TE TROTSCH.
FEUILLETON,
Een vrooiyke snaak.
DE KONINGSSTOEL,
drieglijk reel op 'n echte parel geleek De ju.
welier zou er rijf tien stuivers voor geven,
maar meester Johan wae zóó boos, dat hij
op deze wijze bedrogen was, dat hij zon
der een woord te spreken den winkel ver
bet.
TYxen Kj den uitslag van het onderzoek
nazi zijn vrouw vertelde, viel deze bijna
flauw van schrik. Er was echter niets meer
aan te doende schavuit was voor goed ver
dwenen. Maar meeeter Johan zou hem
toch nog een6 weer zien en hem een paar
hartige woorden kunnen naroepen. Hij liep
op zekeren dag in een der buitenbuurten
van Parijs, toen hij bijna door 'n man omver
geloopen werd, die blijkbaar nagezeten werd
Niettegenstaande de haast, waarmede alles
in Zijn werk ging, herkende hij in dien ar
moedig gekleeden man zijn gast van eenigo
.weken geleden. Eenige gerechtsdienaren
achtervolgden hem en meester Johan be
greep dat hij weer een leelijke streek had
uitgevoerd. Dezen keer zou hij er echter
niet zoo gemakkelijk afkomen, want een
oogonblik later werd hij gevat.
Hoewel de kok geen hardvochtig mensch
was, deed het hem genoegen, dat de schurk
ditmaal Voor zijn streken zou boeten.
Hij was echter zoo edelmoedig het ge
beurde met de parel niet bij de andere be
schuldigingen te voegen. Waartoe zou dat
dienen? De arme schelm zou toch al streng
genoeg gestraft worden.
Maar toen de maai hem voorbijging tus-
Bphen twee gerechtsdienaren in, keek hij
bem strak aan en riep uit:
„Mijnheer heeft zeker ook een van zijn
parels aan den kardinaal aangeboden?"
Na deze woorden op spottenden toon
getuit te hebben, liep meester Johan kalm
tfterdierl
Calais was al lang uit het gezicht ver
dwenen en met ongeduld keken de Fran-
ache vluchtelingen naar de kust, of zij Os-
tende, het einddoel van hun reis, in het
oog konden krijgen.
Het was in Heb jaar 1794 en de uitgewe
kenen waren meest personen van adellijke
afkomst, die zich op dat oogenblik in
Frankrijk niet meer venlig gevoelden.
Een van hen, die zdoh volstrekt niet met
de andere© bemoeide, liep met opgeheven
hoofd over bet dek heen en weer, op eeni
gen aüetacxi door zijn ouden bediende ge-
voigcL
Een aardig meisje van een jaar of vijf-
Hen, dat getroffen was door de trotsche
houding van den man, die zoo'n groote te
genstelling vormde met zijn armoedige
kleeding, vroeg haar moeden
„Wie is toch die heer, moeder?"
„Dat is de hertog van Cardive, Amelia,
die vroeger een der rijkste en meest ge-
eiene edellieden aan het hof van Lodewijk
XY was. Hij is te trotsch om zich door
zijn vrienden te laten helpen en leidt lie
ver een airmoedig leven. Ook voelt hij zich
zoo verheven hoven iedereen, vooral boven
het volk, dat hij er niet aan denken zou,
hen beleefd te behandelen. Hij heeft uit
stekende hoedanigheden, maar dtoor zijn
dwazen trots heeft hij' zich bespottelijk ge
maakt."
Het zeilschip vorderde niet veel door
den tegenwind en weldra bemerkten de
reizigers, dot het achter- in plaats van
vooruitging en een poosje later kregen zij
het kasteel van Dover in het gezicht.
„Heeren en dames," zei de kapitein, „wij
moeten op een gunstigen wind voor Os-
tende wachten en zullen hier den maaltijd
moeten gebruiken. Een sloep gaat naar
wal en ieder kan zioh wat bestellen.''
De vluchtelingen maakten er gebruik
van; ook de hertog van Cardive wierp na
eenjg aarzelen een matroos, dien hij altijd
in heb oog loopend lomp behandeld had,
hoewel de man nooit onbeleefd tegen hem
geweest was, een guinje toe.
„Koop daarvoor Chesterkaas voor mij!"
zei hij.
Na een poosje kwam de sloep terug en
ieder kreeg, wat hij besteld had. De be
diende van den hertog liep op den matroos
toe en vroeg het) pakje voor zijn meester.
„Daar ligt het," zei de matroos en wees
op een grooten, ronden bal, in zeildoek ge
wikkeld.
„Dat pak is tooh veel te groot; mijn
meester heeft wat kaas besteld,' hernam
de bediende.
„Nu, en wat is dit dan %h vroeg de ma
troos en wikkelde het zeildoek van het pak
af, waardoor een prachtige Chesterkaas
te voorschijn kwam.
„Geef mij het geld, dat over is."
„Er is geen geld meer over," sprak de
matroos onverschillig en slenterde verder.
„Kom je haast met de kaas!" riep de
hertog zijn bediende toe.
„Heer, het pak is zoo zwaar."
En met inspanning van al zijn krachten
probeerde de ouidle man de kaas op te lich
ten.
„Laat dat pak toch liggen, maar geef mij
de kaas."
„Maar dat is de kaas, heer, hef is voor
een guinjo kaas," zei zijn bediende aar
zelend.
„Voor een guinje kaas! Wat een domoor,
wat een dwaasriep die hertog uit.
De uitroepen trokken de aandacht van
de ander© passagiers, die graag wat af
wisseling hadden in het eentonige verblijf
aan boord van een schip. Onze arme edel
man was woedend1, niet alleen over de dom
heid van den boodschapper, maar vooral
omdat die guinje het eenige was, dat hem
nog overbleef.
Hij keek overal rond naar den ma/troos,
die rustig zat te schommelen in het want
met het gezicht van iemand, dde ergens
pleizier in heeft.
„Kom jij eens hier," riep de hertog.
Op dezo vriendelijke uitnoodiging nam
de matroos zijn muts af en zei op een eer
biedigen toon met een schelmsch gezicht:
„Doet mijnheer mij dJe eer aan tot mij
te spreken?"
„Ja, 6chelm. Wat heb je uit Dover voor
mij mee gebracht?"
Chesterkaas zooals u mij bevolen
hadt
„Had ik je gezegd voor een guinje kaas
te koopen?"
„Mijnheer heeft mij niets gezegd, maar,
daar hij mij een guinje gegeven heeft,;
dacht ik, dat hij voor dat geld kaas wil-i
de hebben."
En zonder op het antwoord van den her
tog te wachten, ging hij. door met schom
melen, zoodat zijn slachtoffer verplicht,
was nu voor- dan achteruit te loopen tot
groot vermaak van de omringenden.
Daar het den hertog eindelijk verveelde
het middelpunt van die pret te zijn, ging!
hij heen zonder meer op «en matroos' of de,'
kaas te letten.
De reizigers bekommerden zich niet
meer orn hem behalve Amelia, die dei
eenige was, die niet om hem gelachen'
haa.
a »*f0eder' 21toch treurig,
dat hij die guinje op deze manier verlo-'
ren heeft. Kunnen wij v-.e kaas niet van
hem koopen?"
„Dat zou hij niet doen," antwoordde do;
moeder; „hij zou begrijpen, waarom wij
dat vroegen en er in nooit in toestemmen."!
Gelooft u? Als wij het heel slim aan.
legden? Ik heb een idee! Mag ik het eena'
probeeren?"
Haar moeder had er niets op tegen en
het jonge meisje stapte dapper op den
hertog af.
„Mijnheer, neem mij niet kwalijk, dat ik;
u iD uw wandeling stoor, maar ik had u
iets te n#agen. Zoudt u zoo goed willen
zijn mij uw kaas af te staan?"
„O, als dat alles is," sprak de hertog,
„ik geef ze u met alle pleizier."
„Maar mijnheer", hernam Amelia en
deed, alsof zij zich beleedigd voelde, „ik
wil haar niet cadeau hebben! Het spijt,
me al genoeg, dat ik ze niet dadelijk kan
betalen."
W)
*W*t «abeel t er aan juffrouw Michette,
dat U zoo tot tranen toe bewogen ia."
„Ooh vent, mijn arme Ooco... is.., dood F'
■nikte de oude juffrouw.
„Welnee© juffrouw; als hij dood was, zou
hij niet zoo recht op zijn stokje blijven
gitten, bij slaapt. Misschien heeft hij wel
slaapziekte. Die beesten zijn er wel eens
anderhevifi; aan.''
„Dan zal ik probeeren hem wakker te
moken."
„Neen, neen, vooral niet juffrouw, als
U den vogel aanraakt, zou U zelve ook
besmet worden. Mijn oom Theodoor, de
commandant, hoeft dat ook een6 gedaan en
toen moest hij wel een maand lang slapen
en vond den vogel natuurlijk dood, toen
hij weer beter werd."
„Maar wat moet ik dan beginnen?"
,,Ja, dat weet ik ook niet... Maar Jan,
die op het oogenblik bij ons is, kent er
misschien wel een middel op."
„Gauw haal hem dan hier, Herbelijn."
„Jawel, maar U hebt hem verjaagd,
dus of hij nu wel zoo gauw zal willen mee
komen, zou mij verwonderen. Daarom is
het heusoh beter, dat U in ieder geval
zelf gaatl Ik zal dan zoolang op Coco
passen.".
Juffrouw Michette draalde niet lang en
een paar minuten later was ze ook weer
met Jan terug.
Heo*belijn maakte al van verre allerlei
gebaren tot het tweetal en riep: Coco
schijnt Jan geroken te hebben, hij is nu
wakker
Waarlijk riep Coco heel opgewekt van
zijn stokje: dag Jan! dag moeder Michet
te. Moeder Michette danste van pleizier
en had er nu ook totaal geen bedenking
meer tegen, dat haar neef de rest van
zijn verlof bij haar bleef, maar den dag
voordat Jan wegging, en terwijl hij nog
even afscheid was wezen nomen van zijn
kameraden, deed zioh hetzelfde geval an
dermaal voor: de vogel kreeg de slaap
ziekte en weer was het neef Jan, die als
een reddend© engel tusschenbeide kwam.
„Ja, dat gaat nu nog allemaal goed," zei
Herbelijn, „maar als Jan nu eens weg is
ho- moet het dan? Dan blijft Coco er ze
ker in."
„O neenzeg toch niet zulke verschrik
kelijke dingen dio lieve, lieve Cooo, waar
ik zoo mijn hart op gezet heb... 't Is
immers het eenige wat ik heb op heel de
wereld?"
„Dat moet U niet zeggen juffrouw Mi
chette, dat zou ondankbaar zijn jegens Jan,
die tooh uw neef is! Hij ia het eenige fa
milielid dat U nog hebt ©n heeft U hartelijk
lief. Als ik U was, dan nam ik hem bij
mij in huis. ik deed hem in de leer bij
baas Choppers, den bakker, die hem heel
graag hebben wil en dan was U meteen
uit de angst wat betreft Cooo!"
„Om te beginnen: blijf als je blieft nog
even hier, Herbelijn, a'an ga ik intussohen
Jan ophalen, dat hij mijn lieveling wekt!"
„t Is wel bijna ongelooflijk," dacht
juffrouw Michette onderweg, „dat de vo
gel zoodra hij Jan ruikt, weer bij komt,
maar enfin...."
Twee dagen later had een onderhoud
plaats van juffrouw Michette met baas
Choppers en al heel gauw werd de zaak
geschikt en zou Jan den volgenden dag al
in d© leer komen.
Het mooiste was nu nog: eer er ee'.i
half jaar verloopen was, had het ouwe
tje zich zoozeer gehecht aan haar neef,
dat zij Herbelijn voor zijn tussohenkomst
bedankte.
„Jan is toch zoo gezellig in huis," sprak
ze eens, „ik heb hem waarlijk nu nog
veel liever gekregen dan Coco en die valt
tegenwoordig niet meer in slaap ook"
„Ja, daar ben ik blij om juffrouw Mi-
De edelman, die werkelijk dacht, dat
hij haar beleedigd had, zei:
„Jongedame, die kaas heeft niets geen
waarde voor mij, en ik zou ze tooh hier
op de boot achterlaten."
„Dat doet er niet toe, mijnheer, ik kan
ze best gebruiken, en daarom wil ik ze
niet voor niets hebben."
„Nu, dan wil ik mij er niet langer te
gen verzetten en ik betuig u op mijn eere
woord, dat ik het geld' zal aannemen,
zoodra u het mij geeft."
Dit gesprek was door dezen en genen
gehoord en ieder dacht, wat gaat dat
jonge medsj© met die kaas doen?
Op verzoek van Amelia rolden twee ma
trozen een paar tonnen bij haar en leg
den daarover een plank. Dat vormde een
soort van toonbank, waarop de kaas kwam
te liggen, die zij in een massa grootere
en kleinere stukken had laten snijden.
Amelia ging toen alles klaar was, achter
de plank staan en riep met een helder
stemmetje:
„Heeren en dames, kijkt eens hier
Koopt Chesterkaas van mij. Ik heb stuk
ken in alle prijzen."
Het eigenaardige winkeltje was weldra
omringd door een menigte klanten; passa
giers en bemanning, allen wilden Chester
kaas koopen. Sommigen kochten soms
meer dan één stukje om het meisje pleizier
te doem en haar te helpen haar doel, dat
zij begrepen, te bereiken.
De koopwaar was dus gauw verdwenen.
Wat deed in dien tusschentijd d© hertog?
Toen ook hij begrepen had, waarom het
jonge meisje hem zijn kaas had afgekocht,
werd hij bleek en verborg zich ergens ach
ter op het schip. Daar verdiepte hij zich
,al den tijd dat de verkoop duurde, met
door een scheepskijker naar de zee en do
kusten te staren.
Ein-enjk kwam Amelia naar hem 'toe en
zei op zachten toon:
„Mijnheer, mag ik u het geld overhan
digen, dat ik u schuldig ben? D© som be
staat voornamelijk uit kleingeld, maar ik
kan het niet anders passen."
De trotsch© oude man, oie eenmaal zijn
woord gegeven had, het geld te zullen
aannemen, kon nu niet weigeren dit te
doen. Zoo liep dit voorval dus af. De ma
troos, die toch medelijden had gehad met
den armen hertog, was blij, dat zijn
wraakoefening zoo goed was afgeloopen.
Het meerdere dat de kaas had opgebracht
gaf Amelia stilletjes aan den bediende
van den hertog van Cardive.
chette 1 Let eens op, morgen krijgt U oeu
cadeautje van mij
Dien volgenden dag vond moeder Mi
chette twee papegaaien op den kruk in
plaats van een. Ze geleken op elkaar als
twee druppelen water, maar het leok
of de een zat te slapen en die bleek dan
ook,... opgezet!
„O jou guit!" riep juffrouw Michette
echter heel niet boos.
Ze begreep nu alles en lachte van gan-
6cher harte over de slimme wijze, waarop
Herbelijn haar weer had beet gehad'.
HOOFDSTUK X.
Een Onverwachte ontmoe
ting.
De maand Augustus was in het land' en
daarmede de hitte en de vacaDtie. Menig
ouderpaar besloot daarom, in het welzijn
hunner lievelingen naar een badplaats te
gaan en zooveel mogelijk van de frissche,
versterkende zeelucht te genieten. Dc
jongelui zelf hadden daar natuurlijk ook
niet op tegen en menig plannetje werd
dus gemaakt.
De Herbelijns hadden zich dus ook naar
dc meest nabijzijnde badplaats begeven,
.die toch altijd nog vier dagreizen af was.
In vroeger tijd werden de keizers van
Duitschland gekozen door keurvorsten, wier
aantal oorspronkelijk zie ven bedroegde aarts
bisschoppen van Mainz, Trier en Keulen, do
Palszgraaf van den Rijn, de hertog van
Saksen, do koning van Bohemen en de Mark
graaf van Brandenburg. De bezittingen der
vier eersten grensden aan elkaar, ongeveer
ter plaatse, waar nog de Lalin in den Rijn
stroomt.
Gemakshalve besloten deze vier vorsten
daarom hun bijeenkomsten te houden op de
grenzen van hun gebied; de andere keur
vorsten voegden zich daar bij hen om ge
zamenlijk te overleggen, vooral wanneer het
de keuze van een keizer gold en zoo verrees
aan den linker Rijnoever even ten Zuiden van
Rhense, dc beroemde koningsstoel, die voor
liet eerst werd bezet in 1308, bij de ver
kiezing van Hendrik VII. Deze vijf meter
hooge stoel, was geheel van steen en aldus
gevormd: zeven steenen pilaren droegen een
achtkantig steenen dekstuk van zeven meter
in doorsnede en in het midden gesteund door
een achtste pilaar, zwaarder dan de anderen,
en die den keizer moest voorstellen, tc mid
den der zeven keurvorsten.
Zeven steenen zittingen kringsgewijze daar
omheen geschaard, besloegen de zeven hoeken
van het achtvlak, terwijl de achtste hoek
werd ingenomen door het entree van een
massief steenen trap bestaande uit veertien
treden, twee voor eiken keurvorst.
Achter elke zitting verhief zich een stee
nen rug, waarin de wapens en schilden der
zeven keurvorsten, kunstig gebeiteld en met
rijke kleuren beschilderd waren.
Deze wapenschilden, waarvan het goud en
email oorspronkelijk schitterden in den zon
neglans, maar weldra door vocht en roest
verweerden, waren overigens de eenigo ver.
siersclen van dezen graniettroon.
Hier in do open lucht, aan wind en weer
blootgesteld, op hun killo en harde zetels,
kozen de oude keurvorsten van Duitschland
den keizer; zo waren dus ondanks den een
voud van hun vertoon de machtigste in den
staat. Bij keizerlijke optochten hadden zij
den voorrang boven de vier hertogen de vier
aartsmaarschalken, de vier landgraven, de
vier oorlogsgraven, de vier Abten, de vier
Burchten, de- vier Ridders, de vier Steden,
de vier Dorpen, de vier Boeren, de vier
Heeren, de vier Bergen, de vier Bezittingen,
do vier Jagers, en de vier Dienstlui.
Elke keurvorst liet door zijn bij zonderen
maarschalk ecu degen in vergulde scheede
voor zich uitdragen.
Zij noemden andere vorsten gekroonde hoof
den en betitelden zichzelf als kronende han
den.
Do gouden bul vergeleek hen met de zeVcn
Den ochtend van den eersten dag ver
liep heel gewoon en kalm, zonder buiten
gewone ontmoetingen of voorvallen, ook
den tweeden dag, werd maar eenvoudig
voortgestapt, totdat ze op den ochtend
van den derden dag plotseling bij it
doortrekken van een klein dorpje in de
Yendée in de verte het geroffel van trom
mels en hoorngeblaas vernamen.
„Daar heb je de troepen!" juichte
Herman.
„Ja: de troepen! dat gaat goed'! Nu
komt er leven in de brouwerij," zei Her
belijn, „daar moet&i we nu ook maar
good van profiteered jongens, en plech
tig onzen intocht doen in het dorpje Mon-
tagne gauw William kleed Storm als
leeuw. Jij je in je berenpak gestoken,
Herman; en dan maroheeren we een goed
dertig meter voor de soldaten uit! Ik
zet mijn berenmuts op en neem mijn
trommel en dan marcheer ik weer halver
wege tusschen jullie en het regiment, in.
De bewoners zullen nog nooit zoo'n ver
tooning gezien hebben en dat belooft een
schitterende reclame.
In een oogenblik hadden de voorberei
dende maatregelen plaats gehad en het
was tijd' ook, want het regiment naderde
al.
Voorop, achter de muziek natuurlijk, de
Heuvelen van Rome, met den zevenarmigeri
kandelaar van Salomo's tempel.
Bij hen overtrof de lceurvórstelijke waar
digheid de Koninklijke: de Aartsbisschop
van Mainz ging aa.n den rechterhand des,
Keizers en de koning van Bohemen dan
weer rechts van den aartsbisschop.
De verkiezing des Keizers op den ko,
ningsstoel geschiedde even eenvoudig, als
de stoel zelf was. De keurvorsten, bestegen
achter elkander de veertien treden en namen'
plaats op den steenen zetel. De bevolking
van Rhense eai omliggende plaatsen, werden'
door gewapende boogschutters op eerbiedigen
afstand gehouden.
De Aartsbisschop van Mainz stond nu óp'j
en sprak tot zijn ambtgeiiooten
„Zeer verheven vorsten, het Heilige Rijk
is vacant." I
Daarop hief hij een lofzang aan, waarop
dc aartsbisschoppen van Trier en Keulen
zingendo antwoordden.
Na dien lofzang legden alle staande den eed
af, gingen zitten, spraken ©enigen tijd fluis
terend met elkaar waarna andermaal de
aartsbisschop van Mainz opstond, do handen;
ten hemel hief en met luider stem den naam
verkondigde van den nieuwen Hoerscher.
De maarschalk plantte nu do Keizerlijks
banier aan don oever van den Rijn cn dui-
zendc. stemmen jubelden en zongen: Leve
de Keizer.
De keurvorsten zijn verdwenen en met hen
de oude koningsstoel. .Wat d© tijd nog ge-"
spaard had, werd in 1807 door do Fran-
schen omver geworpen. In 1843 is hij echter
weer in zijn oude vorm hersteld, ten minst©
voor zoover dit mogelijk was uit de brok
stukken hier en daar verspreid.
Die verstrooidheid, die weet wat.
We hebben nu al herhaaldelijk gelezen
van de verstrooidheid van den Engelschen
geleerde Newton.
De Fransche naturkundige Ampère leed
echter niet minder aan deze kwaal.
Zoo wandelde hij eens dicht bij een rivier
en dacht dJaar een st>eentje te hebben ge
vonden, dat nogal wat waard was. Tegelij
kertijd wilde hij op zijn horloge zien, ho©
laat het was. Maar toen hij merkte dat het
steentje toch maar een héél gewoon exem-'
plaar was, stak hij dit zorgvuldig in zijn
vestjeszakje en gooide het horloge in de
vaart.
De beroemde schrijver Alfred de Mussel
moet ook zoo verstrooid zijn geweest, dat
hij eens b6v. een halven gulden wierp in
een kopje thee dat een jongedame hem
aanreikt©, in dé gedachte, dat dit iemand
was, di© hem om een kleinigheid' verzoeken
kwam.
kolonel, en eenige officieren als adjudan
ten naast hun chef; oen heele stoet volg
de dan nog.
Op een gegeven teeken zette de broer
tjes zich in beweging.
Herbelijn alleen maakte op zijn minst
wel zooveel leven als "alle andere roffe
laars bij eikaar en a'e soldaten hadden
veel pret in de kleine cavalcade, terwijl
de bewoners de hoofden bij elkaar staken
en zich af vroegen wat dit wel beduiden
moest?
De kol nel scheen er echter minder mee
ingenomen, to oordeelen naar zijn uiter
lijk en hij liet door- een sergeant den tam
boer haJen.
„Hola vent, houd jij eens op met je
muziek."
„En waarom dat," vroeg Herbelijn, die
in het min-t geen lv< ge elde, zijn trom-
melmuziek te staken, „ik ben toch vrij
te doen wat ik wil, >..e weg is toch voor
iedereen, is het niet zoo? Of is dit soms
een tw.d voar, de militairen rd1 n?"
Niet eens het antwoord' afwachtend©
trommelde hij toen weer voort, zoo hard
als hij kon en de broertjes met het kar
retje hadden ook geen eens acht gegeven
op dit oponthoud en waren kalm doorge
gaan.
(Wordt vervolgd).