VOOR DEJEUGD
lÉIDSCH DAGB1AD
No. 16122.
Woensdag* 11 September.
"ii iiisiiiii.iiiii»
Anno 1912*
3
BE 20SM£B00Mb
De toom van Karel Eduard,
%1#
•v*
v
Er was eens een lief, oud moedertje,
dat heel alleen boven tegen de berghel
ling aan woonde. Ze haci sneeuwwit haar
en vriendelijke, blauwe oogen. Boven m
;haar kamertje ademde alles reinheid en
tevredenheid en een heerlijke geur van
dennenaalden stroomde u al tegemoet. Op
de tafel zat een tamme spreeuw, die allen
die binnenkwamen een hartelijk welkom
toeriep. Maar het schoonste in de kamer
was nog de vriendelijke zonnegloed, die
iÜ altijd te gemoet scheen en die niet
kwam van de zon, zooals ge allicht den
ken "zoudt, maar van een groote bloeien
den berkenboom, die voor het raam stond.
't Was een waar wonderexemplaar. Het
jheele jaar door bloeide die en droeg ge
lijktijdig vruchten. Allen die zich in dit
zonnetje mochten koesteren werden vroo-
lijk en opgewekt gestemd en vergaten hun
zorgen.
Het oude moedertje nu was heel gul
met een stekje te geven van haar heer
lijken wonderboom. Maar het scheen wel,
dat niemand er recht het verstand van
had, dit plantje tot gedijen te brengen.
De huisheer van het arme vrouwtje had
nu ook gdhloorol van het wonderproduct
en kwam het eens zien. Hij was zoozeer
getroffen door de schoonheid, dat hij zei.
„Ja, die boom past uitjsteketnd voor
mijn groote zaal, en daar inj feitelijk toch
op nhjn grondgebied gegroeid is, zal ik
hem maar eenvoudig daarheen verplaat
sen."
i Het oudje smeekte echter net zoolang,
tot de machtige heer zich tevreden stel
de met een stekje alleen; maar als dit
niet welig opschoot, kwam hij terug
dreigde hij.
Zijn tuinlui besteedden nu alle moge
lijke zorgen aan het teere plantje, bego
ten het, trokken elk onkruidje weg maar...
niets hielpDe twijg schoot niet op.
De huisheer maakte niet veel omslag:
met een grooten boerenwagen reed hij
met een menigte personeel naar het ne
derige huisje en kapte den boom eenvou
dig om.
Op de smeekbeden van het oude moe
dertje lette hij niet eens. Hij was slechts
vervuld van den goeden sier, alien hij zou
slaan, tegenover zijn vrienden en beken
den. De boom werd nu in de groote zaal
geplant, voor het venster, hij werd slechts
met bloedmelk begoten en kreeg vergul
de staven, om hem te steunen. Den vol
genden dag echter vielen al alle bloe
sems er af: daar stond hij nu: verdorde
en verkwijnde en zou ten laatste op den
mesthoop terecht komen. Het moedertje
had echter een klein stekje behouden en
dit groeide dat het een lust was om te
zien
„Ha, ha," sprak de wreede huisheer,
„nu begrijp ik al wat er aan scheelt, de
boom had bij mij de goede aarde niet,
maar nu zal het hutje afgebroken worden
en daar op diezelfde plek zet ik een
prachtig slot neer!"
Het oude moedertje viel op de knieën
maar ruw stootte hij haar van zich en
en sprak: Als ik ergens over heersch, dan
wil ik het ock voor rmj alleen hebben en
verder heb ik niemand rekenschap te
geven van mijn daden. Oud moedertje
moest dus maar een goed onderkomen
zoeken; daar bemoeide hij zich ook niet
niet verder mee. Maar daar zij algemeen
zoo geliefd was in den omtrek, schonk
de een haar lapje grond, de ander wat
bouwstof een derde een paar meubeltjes
een stroozak was licht genoeg genaaid,
zoodat in weinige dagen tijds het moe
dertje weer geheel ingericht wasl
Met groote weelde wrerd het slot inge
wijd.De gasten waren een en al bewonde
ring voor den prachtboom en konden hem
maar niet genoeg aanschouwen en prijzen,
tot een klein meisje eindelijk riep: en
hij beweegt zich ook! Ja waarlijk, hij trok
zijn bloemen, twijgen en vruchten naar
twee kanten bij elkaar, zoodat zij een
paar geweldige vleugels geleken, hoen
verhief hij zich uit den grond en vloog
als een sneeuwwitte reuzenvogel naar het
plekje waar het hutje der oude stond.
Daar sloeg hij opnieuw wortel en bewoog
zich nu niet meer.
De gasten waren intusschen allen van
schrik gevlucht en meden in het vervolg
het huis, waar het zoo spookte.
Van dien dag af aan begreep de land
eigenaar nu ook, dat men nog niet alles
kan behouden wat op eigen grondgebied
staat.
En helaas gaat bij zoovelen inbeelding
en liefdeloosheid hand aan hand. Die
tocu van zijn eigen voortreffelijkheid over
tuigd is, zal gewoonlijk zijn medemen-
schen hard beoordeelen
Denkt echter niet, dat die hoogmoed
geluk schenkt: integendeel: zijn dergelijke
menschen met zichzelve ingenomen, hun
omgeving schuwt hen gewoonlijk en hun
hoogmoed bederft hun ieder zachtmoedig
genot.
Het was in het jaar 174ö. Karel-Eduard,
de zoon van Jacobus II, door zijn getrouwe
Schotten van het Hoogland naar den Engel-
schen troon geroepen, streed dapper om de
kroon van zijn voorvaderen terug te winnen.
Vele schotten kwamen hem hun bijstand
aanbieden. Als Karei-Eduard de kroon te
rugkreeg, zou Schotland ook vrij worden en
zijn plaats onder de Europeesche staten iu-
nemen.
Heeds verscheidene malen waren de En-
gelsche troepen teruggeweken voor de troe
pen van hem, die door de Schotten fami-
liaarweg hun Charlio genoemd werd.
De kleine herder van Lochabar, Johnie,
wist echter niets van deze dingen. Hij woon
de met zijn grootmoeder en verdiende juist
genoeg met het hoeden der schapen, om met
hun beidjes van te leven. Hoe kon hij ook
iets weten van alles, wat daar buiten in d#
groote wereld voorviel, daar hij het langst#
gedeelte van het jaar in de bergen door
bracht.
De arme Johnie wist zelfs niet, dat hij
geen takken mocht afsnijden van de mooie
beuken uit het woud.
„Ik zal het nooit weer doen", zei hij té
gen den boschwachter, die er hem op be
trapt had. „Ik wou wat hout hebben om een
vuurtje voor grootmoeder te maken. Ik
dacht, dat deze boomen uit het bosch voor
iedereen waren."
„Voor iedereen, deugniet," riep de wacK-
ter verontwaardigd uit. „Zij behoorea al
leen aan onzen Koning-Charlie, die, zooals
wij hopen, gauw den troon zal bestijgen I*
neem j'e dadelijk mee naar de gevangenis.
Vooruit, geen praatjes."
Misschien wilde hij den armen jongen een
goeden schrik aanjagen en zou hij hem na
een halfuur weer vrijgelaten hebben, toen er
opeens iets tusschenbeide kwam.
Een troepje boeren kwam ineens 't voet
pad af en riepen luid hoera, terwijl hun
een groep ruiters voorbij draafde.
„Leve Charlie, onze geliefde koning!" rie
pen zij. De soldaten waren in het kostuum
der Hooglanders gekleed, eveneens hun aan
voerder, een jongeman, die er flink uitzag
in zijn Schotsch geruit rokje met een mute
met wapperende blauwe linten er omheen.
Hij glinfrachte en wuifde de boeren vrien
delijk toe, die steeds „Leve Charlie!" rie
pen.
„Charlie?" vroeg de jonge herder, „is dat
degene, aan wien dit bosch behoort?"
Hij liep van den boschwachter weg en viel
op de knieën voor den jongen prins.
„Waarom huilt ge, jongenlief?" vroeg
deze.
„Heer, ik heb hout genomen, dat is waar,
maar ik zal het nooit weer doen. Het was
om voor grootmoeder een vuurtje aan te ma
ken. O, Iaat den boschwachter mij toch niet
naar de gevangenis brengen."
De prins wenkte den wachter, die hem al
les vertelde.
„Kind," zei de prins vriendelijk, „wee#
gerust, je gaat niet naar de gevangenis. Het
doet mij pleizier, dat je mij door je ver
zoek als koning erkent en als meester van
bosch. Om je vertrouwen in mij te beloonen
gcf ik je dezen boom, waaronder ik nu
sta, ten geschenke. Als gij van mij houdt
gij allen, eerbiedig dan dezen wensch van
uw Charlie."
„Hoera," riepen de boeren als uit één
mond.
De prins draafde daarop met zijn volge
lingen in vollen draf weg. Johnie keek hem
na, zoolang zijn oogen hen nog volgen kon
den, en mompelde:
,.Ik houd van Charlie
Ü3 boom, dien de prins hem ten geschen
ke had gegeven, was een prachtige beuk,
forsch en hoog.
„Die boom zal je heel wat geld opbren
gen," zei de boschwachter. Jackson de
schrijnwerker zal hem graag van je willen
koopen."
Johnie schudde het hoofd en zei