vernam ik je
groote ingenomenheid met het gewonnen
prijsje. Ik zal je dank den heer uitgever
overbrengen en hoop, dat het buitenkans
je je een aanmoediging zal zijn om ijverig
aan ons blaadje mede te werken,
Willem van der Stoel. Wat
jammer, dat zelfs jullie schoolreisje er
door het ongunstige weer, bij moest in
schieten! Het is maar te hoopen, dat jul
lie het in 1913 beter moogt treffen 1
„V y v i a.". Ja meisje, de avonden zijn
al aardig lang en men kan er heel wat in
afdoen. De lange winteravonden vind ik
wel gezellig, maar overigens ben ik meer
op zomer als op winter gesteld.
„Stormvrouwtje." Hartelijk ge
feliciteerd met je verjaardag meisje ik
hoop dat je een genoeglijken dag zult heb
ben en mij de volgende week eens wilt
mededeelen wat je alzoo gekregen hebt.
„Sleutelbloempj e." Zeker meis
je, ik vind 't best, dat je met ojis mee,
gaat doen en heb tegen je echuilnaam geen'
bezwaar. Als je door je schoolwerk eenjj
een enkel keertje verhinderd bent om ini
te zenden zal ik je zulks niet kwalijk ne
men, want het schoolwerk gaat natuur
lijk voor.
Janny Treur. Welzoo meisje, was,
je zoo in je nopjes met het mooie boek. Nu
dat doet me pleizier. Je dank zal ik den
heer uitgever overbrengen.
„D u i n ro c s j e." Ja meisje, dat
boek ken ik wel en vind 't heel mooi. Ja;
moet nu maar flink je best blijven doen,,
wellicht dat je dan na verloop van tijd
weer eens gelukkig bent.
„V r o o 1 ij k e R i n a," Neen beste kind
ik ben op 3 October nimmer te Leiden ge
weest, doch weet natuurlijk wel, dat de
hennnenngsdag altijd feestelijk herdacht
wordt.
Mina S t r ij b o s. Aangenaam kenni^
te maken, meisje-lief. Met genoegen ver
nam ik, dat je gaarne met ons mee wilt
doen; ik heet je daarom hartelijk welkom
in onzen kring. Tegen je schuilnaam helij
ik geen bewaar, doch denk er dan aa-n om
in 't vervolg je briefjes zoowel met je,
waren naam, als met je schuilnaam te on
derteekenen.
„K leineScheepmake r." Wat jam,
mer, dat je moeder zoo'n last heelt van
rugpijn! Ze is waarshijnlijk wat zwak en,
moet zich daarom maar flink voeden en,
zooveel mogelijk rust nemen.
Minny van Breda Kolff. Welzoo
wil jij het voorbeeld van je vriendinnetje
Nanny volgen? Nu, dat doet me pleizier.'
Ik heet je hartelijk' welkom in onzen kring;
en ik hoop, dat we elkander spoedig nader
zullen leeren kennen. Ook je zusje Aleida
is mij hartelijk welkom.
„Broer en Zu s." Ik kan me wel
voorstellen, dat je het prettig vondt iets
van je ingezonden raadsels geplaatst te
zienDat moedigt nog eens aan om op
nieuw je best te doen nieuwe bijdragen li)
te zenden.
„T h er e si a."\Prettig voor je, (Jat je
met je verjaardag zulke mooie cddeaus
gekregen hebt!
Je zit nu inoens in je sieraden, meisje!
Pas maar op, dat je niet te ijdel wordt.
Cor en Henk du Boeuff. Vriende
lijk dank voor je toegezonden bijdrage, kin-
dere! Als ze geschikt is, zal ik zc gaarne
plaatsen, wil er evenwel aan denken, dat
je met het inzenden van nieuwe bijdragen
niet moet wachten, totdat de vorige ge
plaatst zijn.
Joh. Vis. Zeker vriend, het ris heel.
aardig als je merkt, dat je bijdragen goed'
gekeurd werden voor plaatsing 1
„Ro z ek n o p j e." Wat jammer, dat
broer niet altijd even graag naar school
gaat! Hoe komt dat zoo?
„Aviateur." Ik feliciteer je met je
bevordering tot de hoogste klasse, vriendje.,
Nu is je prettig leventje haast voorbij en;
begint het langzamerhand tijd te wordeni
om aa.n den ernst van het leven te denken.'
Heb je er al eens over nagedacht, wat je
eigenlijk worden wilt?
Jaoob Sleyser. Je schrift is heel
netjes vriendje en ik hoop geregeld je'
briefjes te ontvangen.
J a n v. d. H a m. Ik kan je heusch niet
zeggen, hoe dat kwam, vriend; doch ik]
vermoed, dat je briefje te laat is ingeko
men. Vriendelijke groetjes.
MARIF VAN AMSTEL.
GEBRUIK WAT TOEGEEFLIJKHEID.
O, heden, als we ons zoo uit het veld la
ten slaan door al die kleine ergernissen,
die iedereen wel eens dagelijks ondervindt
Jantje vraagt altijd op ongelegen tijd om
zijn paardje, in te spannen. Piet gooit zijn
aeliooltasch bovenop je eigen boekenZus
gebiuikt jo penhouder, als je er net eën
lekker nieuw „kroontje" in hebt gestoken,
enz., enz. En wie weet wat er nog allemaal
meer voor ergernissen zijn-
Ja, je moet bedenken: iedereen brengt
eiken dag zijn eigenaardigheden mee m
een familiekring en ik geloof heusch, dat
het maar het beste is, om er zoo weiDig
mogelijk notitie van te nemen, anders
wo .t het een eindeloos gevit en gekibbel
Dan maar liever wat door do vinders ge
zien.
En dan is er nog een andere methode, om
iemand van een nare hebbelijkheid te ge
nezen: namelijjr hem eens een bijzonder
prijsje te geven als hij het in ons oog zoo
onaangename heeft nagelaten. In de mees
te gevallen toch komt men met 1 o f ver
der dan met berisping en mankt zichzelvo
zeer gehaat door voortdurend op al dio
kleine verzuimen en misslagen te letten.
Jacob is een donker ventje, met schran
dere oogen en een zwart pakje aan met
lichtgrijs afgezet. Over zijn afkomst was
men het vaak oneens, daar sommigen hem
tot de ravensoort rekenden en anderen
weer tot de kraaienfamilie, iets wat later
ook waar bleek te zijn, teen hij meer den
volwae6en leeftijd naderde.
Maar eerst zal ik jului eens vertellen,
waar Jacob eigenlijk wel vandaan kwam.
Op een goeden dag had mijn. vader, bij een
wandeling door het bosch, ineens iets zien
neerfladderen voor zijn voeten en dit iets
bleek een jonge vogel te zijn, dit uit het
nest gevallen wa6 en nu sidderend van
angst en kou in 't gras lag te spartelen. Vól
medelijden pakte vader het arme diertje
op ea bracht het mee naar huis. Zoo kwam
Jacob nu in mijn bezit en hij had het wel
slechter kunnen treffen: ten minste wij dé
den al wat in ons vermogen was om het
arme vogelkindje wat op te fleuren
In het eerst was hij nog erg schuw en
keek met een verlegen scheef kopje over
den rand van het gewatteerde neetje,
waar we hem zoo lang een plaatsje in had
don gegeven. Maar reeds den volgenden
dag keek hij met zijn pittige, zwarte kralen
oogjes frisch en vroolijk in het rond en
nam dagelijks in grootte, moed en onder
nemingsgeest toe I
Toen ik hem op een mooien, zonnigen
dag, voor het eerst buiten droeg, huppelde
hij vroolijk rond. Vliegen daar waagde hij
zich nog niet aan. Zeker voelde hij wel,
dat zijn vleugeltjes nog niet krachtig ge
noeg waren, om zijn mollig, wel doorvoed
lichaampje de hoogte in te voeren.
H^ord^ er zapr hii een vogel voorbijgaan,
dan zwol zijn borstje van stout verlangen,
om eens een praatje te gaan maken met
den soortgenoot. Ik had hem ook niet
laten kortwieken, zooals men mij wel ge
raden had en dus was het te voorzien, dat
Jacob ons te eeniger tijd verlaten zou. Hij
had het nu al zoo ver gebracht, dat hij
zich op den tuinmuur kon neerzetten en ik
kan niet anders zeggen dan dat ik de vor
deringvan in de vliegkunst van ons kereltje
feitelijk met leede oogen aanzag 1 Nu kwam
hij nog altijd geregeld terug: ik had'slechts
0<dien arm uit te strekken en hij plaatste zich
daarop neder, waarop ik hem triomfan
telijk in huis droeg.
Natuurlijk werd Jacob algemeen bewon
derd en gevierd door al onze kennissen;
maar steeds bewraarde hij een soort aristo
cratische terughouding tegenover vreem
den. De eenige waar hij respect voor had
in huis, dat was voor Broertje", onzen
grooten, grijzen kater, d. w. z. hij ontzag
zich daarom toch niet af en toe de lekker
ste beetjes weg te pikken van het bordje
met eten, dat klaar stond voor baas poes.
Helaas ontwikkelde zich ook zijn diefach
tige aard op schrikbarende wijze. Niets
gl mmends, niets schitterends, konden we
voor den kleinen zwartkop laten liggen:
vingerhoeden, scharen, broohes, spelden,
niets was veilig voor het heerschap. Hij
droeg het eenvoudig weg, ergens buiten,
fzoodat hij er ten laatste een heele schat
kamer op na zal hebben gehouden
lederen ochtend kwam hij op mijn balkon
en tikte tegen de deur, om mij zijn mor
gengroet te breDgen. Geregeld liet ik hem
ook binnen, maar zorgde wel, dat ik de
deur zorgvuldig achter hem gesloten had,
eer ik hem naar beneden aan het ontbijt
bracht, omdat ik er anders niet voor in
stond, wat voor ongerechtigheden hij weer
zou uithalen.
Eén keer herinner ik mii nog dat ik het
verzuimd had en toen had je eens moeten
zien de verwoesting dio ons Jaapje had
aangericht! Alles lag kris kras door elkaar:
de ornamentjes van het hoektafeltje en
schoorsteenmantel hadden zeker alle de
revue gepasseerd, en lagen voor het groot
ste deel op den grond, zoodat je haast
geen voet verzetten kon, of je liep gevaar
iets kapot te trappen! Een paar vaasjes
waren omgegooid en vormden nu een
beekje pp het vloerzeil de inktkoker zelf
stond gelukkig nog op zijn plaats, maar de
bricvenstandaard daar vlak bij was om
vergeworpen en de ansichten, die er uitsta
ken, lagen in bevallige wanorde dooreen.
Op de waschtafel was het heer ook al be-
zig geweest, kortom: het was een boel o)b
mijn kamer, dat ik er van schrok en er in
het eerst aan wanhoopte, of er nog wel
ooit eenige orde zou zijn te scheppen in
dezen cha-os
Jacob zelf zat, heel tevreden en verge
noegd, zijn vernielingswerk te aanschouwen
van af het balkonmuurtje en gaf mij tus-
schenbeide brutaal knipoogjes, wel wetend,
dat hij daar veilig zat, zoo hoog cn droog
en Jat hij bovendien, in eigenlijken zoowel
als in figuurlijken zin, „een potje mocht
breken" bij zijn jeugdige meesteres!
Vato schuldbewustzijn dus geen spoor*
Neen, integendeel: met ieder uur nam zijn
ondeugendheid toe. Hij was nu cclit in zijn
„vlegehvcken" en gebroken vaasjes, vertre
den bloemeii of vernielde vruchten, waren
aan de orde van den dag en niet zelden
weTd het doodsoordeel uitgesproken over den
onheilstichter.
Maar dan kon hij toch ook weer zoo aller
liefst vleiend kijken, of hij duidelijk zeggen
wilde: „Och, wees toch maar niet al te
boos op mij; ik zal het heusch nooit weer
doen! En dan volgden er waarlijk cén paar
dogen, dat hij zich vrij kalm hield en hij
geen ander kwaad bedreef, dan dat hij liet
kraaien van den Ih aan probeerde na te doen,
wat hem in den regel niet al te best gelukte!
Maar al heel gauw had hij genoeg van dat
„zoet" zijn cn 6tichtto weer nieuw onheil;
want altijd wist hij wel weer wat anders
te bedenken
Bij voorkeur drong hij de provisiekamer
binnen en haalde zijn hartje op aan allerlei
smakelijke kliekjes, die zijn gretig vogel
maagje toch echter niet alle bergen kon en
dio hij dan, voor het geraak, overal heen-
droeg en verstopte! Dat „opbergen" scheen
zelfs eon hebbelijkheid van hem gewordenhij
kon het niet laten en op de malste plek
ken 4ed€n "wij dikwijls allerlei ontdekkin
gen l
Vingerhoeden vonden we al vast nooit
weer, waar we ze eenmaal gelegd hadden.
Zaten we buiten, dan gebeurde het niet
zelden,, dat Jacob die vertrouwelijk naderbij
gekomen was cn op onzen schouder was gaan
zitten, zich plotseling meester maakte
van een schaartje, of iets anders begeerlijks,
dat hem in het oog viel en dat hij daar dan
mee wegvloog. Een zilveren lepel heeft hij
zelfs ook wel eens gepakt .©n met heel
veel tact en list gelukte het ons dan wel
eens hem het gestolen voorwerp weer te
ontnemen.
Zoo was ik ook op een keer argeloos aan
het aardbeien plukken iu den tuin en had
Jaapjo zich op mijn schouder neergezet, ter
wijl hij inenig voorproefje kreeg van de sap-
pigo vruchten toen ik opeens een geweldig
trekken aan mijn haren voelde en de on
deugd er met mijn mooiste haarspeld van
door ging; hoog de lucht in, waar hij zich'}
na in een paar sierlijke kringen gevlogen
te hebben op het uiterste puntje van den
gevel neerzette! Maar dit zou hem toch niet1
Jukken. Ons beestje had nog een sterk.spre-
kende ondeugd, waarmee ik hem nu in de,
val zou lokken. Hij was n.l. bar jalocrsch
Net kwam Dobly daar den tuin in: onze
slimme taks! Ik liefkoosde hem met bijzon J
der veel nadrukdaar had ik zoo mijn
reden voor, cn streek hem herhaaldelijk over
de lange ooren, cn ziet.,.. Jacob daalde af
van zijn hooge zitplaats cn wilde ook ge
streeld zijn! Dit vond ik be6t, alleen had ik'
bij die gelegenheid meteon mijn mooie haar-,
speld terug, die ik toen ijverig opborg!
Toen de winter kwam, was onze zwartrok
alweer wat ouder en wijzer cn verstandi
ger geworden. De ramen konden nu zonder
angst voor binnendringen weer open staan.
In de kouken kwam hij geregeld. Met scher
pen blik had hij al heel gauw in het oog
wat van zijn gading was en wat niet. Broer.!