FEUILLETON. Een vroolijke snaak. Be Olifant en de Vlieg. ,,Mijn beuk zal niet geveild worden." „De Engelsche troepen, die tienmaal zoo sterk waren dan de Sehotsche, hadden ein delijk de overhand behaald en de arme Ko ning had -menige nederlaag geleden." Er was een losprijs op zijn hoofd gesteld en Karel-Eduard zwierf als een balling rond in het land, waarover hij had hopen te regeeren. Zijn vrienden rieden hem aan n§,ar Frankrijk de wijk te nemen, maar daartoe icon hij zoo gauw niet besluiten. Op zekeren dag zat Johnie onder zijn lie velingsboom, toen hij een zacht gekerm achter zich in het struikgewas hoorde. Hij liep er heen en vroeg fluisterend: „Ia er iemand, dien ik kan helpen?" „Ja, kind. Er ligt hier een gewond sol. dfuat." Zoodra Johnie den man zag, herkende hij *ijn redder, den koning en riep uit: „Charlie „Sssst. Spreek mijn naam niet uit, zeg niet aan de Engelschen, dat je mij gezien bebt." Achtervolgen zij u dan?" sprak Johnie. „Ja, zij kunnen dadelijk hier zijn. Geef mij wat te drinken, jongenlief, en ga dan heen. Ik wil je niet in het ongeluk storten." „Ik zou liever stenen, dan u aan uw k>t oVer te laten," riep de jonge herder uit. Hij knielde bij den gewonde neer en gaf hem uit zijn veldflesoh te drinken. „Hoe weet ge mijn naam?" vroeg de prins. „Sedert gij mij beschermd hebt; heb ik yan u gehouden en ik zou u overal herken nen." Deze woorden herinnerde Karel-Eduard aan het voorval in het bosch, nu eenige maanden geleden, en hij zuchtte bij deze herinnering. „Luister", zei Johnie fluisterend. De Engelschen kwamen aandravelide bo dem trilde onder de hoeven hunner paarden, „Laat mdj maar hier, mijn wond is wel aiet gevaarlijk, maar ik kan daardoor toch niet vluchten. Blijf niet hier, beste jongen, je zou dan ook gevangen genomen worden." „De Engelschen hebben u nog niet," zei de jongen op vastberaden toon. „Ik weet wat." Hij ondersteunde den prins en zoo kwa men zij aan den voet van den beuk aan. „De boom is hol," zei hij, „probeer tot den eersten tak te klimmen en laat u er dan in glijden." „Ek zou het heerlijk vinden, als il? door middel van dezen boom er in slagen kon u te redden." Toen een vijf minuten later de Engel schen kwamen vonden zij Johnie languit in het gras liggen onder een mooien beu- keboom. in - Herbelijn bracht de waardin dus geheel op de hoogte van hetgeen zijn verlangen was, en zij had ook veel pleizier in het geval. Klokke zeven trad nu het gezelschap het logement binnen, en volgens afspraak be stelde Herbelijn's gast nu zelve het diner. De waardin, die geen van allen scheen te kennen antwoordde norsoh: „Ik heb niets meer in huis voor Uga maar ergens anders heen!" Herbelijn trad nu wat meer naar voren, nam beleefd de pet af en sprak: „Ik weet, dat U alles hebt wat wij maar verlangen kunnen en dat U ons dus wel degelijk zult kunnen helpen." Het vrouwtje was blijkbaar getroffen door die vriendelijke toespraak, aarzelde nog slechts even, maar antwoordde toen, de voorkomendheid zelve; „Wel mijn jongen, als ik er jou een ge noegen mee kan doen, welnu; neem dan aan tafel plaats en je zult bediend worden." Ze gingen dus zitten en de meid dekte de tafel. „Juffrouw," sprak Herbelijn voorts, „ik Zij vroegen hem, of hij in het laatste halfuur niemand had zien voorbijkomen. „Je weet", zei de aanvoerder van den troep, „dat je twaalfhonderd gulden beloo ning knjigt, als je Karel-Eduard aan den Koning van Engeland overlevert. Dat is meer geld! dan je ooit in je leven bij elkaar gezien hebt. Zeg mij waar hij is, en je fortuin is gemaakt." „Wat bedoelt u?" vroeg Johnie met een onnoozel gezicht. De Engelsoiiman werd ongeduldig en zei tot de soldaten: „Die lui uit het Hoogland zijn verregaan. de domooren, hun hersenpas is net zoo hard als hun rotsen." Hij gaf toen aan zijn onderhoorigen be vel den geheelen aftrek nauwkeurig te on derzoeken. De vluchteling moest toch hier ergens in het bosch zich verscholen heb ben: bij zou zich toch niet op het vlakke veld durven wagen. De soldaten zochten overal, maar vonden den prins niet. Toen de zon onder was gaf de officier woedend het bevel op te stijgen en te vertrekken. Zoodra de soldaten voorgoed uit het gezicht verdwenen waren, molk Johnie een van zijn geiten en gaf den armen Charlie de schuimend versche melk te drinken. Op deze wijzp bracht de vluohtelin? ruim een week door in het bosch, terwijl de jonge herder voor zijn veiligheid waak te en hem vocdselverschafte. Bij het minste teeken van onraad waar schuwde Johnie den prins, die onmiddel lijk in den boom kroop. Toen de Engelschen na hun vele vruoh- telooze onderzoekingen meenden, dat de prins zich niet meer in die streek ophield trokken zij naar een ander deel van Schotland. Karel-Eduard maakte hiervan gebruik en bereikte de kust, waar hij zich door hulp van zijn vrienden naar Frankrijk inscheepte. Nooit heeft hij echter den jongen herder vergeten, door wiens moed en aanhankelijkheid hij uit de handen van zijn vijanden gered was. In deze dagen toont men nog aan qo belangstellenden den beuk te Loohaber met den hollen stam: die boom is ge spaard gebleven en draagt nog steeds de naam vande boom van Charlie. Het is de moeite waard om te hooiren, hoe Jumbo, de groote olifant, een vriend schapsverbond sloot met de kleine vlieg Ti. keti. Jumbo was al lang niet jong meer, toen durf vertrouwen, dat het konijnenboutje dat U in de keuken te vuur heeft uitste kend is, dat de andijvie goed malsch zal zijn en de aardappels met hard of glazig." „Hoe weet je dat baasje, dat ik dat alle maal aan het bereiden ben?" „Dat zie ik in Uw oog, juffrouw," sprak Herbelijn heel ernstig. Het ging zeer gezellig toe aan tafel, want voor opgewektheid wist Herbelijntje wel te zorgen, die het heele gezelschap dus ver maakte met zijn kwinkslagen en onver- wachtsche uitvallen. Nadat allen zich ook flink te goed had den gedaan, zei onze vroolijke snaak tot zijn gast: „En wilt U nu eens goed kennis maken met de kracht van mijn pet? Nu is het juiste oogenblik daarvoor gekomen en zult U het eens zien, vraagt u nu zelve de re kening niet waai>?" „Hoeveel zijn we U schuldig juffrouw," vroeg de baas. „Een rijksdaalder mijnheer." „Hoe zegt U juffrouw," vroeg Herbelijn, intusschen zijn pet andersom keerend. De waardin huichelde nu groote ont steltenis en stamelde: „Ik... ik... ik zeg niets mijn jongen! AlleB is in orde en ik dank je wel." En nu maakte ze, dat ze zoo gauw mo- liij naar Havres werd ingescheept. De eerste veertig jaar van zijn leven had hij in volle vrijheid doorgebracht én de daarop volgc-nde vijftig jaren in verschillende Amerikaansche circussen. Zijn huid, die op den stof van een ouden regenmantel geleek, was vol rim. pels 'en zijn gezicht was zoo a-chteruit ge gaan, dat hij zijn slurf als wandelstok moest gebruiken, om te voelen, waar hij loopen. moest. Hoe kwam het dat Tiketi de kleine vlieg juist op het oogenblik, dat Jumbo te Havres voet aan wal zette, zich op zijn oor neer zette Dat kwam heel eenvoudig daardoor, dat Tiketi, zooals al haar rasgenooteu, zeer nieuwsgierig was en naar d© aankomst van de groote stoomboot was gaan kijken en een weddenschap met haar vriendinnetje had' aangegaan, dat zij zich wel op den schedel van Jumbo, die in haar oogen een bea-g' was, zou durven 'neerzetten. Terwijl de olifant langzaam langs de kade voortstrompelde, had hij bijna zijn voeten tegen een paal gestoo. ten. Daar hoorde hij een pieperig stemmetje zeggen: „Pas op, ge zult struikelen". Jumbo keek met een 'schuin oog naar zijn rechteroor en zag daar een vlieg zitten. „Dank je wel, kleintje," zei hij vriende lijk. „Met je honderden oogjes, zie ja voor on9 heiden. Als je mij voortaan tot gids zoudt willen dienen, zal ik voor je zorgen en je zult nooit gebrek lijden." Tiketi, die genoeg had van haar eentonig leventje in een provinciestadje nam het aanbod gretig aan. Zij ging dus met haar kolossalen beschermer naar Parijs, waar Jumbo in een der voornaamste circussen de grootste aantrekkelijkheid zou uitmaken. Het was een heerlijk vooruitzicht, zoo eiken dag I in optocht met muziek voorop door de staal te 1oopen. En Tiketi koos zich een rustplaats op het rechteroor van Jumbo. Hun vriendschap was roerend. Tiketi, luchtig gezeten op de harde oorharen van haar vriend, diende hem als het ware als loods. „Span je nog even in, vriendlief," placht Tiketi dikwijls 's avonds aan het einde van een voorstelling te zeggen, als de arme reus doodmoe was. „Licht je voet wat hooger op, dan komt die net op het bankje terecht!" „Wéés voorzichtig, Jumbo, ga een beetje op zij, anders stoot "je tegen het houten schot 1" 1 Sahib, de zwarte kornak (geleider) van den olifant, stond versteld over de bedre- venhedd van den ouden Jumbo. „Sedert hij in Frankrijk is," zei hij tot zichzelf, „heeft hij verbazende vorderin gen gemaakt, hij maakt nooit een enkele fout in zijn kunststukken en zijn oogen schijnen er in dén laatsten tijd op te eijn vooruitgegaan gelijk wegjkwam, want ze kon. niet meer tan lachen. De baas was verstomd; met open mond zat hij te kijken. „Ja-, zoo gaat het nu," 6prak Herbelijn - kalm zijn pet weer opzettend. „Dat ding moet je mij heusch maar verkoopen vent, jij hebt toch een tweede exemplaar zooals je zei." „Nu, omdat U eerlijk man is wil ik daar wel toe overgaan; U moet mdj dan tien gulden geven en ook dat looden geldstukje, dat U nog in de beur» heeft." De baas, die erg bngeloovig was, bedacht zich dus niet langer en telde de tien gul den uit, benevens het verlangde geldstukje. Herbelijn streek het geld op en overhan digde zdjn pet aan den baas, die nu onmid dellijk het hoofddeksel zelf opzette. „Nu kimt U meteen de kracht van de pet eens probeeren, terwijl U ons bijv. op een lekker glaasje trakteert^" sprak de ondeu gende guit. Nu, daar had de baas wel oor en naar als je toch ook zoo voor niets kunt krijgen, niet waar? Toen ze het lekkere glaasje dan ook voor zich hadden, vroeg de baas met de grootste overtuiging: „Allee is zeker al in orde, juffrouw?" „Jawel mijnheer, als U mij nog vijftien Btuivers geeft."-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12