N°. 16119
Zaterdag 7 September.
A0 1912.
<§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
In Hofkringen.
LEIDSCH
DA&BLAB
PRIJS DER ADYERTENTIEN:
Vail 16 regals f 1.05. Isisre regel meer f 0.17 j. Grootere letter» nut
plaatsruimte. Kleine edvertentiën van 30 woorden 40 Oenteoontant; elk
tiental woorden meer 10 Cents. Voor het inoasieeren wordt f 0.06 berekend.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per week 9 Cents; per 3 maanden I f l.io.
Buiten Leiden, per looper en waar agenten geveBtigd «ijn 1 1.30.
Franco per post 1.66.
„D e Nieuwe Courant" bespreekt
heb nieuwe wetsontwerp op de
levensverzekering. Het haalt de
geschiedenis op van de wettelijke regeling
yan het bedrijf der levensverzekering en
vermeldt zoo ook de bemoeiingen van de
(Vereenigmg voor Levensverzekering voor
een wettelijke regeling.
„•Het is den opsteller van het Regee-
ïing6ontwerp gelukt, ih 14 artikelen vrij ge
trouw weer te geven wat de Vereeniging in
58 had' neergelegd. Een ware verademing
iddt ontwerp met zijn Mem. van Toeliohta'ng
van een viertal bladzijden, na al de sociale
ontwerpen van den laatsten tijd, die hun
artikelen en pagina/a toelichting bij hon
derden tellen I Het eenige, waarin het Re-
geeringsontwerp van dat- der Vereemging
afwijkt, is, dat de Verzekeringskamer werd
geëlimineerd, althans de instelling van
zulk een lichaam wordt (art. 9) niet impe
ratief voorgeschreven en de regeling van
zijn bevoegdheid nader voorbehouden."
Het blad vindt de voorgestelde regeling
iover haar geheel beschouwd buitengewoon
'eenvoudig en gematigd en geeft dan in het
kort weer wat de bepalingen inhouden.
Elke het bedrijf belemmerende bepaling,
zooals o. a. de veelal zoo schadelijk wer
kende voorschriften aangaande de wijze
yan geldbelegging zouden zijn geweest, ont
breekt. Ook de staten zijn zoo ingericht,
«'dat ze de vrijheid van den verzekeraar on
aangetast laten en niettemin een helder
inzicht in den stand zijner zaken verschaf
fen.
„Onvolledigheid zou men den ontwerper
'eerst kunnen verwijten, waar bepalingen op
'een minimum maatschappelijk kapitaal en
'op de wijze van storting van dat kapitaal
ontbreken; waar een regeling van over
dracht en samenstelling, die niet alleen in
landen met staatsbemoeiing, maar in de
Engelsche wet wordt aangetroffen, afwezig
is, terwijl toch steeds meer naar dit middel
gegrepen wordt om zwakke Maatschappijen
of haar verzekerden te redden, nog meer
.wanneer er een wet komt, die het bestaan
Iran zulke ondernemingen bemoeilijkt Dat
een zoodanige regeling gewenscht is, blijkt
uit de bedenkingen van deskundige zijde,
meer dan eens geopperd bij een fusie of
overneming, waarbij men dikwijls meer om
1de belangen der aandeelhouders dan om die
«der verzekerden denkt."
Betreffende den eisch van storting van
'een hoogere waarborgsom voor de buiten-
landsche ondernemingen, die aan deugde
lijke controle vanzelf ontsnappen, schrijft
het blad:
„Erkend zij, dat de mooiste reglemen
teering het moet. afleggen bij dezen zoo bij
uitstek practischen eisch van een borgstel
ling. Bedenkt men hoe bezorgd de kleinere
Maatschappijen hier te lande zich gemaakt
hebben, dat f 100,000 cautie (boven de re
serve) gesteld zou raceten worden, dan mag
men wel aannemen, dat de van buitenland-
sche verzekeraars gecischte cautie van een
half millioen voldoende zal wezen om klei
ne of insolide ondernemingen af te schrik
ken. Terecht wordt in de Mem. v. Toel. ge
releveerd, en het toont welk een vertrou
wen de Minister in de weldadige macht van
het zelf-toezicht stelt dat, komt de wette
lijke regeling tot stand, de binnenlandsche
ondernemingen hierdoor een voorsprong
zullen verkrijgen op de elders gevestigde,
ook al is de „keuring welke zij zn'ch hebben
te getroosten", veelal lang zoo streng niet
ale in het buitenland.
Neemt men de wet in haar geheel, dan
dient met ingenomenheid te wórden gecon
stateerd, dat zij het beginsel van vrijheid
ttn openbaarheid huldigt. Wij hebben het.
1 evensverzekeringsbedrijf hier in de meest
onbetoomde vrijheid zien opgroeien en wat
waren de resultaten Geruchtmakende fail
lissementen als in Frankrijk met zijn
staatstoezicht, dat der Caisse des familes?
Duizenden, die hun spaarpenningen aap de
levensverzekering toevertrouwden tot den
bedelstaf gebracht? Niets van dat alles.
Wonderbaar éu voorbeeldig heeft zich in
Nederland de zelfcontrole der vakmannen
getoond. Een klein Maatschappijtje is ge
failleerd, een paar andere moesten gere
construeerd worden. Zwakke' ondernemin
gen werden tijdig door een krachtiger in
stelling overgenomen; van geen catastrofe
van eenige beteekenis heeft men sedert de
opkomst van het levensverzekeringsbedrijf
in de vorige eeuw hier te lande ooit ge
hoord. De scherpe wedijver tusschen wel
haast tweehonderd verzekeringmaatschap
pijen hier te lande heeft bij al het kwaads
dat hij aan de waardigheid van den vak
man mag hebben toegebracht, hij al de
unfaire praktijken, waartoe aldus aanlei
ding werd gegeven, toch dit goede gehad,
dat de oogen van het publiek wijd geopend
werden en het scherpste licht viel op de
gestie van elke onderneming."
„Het Huisgezin" schrijft over het
rapport van de oommissie van
Volksonderwijs inzake de reorga
nisatie van het Lager Onderwij s.
Voornamelijk bespreekt het blad den
wensch van die commissie, om den leeftijd
van 610 jaar te bestemmen voor het
voorbereidend, dien van 10—16 jaar voor
het eigenlijke lager onderwas. Het blad
schrijft dan:
„Een vraag rijst hier aanstonds, een
zeer belangrijke vraag: Waar blijft men
met het vakonderwijs, dat voor de groote
massa het onderwijs is, dat pj voor hun
later leven noodig hebben, willen zij goe
de, bekwame werkkrachten worden?
Als met het vakonderwijs na het zestien
de jaar wordt begonnen, wanneer zal men
dan op vak en ambacht kunnen gaan?
Dat bijv. de boerenkinderen tot hun
zestiende jaar de lagere school bezoeken
en allerlei nuttige en missohien voor hen
onnuttige dingen leer en, is tot daartoe.
Maar wat moet er van het landbouwon
derwijs komen, dat zij zoo broodnoodig
hebben, indien ze wat meer willen zijn
dan boerenarbeider? En nu kan men den
tijd zoo ruim nemen als men wil, maar
men moet denken dat de maatschappij
er op ingericht is om bijv. tot het acht
tiende jaar de jeugdige werkkrachten te
kunnen missen.
De groote fout, of liever het groote
tekort is, dat we met het vakonderwijs
ten achteren zijn. Ons eigenlijk gezegd
lager onderwijs is zoo slecht niet. Het
kon misschien hier en daar nog wat prac-
tischer en nog wat reeeier zijn, maar het
mag er overigens wezen-
Doch met het vakonderwijs zijn we ten
achter. Het onderwijs voor onze am
bachtslieden, onze middenstanders, «onze
landbouwers is nog te weinig stelselmatig
geregeld of ontbreekt nog geheel.
Tot het dertiende jaar lager onderwijs
en dan een paar jaar vakonderwijs voor
allen, zou ons dus een eind verder bren
gen.
Het is een perspectief, dat te bereiken
valt, terwijl de geweldige evolutie, door
Volkdon de rwijs" beraamd, in afzienbaren
tijd niet kan worden voltrokken, indien
zij al ooit werkelijkheid zal worden."
Het rapport der G r o n d w e t s c o m-
mi s b i e geeft ,,D e Maasbode" aan
leiding beschouwingen te wijden :aan de
Eerste Kamer.
Het blad schrijft o.a.:
Geen andere beteekenis kan de Eerste Ka
mer zoo min als de Tweede hebben
dan als een waarborg, een middel te meer
tot juiste rechtsvorming.
Van dat standpunt doet een tweede iu-
stantie, een nader onderzoek zich voordeelig
aanzien.
Een nieuwe vraag is maar, of de weg
er is om een tweede instantie in het leven
te roepen, die iets meer is dan een eenvou
dig herhaald onderzoek.
Men wil zich toch wapenen tegen beperkt
heid en eenzijdigheid in de zienswijze der
Tweede Kamer; men wil de voorwaarden
voor juiste rechtsvorming, voor zoover die
in de Tweede Kamer niet aanwezig zijn, zoo
veel mogelijk aanbrengen.
Voor een groot deel. wordt dus de aard
der Eerste Kamer bepaald door het wezen
der Tweede, omdat zij nu eenmaal iets an
ders zijn moet dan deze. In uiterlijke om
standigheden, in de wijze van samenstelling
der Kamer en in de eisch en voor verkies
baarheid kan men dat andere, zoeken.
In ieder geval zal men voor deze waar
borgen voor een goede rechtsvorming niet
in enthusiaste stemming raken.
De volle geestdrift houden we voor de
goede beginselen van staatsbeleid zelf, die
den eenig afdoenden waarborg schenken.
De wijze van verkiezing wenscht men bij
voorbeeld algemeen te laten zooals zij is. De
verkiezing moet dus blijven in handen van
de Provinciale Staten, en ieder lid zal voor
negen jaar zijn benoemd, terwijl om de drie
jaar een derde der leden aftreedt. Aan
stonds zijn de gevolgen van deze kicsmetho-
de duidelijk.
De getrapte verkiezing en wel door een
college, dat geen uitsluitend kiescollege is,
brengt een tamelijk groeten afstand {mss-hen
het kiezerskorps en de Eerste Kamer.
Daardoor reeds, maar ook door de lang
zame vernieuwing is onze Senaat gevrij
waard tegen den waan van den dag.
Helaas is er geen middel om haar te be
schermen tegen den waan van jaren, den
waan van de eeuw.
Naar aanleiding van het g e v a 1-W i' n-
t e r s bevat „De P o 1 i t ie b 'o d een.
artikel, getiteld Onze r e c h tst o e-
s t a n d, waarin o.m. gezegd wordt;
„Wij allen weten het, zijn ons er van
bewust, hoe hoog noodig een goede korps-
geest is. Willen de dienaren van het gezag
voortgaan hun taak naar behooren te ver
vullen, dan moeten zij weten, dat er voor
hen een behoorlijke rechtsregeling besta.
Dat zij niet worden gestraft, dan na bewe
zen schuld. Men vergete daarbij niet, dat
het beter is grieven en overtredingen te
voorkomen dan te straffen.
Wij kennen ze, de chefs, die voor de rech
ten van hun personeel nooit een oog open
hebbendie in stede van het gulden woord
„waarschuwen en nog eens waarschuwen"
in practijk te brengen, hun ondergeschikte
superieuren met verwijten overladen, om
dat zij niet méér rapporten van hun onder
geschikten maken.
Wij kennen ze en kunnen ze met name
noemen, de chefs, welke er blijkbaar een
behagen in schéppen hun minderen onaan
genaam te zijn.
En mbestaTzijn het niet diegenen onder
hen, die zedelijk het hoogst staan en hun
taak als een ernstige en hun positie als
meerdere, als een vaderlijke taak beschou
wen.
Meermalen zijn zy het onder onze supe
rieuren, die zich door protectie een positie
als meerderen bij de politie hebben verze
kerd, na te voren in verschillende betrek
kingen te zijn mislukt.
Gelukkig is daarin een kentering waar
te nemen, sinds de Bond van Inspecteurs
der Gemeentelijke Politie een examen heeft
ingesteld, en sinds de positie en levensvoor
waarden van die meerderen op enkele
plaatsen al aanmerkelijk zijn verbeterd.
Hoe waar waren de woorden van onzen
vriend Desmadryl, uit Gent, toen hij op
onze Bondsvergadering zijn verbazing uit
sprak over het feit, dat de oversten in Ne
derland zoo ver van him onderhoorigen
afstonden. Dit juist kenmerkt den toe
stond.
Er komt zichtbaar bij onze politiekorp
sen een kastegeest binnensluipen. Sommi
ge chefs gevoelen zich zoo verheven boven
dien agent, dat somwijlen het aanzien met
een vrijen oogopslag naar zoo'n meerdere
al den indruk vestigt, als zou de mindere,
door zoo te doen, een brutale kerel zijn."
Met de verkiezing van de heeren dr. W.
O. A. baron van Vredenburch en mr. N. G.
van Taack Tra Kranen tot leden van het be
stuur der C h r i s t.-H i s t o r i b o h e
Unie, zijn de laatste overblijfselen Van de
Nationaol-Historische partij door de Chris-
telijk-historische geabsorbeerd. Die partij
was, hoewel steeds tegen de liberale staat-
kundige beginselen protesteerend, toch te
vens zoolang haar orgaan bestond, bij ge
schrifte opgekomen tegen de rechtsche coali
tie, het bondgenootschap van Christelijk-
Historisehen, Roomsch-Katholieken en An-
tirevolutionnairen, „stoelende op den éénen
wortel des geloofs." Zij is zelfs enkele mar
len (in 1905 in Den Haag) met een eigen
conservatieven candidaat tegen den gemeen-
schappelijken candidaat der rechtsche coali
tie uitgekomen, maar nadat zij dit heeft
moeten opgeven, steunde haar bestuur in
den regel officieel steeds de rechterzijde.
Deze houding is thans beklonken door haar
versmelting met dat bestanddeel der coali
tie, waaraan zij zich politiek zoozeer ver
want gevoelde, dat zij er haar afkeer van
vermenging van godsdienst en staatkunde
aan opoffert.
Dit zegt „D e Nieu w e Courant".
Nog schrijft „De Nieuwe Courant" over
Nationaal- en Christelijk-
Historisohen:
De Kamercandidatuur van baron Van
Vredenburch in 1905 in Den Haag III was
niet tegen de rechterzijde gesteld, maar was
een gemeenschappelijke candidatuur van de
rechtsche coalitie, bij wie de vertegenwoor
diger van de Nationaabhistorisohe partij
als zoodanig genade vond, waarschijnlijk
niet buiten verband met de geringe kansen
die deze verkiezing bood.
In hoeverre van een opslurping van de
(thans verdwenen) Nationaal-historische
partij in de Christelijk-historische mag wor
den gesproken, valt eenigszms op te maken
uit het hier volgende gedeelte van het
Maandag ter vergadering van de Chr.-
hist. Unie te Leeuwarden uitgebrachte ver
slag van den secretaris mr. Verkouteren,
waarin men leest:
„Ten slotte kan spreker nog vermelden,
dat de vroegere Nationaal-Historische Par
tij rich heeft ontbonden. Het vroegere be
stuur dier partij heeft een lijst harer oud
leden overgelegd, die nu wel vermoedelijk
bereid zullen zijn, zich bij ons aan te slui
ten, en zich op te geven aan de plaatse
lijke organisatie, indien deze er in hun
woonplaats is. Velen zijn reeds als lid toe
getreden, doch ook rijn er die nog een af
wachtende houding aannemen, bevreesd,
dat ook deze partij rich zal laten afdrij
ven op de baren van het algemeen kies
recht en dergelijke ultra-democratische
uitersten. Spreker ziet hierin een aanwij
zing, dat wij voorzichtig moeten zijn en
niet afwijken van den weg der gematigde
democratie, dien wij eenmaal hebben be
treden"....
Over de rede van dr. De Visser
zegt „H et Centrum"
De rede des heeren De Visser bevat on
tegenzeglijk menig behartigenswaardig
woord. Het heterogene element, dat in de
O.-H. partij gevonden wordt, werd door
hem niet bemanteld en de noodzakelijkheid
van een grootere eenheid met klem betoogd.
Juist daardoor zal men veiliger kunnen sa
menwerken met andere groepen, want een
coalitie moet er nu eenmaal bij onze staat
kundige gesteltenis en partij-verhoudingen
riin. Geen partij is sterk genoeg, om alléén
de regeering in handen te nemen. Maar
geen partij kan daarom ook uitsluitend
naar haar wil, opvattingen en beginselen
het land besturen, of doen besturen.
De afgevaardigde voor Leiden heeft dit
alles zijn hoorderen duidelijk gemaakt,
maar tevens het standpunt aangegeven,-
waarop hij en zijn geestverwanten behooren
te staan. Hij richtte zich daarbij en niet
voor de eerste maal tegen het werken
met systemen op staatkundig gebied. Hoe
minder wij daarmee werken, zeide hij
met verwijzing naar het heilloos voorbeeld
der Fransche revolutie hoe beter. En hij
voegde er aan toe want daarop sloeg
vooral dit deel zijner rede dat op so
ciaal gebied de wetgever allereerst de uitin
gen van eigen kracht en de heerlijke open
baringen van sociaal met en voor elkander
gevoelen moet leiden en sterken.
Men kan dit laatste volkomen beamen en
S3)
Zijn Majesteit, was nog niet aangekomen,
en de tongen roerden zich vrij in die
groote, prachtige kamer, met talrijke ven
sters, die op de groote lanen van het park
van Versailles uitzagen. Door hen drong
het- aangename geluid van het immer
voortgaand geruisch der monumentale fon
teinen, het gekweel der vogels, de geur
Fan rozen en van bloeiende leliën naar bin-
hen. Geen enkel geluid van uit de buiten
wereld, geen ander levensteeken dan de
toevallige voetstappen van den tuinman
bver de zandpaden. Maar daar binnen niets
anders dan gekeuvel en drukte; vrouwen
praatten, mannen lachten en beweerden;
maatschappelijke schandalen en de nieuw
ste modes van haartooi werden druk be
sproken. De mannen droegen laken rokken
i?an eenvoudigen snit, maar de dames ver
schenen in lichte toiletten, want het was
midden in den zomer, en die Augustus
morgen was vol zonneschijn.
Be rooskleurige japon van mevrouw de
Stainville was de eenige levendige, kleu-
ttge plek op die schilderij van te ere tinten.
Zij stond dicht bij het bed van M. den
minister, en keerde weinig ceremonieel
haar rug toe aan de rest van het gezel
schap; wij moesten veronderstellen, dat zij
een zeer bevoorrechte bezoekster was, want
memand, zelfs monseignieur de prins de
Courtenai niet, waagde het om naderbij te
komen. Men vertelde, dat net in mylord'a
onmiddellijke omgeving alleen aan de
mooie Irene veroorloofd was om beuzelach
tig te zijn, en men zei ook, dat zij druk
gebruik van d!at verlof maakte.
Alle kroniekschrijvers van dien tijd stem
men er in overeen, dat de dame zeer on
derhoudend was, zelfs M. de Voltaire
spreekt over haar als een van de geestigste
vrouwen' aan dat luchthartige en levendige
hof. Mooi bovendien en zonder tegen
spraak gaf haar positie als de vrouw
van een der schitterendste ridders, die
ooit de omgeving van madame de Pompa
dour versierden, een zekere waardigheid
aan haar houding, een zelfbewuste en trot-
sche hoofdhouding, die veel bijdroeg tot de
bekoorlijkheden, die zij alreeds bezat. De
stijve, weinig flatteuse mode van dat tijd
perk paste volkomen bij haar wat te dikke
gestalte, het nauwe keurslijfje, de groote
paniers, de belachelijk wijde hoepelrok
alles scheen als het. ware aangewezen te
•zijn om de volle schoonheid van Irene de
Stainville in het licht te stellen.
M. d'Argenson heeft haar uitvoerig be
schreven. Hij spreekt over haar bijzondere
6nialle leest, die den steun van een manne-
lijken arm scheen noodig te hebben, en over
haar crême-kleurige huid, die rij zoo goed
met doorschijnende plooien van fijne kant
vrist te doen uitkomen. Van haar kleeding
maakte rij een bijzondere studie, en haar
smaak, ofschoon gewaagd, was toch altijd
zeer goed. Zelfs gedurende deze recepties
in den vroegen morgen, als zacht getint
lila, teer grauw of grijs het meest voorkwa».
men, verscheen Irene de Stainville meestal
in brocaat van een schitterend rood, tur
quoise, blauw of smaragd groen. Zij wist
dat die een weinig harde tinten, alleen
door de rijkheid der stof verzacht, het
matte ivoor van haar tint verhoogden en
haar geheel© persoon van de rest der schil
derij onderscheidde.
Zelfs haar vurigste bewonderaars zeg
gen, dat de ij delheid van Irene de Stain
ville de grenzen der rede overtrof in haar
gretigheid om volkomen bewonderd te wor
den. De overtuiging van haar eigen mooi
•zijn was haar niet voldoende, zij wenschte
hierin de erkenning van anderen. Zij
scheen te leven van vleierij, ademde het in
door iedere porie van haar teere huid en
liet haar kopje hangen als een verwelkte
bloem als de maat haar niet volgemeten
werd. Haar behoefte aan reohtstreeksche
en onderdanige complimenten was tege
lijkertijd zoo naïef en zij was zoo onloo
chenbaar aantrekkelijk, dat zij in den
bloeitijd van haar jeugd en schoonheid
zondier eenige moeite haar wenschen ver
vuld zag door het zeer gevoelige manne
lijke element aan het hof van Lodewijk XV.
De controleur-generaal, dien zij speciaal
met haar glimlachjes vereerde was zeer
zeker piet van plan om zich te onttrekken
aan den aangenamen plicht, aan die onder
scheiding verbonden, en ofschoon hij noodt
als een schitterend causeur beschouwd
werd, scheen hij toch steedö die juiste lof
tuitingen te vinden, die de ooren der schoo-
ne Irene aangenaam zouden aandoen.
Trouwens, geen enkel mannenhart kon
ongevoelig genoeg rijn om dien schitteren
den vogel de lekkere beetjes te onthouden
waarop hij zoo zeer gesteld was.
Mylord had al de gevoeligheid van rijn
ras, waar bekoorlijkheden ais degene d
Irene zoo gul ten toon stelde, voorhanden
waren en als haar glimlachende lippen de
erkenning vroegen van haar schoonheid,
dan gaf hij die heel gaarne.
„Laat hen daarginds de ernstige staats
zaken maar behandelen," had zij dien mor
gen tegen hem gezegd toen rij voor hem
boog. En rij wees met een uitdagenden
glimlach naar de ernstige gezichten van de
ernstige heeren om zijn ledikant heen, en
ook naar de dichte rij van ruggen, die in
de vensternis mevrouw Eglinton omring
den. „Het leven is te kort voor zulke onbe-
teekenende nietigheden."
„Het is alsof wij slechts lang genoeg
leven om door en door ons hof te maken
aan een half dozijn mooie vrouwen,'' ant
woordde hij, terwijl hij op galante wij-e
haar vingers aan zijn lippen bracht.
„Een half dozijn^" antwoordde zij prui
lend. „Nu mylord, ik zie, dat uw landge-
nooten niet slecht zijn. En de Engelschen
hebben zoo den naam van trouweloos te
zijn."
„Maar ik ben door en door Fransch ge
worden," zei hij. „In Engeland zou men
mij bijma niet kennen."
En hij wees met een peinzend gebaar
naar de satijnen bedgordijnen, de kostbare
kanten sprei en naar rijn fijn afgewerkte,
elegante robe de chambre.
„Zegt u dat met een gevoel van spijt?"
vroeg rij.
„Neen," antwoordde hij, „er is even
min plaats voor spijt als voor verveling
bij den aanblik van glimlachjes van die
mooie lippen."
Zij kleurde en speelde haar handen
waren buitengewoon mooi met de kan
ten en zijde strooken van het gewaad, dat
zoo smaakvol om zijn persoon gedrapeerd
was. Aangezien haar oogen waren neerge
slagen als het gevolg van een teedcre en
zeer flatteuze verlegenheid, merkte zij niet
op, dat meneer de controleur dien morgen
wat verstrooid was en dat hij op dat oogen-
blik gaarne gegaapt had als hij gedurfd
had. Maar daarvan wa<s zij klaarblijkelijk
geheel onbewust, anders zou rij nu niet op
zoo'n overredende wijze gemompeld heb«
ben:
„Ben ik mooi?"
„Welk een vraag 1" antwoordde hij.
,Ben ik de mooiste vrouw, hier tegen
woordig?" hield zij vol.
„Par ma foi l" zei hij vroolijk. „Is eenig
getrouwd man ooit in zoo'n moeilijk parket
geweest?"
„Getrouwd man? Och watl" en zij trok
haar mooie schouders op.
„Ik ben een getrouwd man, schoons
dame, en de wet verbiedt mij zoo'n uitda
gende vraag te beantwoorden."
„Dat is een laffe uitvlucht," antwoordde
de zij. „Mevrouw de markiezin, uw echt-
genoote, erkent slecht één enkele opper
heerschappij: die van den geest. Zij zou,
verontwaardigd rijn als men haar de mooi
ste vrouw uit deze kamer noemde."
„En meneer de graaf van Stainville, uw,
echtgenoot, zou mij rijn zwaard door mijn
lichaam boren als ik de waarheid en nieta
als de waarheid1 zei"
(Wordt vervolgd)-