Redjeb en zijn Olifant.
Je kuilt begrijpen, hoe trotsch Tiketi was,
als ze dit hoorde
Als belooning voor haar trouwe diensten
bewaarde Jumbo stukjes wortel, fijn ge
wreven zemelen, en kruimels suiker voor
haar. Al dit voedsel bewaarde hij zoolang
in zijn slurf, en bewoog die nu en dan
boven zijn kop. Niemand begreep die
vreemde bewegingen en Tiketi zat onder-
tusschen te schudden van het lachen, na
het goede genoten te hebben.
Maar, zooals gewoonlijk op deze wereld,
kwam er aan alle goede dingen een einde,
dus ook hieraan. Het circus ging failliet
en de dieren werden wijd en zijd verspreid.
Toen Jumbo hoorde, dat hij voor tien dui
zend franken aan een Egyptisöhen Prins
was verkocht, die hem naar Cairo zou mee
nemen, was hij ontroostbaar.
„Tiketi, clat teere diertje uit de koude
luchtstreek," zuchtte hij, „zal nooit de
verschroeiende Afrikaansche hitte kunnen
verdragen. Wij zullen dus scheiden moeten
Op het vernemen van dit treurige
nieuwe, stortte Tiketi heete tranen van
verdriet. Op reis probeerde zij Jumbo te
vergeefs uit zijn boeden te bevrijden. En
op zekeren avond' haalde zij een muisje
over om met zijn scherpe tandjes Jumbo's
boeien door te knagen. Maar die waren
helaas van gevlochten ijzerdraad en het
muisje deed vergeefsche moeite.
Eindelijk kwam het gezelschap te Mar
seille aan. Maar werd Jumbo op een boot
overgebracht; hij liet bij het af&cheidj twee
tranen vallen, waarin wel honderd Tiketi's
verdrinken konden. Dit arme dier was
Duiten zichzelf van verdriet, en toen zij aan
de kade Jumbo een laatsten afscheidsgroet
toewuifde, ondervond ze de grootste
smart die een vlieg ooit gevoeld heeft!
Kort daarop stierf de oude Jumbo, zoo-
wel van ouderdom als van verdriet, terwijl
Sahib nooit begrepen heeft, waarom Jum
bo, nadab hij Parijs verlaten had, zijn ge
vatheid en bedrevenheid in het verrichten
van zijn kunsten verloren had
Lach nooit om 'n spreekwoord: er zit al
tijd 'n greintje waarheid in. Zoo luidt 'n
Hindoesch spreekwoordVleermuizen
fladderen nooit alleen" en het ongeluk
lijkt op vleermuizen.
Fippaneoo, de olifantsleider, die dicht bij
Calcutta in een aardig huisje aan de ri
vier woonde, deed' op zekeren dag hiervan
ae treurige ervaring op. Toen hij eens in
Calcutta geweest was en een goudstuk
verdiend had, doordat hij vreemdelingen
op den „Grijzen Reus" zoo noemde hij
De man keerde de pet nu al om en om,
maar... de waardin bleef haar vijftien
stuivers reclameeren.
Herbelijntje lachfte dat hij schudde.
„Je hebt me bestolen, jongen," riep de
baas woedend. Hij werd) rood' van drift en
hief dreigend de vuist op.
„Dat zou ik nu maar laten," sprak Her-
belijn opeens zeer ernstig geworden, „als U
tenminste niet wilt, dat ik TJ bij de politie
aangeef en vertel 'van dat armzalig som
metje dat U Pop pie ontstolen hebt op de
kermis te Herio, en waarbij "dat looden
geldstukje was, dat iedereen op heb dorp
kent, als zijnde het eigendom van den
innen kleinen vent."
Herbelijn .wijdde nog een heeleboel meer
uit over deze zaak, en het werd onzen man
hoe langer hoe benauwder te moede, zoo-
dat hij eindelijk fluisterend uitbracht:
„Zwijg toch, jongenSpreek toch zoo luid
niet
„Het zij zoo; een uurtje zal ik me nog stil
houden, als U in dien tijd dan ten minste
Uw boeltje bij elkander gepakt hebt, zal ik
zorgen dat U niet achter slot en grendel
komt... Weet U wel, dat ik in het minst
geen voordeeltje heb op die tien gulden
die ik kreeg voor de pet? Want daar heb
ik net genoeg aan, om voor ons allen het
diner te betalen om den armen kleinen
zijn olifant door de stad' had rondgeleid
was hij zoo dom zich te buiten te gaan
aan een van die Koppige Oostersche
dranken, die hem dronken maakten. Terwijl
hij zoo voor de deur van de herberg zat,
zocht hij twist met een Engelsohman, zoo
die juist voorbij kwam. Hij riep hem al
lerlei beleeaigingen toe, waarvan het ge
volg was, dat de Engelsohman, die niets
van zulk een vermetelheid begreep, hem
een flinken draai om de ooren toediende.
Fippansoc beantwoordde d'ezen met een
paar schoppen en toen de zaak voor den
rechter werd gebracht, was hiervan het
gevolg voor Fippansoo, dat hij eenigen
tijd in de gevangenis moest doorbrengen.
„Men moet de onbeschaamdheid der in
boorlingen zwaar straffen, had de rechter
gezegd."
„De Grijze Reus" keerde alleen naar
huis terug schudde treurig zijn slurf, als
of hij in zijn olifantenbrein nadacht over
dien treurigen samenloop der -pmstandighe-
den.
„Ziezoo," riep Re dj eb uit en richtte
zich in de volle lengte op toen hij hoor
de, wat er gebeurd was, „ik zal vader
vervangen
Redjeb, Fippansoo's zoontje, was tien
jaar oud. Hij za-g zoo geel als een citroen
en had mooie fluweel-zwarte dogen.
„Ik zal vader vervangen"
Hij had op zulk een vastberaden toon
gesproken en had zoo groot geleken dat
Lineira, zijn moeder, niet kon nalaten te
glimlachen, niettegenstaande haar ver
driet. Redjeb zou echter ook woord hou
den. De Grijze Reus had! voor dezen jon
gen een genegenheid opgevat, zooals
groote, sterke wezens dikwijls koesteren
tegenover kleine, zwakke. lederen morgen
als Redjeb hem naar behooren geros
kamd had, ging hij vlak voor hem staan
en zei:
„Zet mij op je rug.'i
De Grijze Reus keek het kind een oogen-
blik met zijn kleine oogjes aan en schud
de zijn lange ooren; soms scheen het, als
of hij glimlachte. Dan sloeg hij zijn slurf
om het middel van de kleine Hindoe en
zette hem heel voorzichtig op zijn breeden
rug.
„Vooruit," commandeerde Redjeb.
En de olifant ging op een drafje verder.
Zoo bereikten de beiden Calcutta. De
vreemdelingen lachten, als zij op dat
groote dier dien miniatuur geleider zagen
zitten, maar toen zij merkten, hoe voor
zichtig de jongen reed', namen ze bij voor
keur hem.
Maar, héla as, ongelukken zijn als
vleermuizen 1 Lineira werd ernstig ziek;
Poppi© het gestolen geld terug te geven,
en bovendien nog voor het dozijn zakdoe
ken, dat mij ook nog werd ontstolen."
Daar heb je dus alweer zoo'n streek van
onzen vroolijken snaak. Intueschen had hij
toch maar mooi het zaakje opgeknapt; hij
zelve was schadeloos gesteld voor zijn zak
doeken en Poppie was gewroken, terwijl
zij er op den koop toe nog een gezellig mid
dagje van hadden gehad.
En of de Herbelijns ook goede zaken had
den gemaakt? Toen ze weer bij hun moe
der terug kwamen hadden ze eventjes
•driehonderd gulden bijeen, daar was ten
minste het noodige leergeld voor een van
de jongens bij en te gelijk nog ruimschoots
huishoudgeld voor n^oeder, en het ver-
eisohte om zich weer wat nieuws aan te
schaffen. Moeder kon ten ministe trotsch
rijn op haar drietal, hoewel Herbelijn de
eigenlijke leider was natuurlijk.
HOOFDSTUK IX.
De beide papagaaien.
In den eerstvolgenden familieraad werd
besloten, dat de gebroeders Herbelijn weer
zouden vertrekken in de maand Augustus
als het net vacantie zou zijn, en te gelijk
in het volle van het badseizoen. Moeder
er moest een dokter geroepen worden en
dure geneesmiddelen gekocht worden.
Redjeb weende 's nachts dikwijls en vroeg
zich af, wanneer zijn vader toch weer te
rugkomen zou. En eiken morgen ging hij
naar Calcutta.
Op zekeren dag vertrok hij later dan ge
woonlijk, omdat zijn moeder, die erg zwak
was, bij het eten door hem geholpen moest
worden. Om den verloren tijd in te halen,
besloot hij door het bosch, langs kortere we
gen, naar Calcutta te gaan. Terwijl hij
zachtjes op den rug van zijn vriend heen en
weer schommelde, sprak hij met hem. Het
was hem, alsof het dier hem begreep en dit
te kennen gaf door zijn lange ooren t»
schudden.
„Wanneer denk je, dat ze vader zullen
los laten? Heel gauw? Heusch? Je hebt
misschien gelijk. Maar waarom denk je
dat? Omdat 2e hem al zoo lang gehouden
hebbenja, dat is zoo. Zal moeder gauw.
beter worden? Weet je dat niet? Je moet
dat, dunkt me, toch wel weten: je bent al
zoo oud. Ja, jij hebt nooit de koorts gehad,
dat is Waar! O, wie schreeuwde daar?"
De olifant had plotseling stil gestaan. Hij
stond te midden van reuzenboomen,
waardoor men in de verte een open plek in
de zon zag doorschemeren. Hij zag er nu
allesbehalve vriendelijk en vreedzaam uit.
Weer klonk er een schreeuw, onmiddellijk
gevolgd deor een snel gebrom, net alsof
de wind op stakHet was een tijger 1
„O,mompelde Redjeb.
De grijze Reus aarzelde door te gaan en
hief zijn slurf op.
„Loop door," beval de kleine jongen.
Met een gebrul, dat veel had van trompet
geschal haastte de olifant zich verder. Zij
kwamen bij de open plek aan en zagen daar
een prachtig paard steigeren. Er zat een
jonge Europeaan op, die den tijgier strak
aankeek. Het roofdier, ee«n prachtig beeaty
met 'n gestreepten rug en fonkelende oogen
anrzelde te springen, wachtte een goéde ge
legenheid af, alsof hij weerhouden werd
door den blik van dén ruiter. Als die hem
één oogenblik niet aankeek, dan zou hij
springen. Maar de blik van den mensch
schijnt de wilde dieren in bedwang te hou
den, en terwijl hij heftig met zijn staart
langs den grond zwiepte, wachtte hij, tot
de betoovering zou verbroken zijn.
„Vooruit!" riep Redjeb.
De grijze Reus rende door. De tijger
zag hem, keerde rich plotseling om, brul
de en nam een sprong. Als een pijl uit een
boog schoot hij door de lucht en sprong
naar den kop van den olifant. Maar diens
instinct liét hem niet in den steek. Vóór
zelfs de tijger gesprongen had, was hij ter
zijde uitgeweken. Met een enkele beweging
deed tal van inkoopen. Schoppen, vlaggen,
emmertjes, vormpjes, want ze zouden een
kraam oprichten op het strand.
Op een goeden ochtend nu ging Herbelijn
afscheid nemen bij zijn vriend Herpijn,
maar hij vond de deur gesloten, en vroeg
dus aan een buurvrouw, juffrouw Miohette
om inlichtingen omtrent den ouden man;
maar genoemde juffrouw stond hem niet
Al te vriendelijk te woord, want zij scheen
niet best in haar humeur.
„Weet ik het^ waar de oude vrek is,"
klonk haar wedervraag, „ik heb hem niet
in mijn zak."
„Wat scheelt er aan, juffrouw, dat U,
zoo verstoord zijt?" vroeg Herbelijn.
„Och, wat er aan scheelt? Ik krijg jouw
vriend, mijn geliefde neef Jan een maand
te logeeren. Zaterdag komt hij al met rijn
schip aan."
„Miji dunkt- U moest al erg in Uw schik
zijn," sprak onze levendige baas.
„Ja> jij misschien, maar ik niet, het ié
geen kleinigheid om zoo'n jongen een goede
dertig dagen in den kost te hebben. Dat
doe je heusch niet voor niks! En zoo dik
zit het er niet aan bij een arme weduw
vrouw."
(Wordt vervolgd,)