N°. 16119 Zaterdag 7 September. A0 1912. <§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Eerste Blad. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. In Hofkringen. LEIDSCH DA&BLAB PRIJS DER ADYERTENTIEN: Vail 16 regals f 1.05. Isisre regel meer f 0.17 j. Grootere letter» nut plaatsruimte. Kleine edvertentiën van 30 woorden 40 Oenteoontant; elk tiental woorden meer 10 Cents. Voor het inoasieeren wordt f 0.06 berekend. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per week 9 Cents; per 3 maanden I f l.io. Buiten Leiden, per looper en waar agenten geveBtigd «ijn 1 1.30. Franco per post 1.66. „D e Nieuwe Courant" bespreekt heb nieuwe wetsontwerp op de levensverzekering. Het haalt de geschiedenis op van de wettelijke regeling yan het bedrijf der levensverzekering en vermeldt zoo ook de bemoeiingen van de (Vereenigmg voor Levensverzekering voor een wettelijke regeling. „•Het is den opsteller van het Regee- ïing6ontwerp gelukt, ih 14 artikelen vrij ge trouw weer te geven wat de Vereeniging in 58 had' neergelegd. Een ware verademing iddt ontwerp met zijn Mem. van Toeliohta'ng van een viertal bladzijden, na al de sociale ontwerpen van den laatsten tijd, die hun artikelen en pagina/a toelichting bij hon derden tellen I Het eenige, waarin het Re- geeringsontwerp van dat- der Vereemging afwijkt, is, dat de Verzekeringskamer werd geëlimineerd, althans de instelling van zulk een lichaam wordt (art. 9) niet impe ratief voorgeschreven en de regeling van zijn bevoegdheid nader voorbehouden." Het blad vindt de voorgestelde regeling iover haar geheel beschouwd buitengewoon 'eenvoudig en gematigd en geeft dan in het kort weer wat de bepalingen inhouden. Elke het bedrijf belemmerende bepaling, zooals o. a. de veelal zoo schadelijk wer kende voorschriften aangaande de wijze yan geldbelegging zouden zijn geweest, ont breekt. Ook de staten zijn zoo ingericht, «'dat ze de vrijheid van den verzekeraar on aangetast laten en niettemin een helder inzicht in den stand zijner zaken verschaf fen. „Onvolledigheid zou men den ontwerper 'eerst kunnen verwijten, waar bepalingen op 'een minimum maatschappelijk kapitaal en 'op de wijze van storting van dat kapitaal ontbreken; waar een regeling van over dracht en samenstelling, die niet alleen in landen met staatsbemoeiing, maar in de Engelsche wet wordt aangetroffen, afwezig is, terwijl toch steeds meer naar dit middel gegrepen wordt om zwakke Maatschappijen of haar verzekerden te redden, nog meer .wanneer er een wet komt, die het bestaan Iran zulke ondernemingen bemoeilijkt Dat een zoodanige regeling gewenscht is, blijkt uit de bedenkingen van deskundige zijde, meer dan eens geopperd bij een fusie of overneming, waarbij men dikwijls meer om 1de belangen der aandeelhouders dan om die «der verzekerden denkt." Betreffende den eisch van storting van 'een hoogere waarborgsom voor de buiten- landsche ondernemingen, die aan deugde lijke controle vanzelf ontsnappen, schrijft het blad: „Erkend zij, dat de mooiste reglemen teering het moet. afleggen bij dezen zoo bij uitstek practischen eisch van een borgstel ling. Bedenkt men hoe bezorgd de kleinere Maatschappijen hier te lande zich gemaakt hebben, dat f 100,000 cautie (boven de re serve) gesteld zou raceten worden, dan mag men wel aannemen, dat de van buitenland- sche verzekeraars gecischte cautie van een half millioen voldoende zal wezen om klei ne of insolide ondernemingen af te schrik ken. Terecht wordt in de Mem. v. Toel. ge releveerd, en het toont welk een vertrou wen de Minister in de weldadige macht van het zelf-toezicht stelt dat, komt de wette lijke regeling tot stand, de binnenlandsche ondernemingen hierdoor een voorsprong zullen verkrijgen op de elders gevestigde, ook al is de „keuring welke zij zn'ch hebben te getroosten", veelal lang zoo streng niet ale in het buitenland. Neemt men de wet in haar geheel, dan dient met ingenomenheid te wórden gecon stateerd, dat zij het beginsel van vrijheid ttn openbaarheid huldigt. Wij hebben het. 1 evensverzekeringsbedrijf hier in de meest onbetoomde vrijheid zien opgroeien en wat waren de resultaten Geruchtmakende fail lissementen als in Frankrijk met zijn staatstoezicht, dat der Caisse des familes? Duizenden, die hun spaarpenningen aap de levensverzekering toevertrouwden tot den bedelstaf gebracht? Niets van dat alles. Wonderbaar éu voorbeeldig heeft zich in Nederland de zelfcontrole der vakmannen getoond. Een klein Maatschappijtje is ge failleerd, een paar andere moesten gere construeerd worden. Zwakke' ondernemin gen werden tijdig door een krachtiger in stelling overgenomen; van geen catastrofe van eenige beteekenis heeft men sedert de opkomst van het levensverzekeringsbedrijf in de vorige eeuw hier te lande ooit ge hoord. De scherpe wedijver tusschen wel haast tweehonderd verzekeringmaatschap pijen hier te lande heeft bij al het kwaads dat hij aan de waardigheid van den vak man mag hebben toegebracht, hij al de unfaire praktijken, waartoe aldus aanlei ding werd gegeven, toch dit goede gehad, dat de oogen van het publiek wijd geopend werden en het scherpste licht viel op de gestie van elke onderneming." „Het Huisgezin" schrijft over het rapport van de oommissie van Volksonderwijs inzake de reorga nisatie van het Lager Onderwij s. Voornamelijk bespreekt het blad den wensch van die commissie, om den leeftijd van 610 jaar te bestemmen voor het voorbereidend, dien van 10—16 jaar voor het eigenlijke lager onderwas. Het blad schrijft dan: „Een vraag rijst hier aanstonds, een zeer belangrijke vraag: Waar blijft men met het vakonderwijs, dat voor de groote massa het onderwijs is, dat pj voor hun later leven noodig hebben, willen zij goe de, bekwame werkkrachten worden? Als met het vakonderwijs na het zestien de jaar wordt begonnen, wanneer zal men dan op vak en ambacht kunnen gaan? Dat bijv. de boerenkinderen tot hun zestiende jaar de lagere school bezoeken en allerlei nuttige en missohien voor hen onnuttige dingen leer en, is tot daartoe. Maar wat moet er van het landbouwon derwijs komen, dat zij zoo broodnoodig hebben, indien ze wat meer willen zijn dan boerenarbeider? En nu kan men den tijd zoo ruim nemen als men wil, maar men moet denken dat de maatschappij er op ingericht is om bijv. tot het acht tiende jaar de jeugdige werkkrachten te kunnen missen. De groote fout, of liever het groote tekort is, dat we met het vakonderwijs ten achteren zijn. Ons eigenlijk gezegd lager onderwijs is zoo slecht niet. Het kon misschien hier en daar nog wat prac- tischer en nog wat reeeier zijn, maar het mag er overigens wezen- Doch met het vakonderwijs zijn we ten achter. Het onderwijs voor onze am bachtslieden, onze middenstanders, «onze landbouwers is nog te weinig stelselmatig geregeld of ontbreekt nog geheel. Tot het dertiende jaar lager onderwijs en dan een paar jaar vakonderwijs voor allen, zou ons dus een eind verder bren gen. Het is een perspectief, dat te bereiken valt, terwijl de geweldige evolutie, door Volkdon de rwijs" beraamd, in afzienbaren tijd niet kan worden voltrokken, indien zij al ooit werkelijkheid zal worden." Het rapport der G r o n d w e t s c o m- mi s b i e geeft ,,D e Maasbode" aan leiding beschouwingen te wijden :aan de Eerste Kamer. Het blad schrijft o.a.: Geen andere beteekenis kan de Eerste Ka mer zoo min als de Tweede hebben dan als een waarborg, een middel te meer tot juiste rechtsvorming. Van dat standpunt doet een tweede iu- stantie, een nader onderzoek zich voordeelig aanzien. Een nieuwe vraag is maar, of de weg er is om een tweede instantie in het leven te roepen, die iets meer is dan een eenvou dig herhaald onderzoek. Men wil zich toch wapenen tegen beperkt heid en eenzijdigheid in de zienswijze der Tweede Kamer; men wil de voorwaarden voor juiste rechtsvorming, voor zoover die in de Tweede Kamer niet aanwezig zijn, zoo veel mogelijk aanbrengen. Voor een groot deel. wordt dus de aard der Eerste Kamer bepaald door het wezen der Tweede, omdat zij nu eenmaal iets an ders zijn moet dan deze. In uiterlijke om standigheden, in de wijze van samenstelling der Kamer en in de eisch en voor verkies baarheid kan men dat andere, zoeken. In ieder geval zal men voor deze waar borgen voor een goede rechtsvorming niet in enthusiaste stemming raken. De volle geestdrift houden we voor de goede beginselen van staatsbeleid zelf, die den eenig afdoenden waarborg schenken. De wijze van verkiezing wenscht men bij voorbeeld algemeen te laten zooals zij is. De verkiezing moet dus blijven in handen van de Provinciale Staten, en ieder lid zal voor negen jaar zijn benoemd, terwijl om de drie jaar een derde der leden aftreedt. Aan stonds zijn de gevolgen van deze kicsmetho- de duidelijk. De getrapte verkiezing en wel door een college, dat geen uitsluitend kiescollege is, brengt een tamelijk groeten afstand {mss-hen het kiezerskorps en de Eerste Kamer. Daardoor reeds, maar ook door de lang zame vernieuwing is onze Senaat gevrij waard tegen den waan van den dag. Helaas is er geen middel om haar te be schermen tegen den waan van jaren, den waan van de eeuw. Naar aanleiding van het g e v a 1-W i' n- t e r s bevat „De P o 1 i t ie b 'o d een. artikel, getiteld Onze r e c h tst o e- s t a n d, waarin o.m. gezegd wordt; „Wij allen weten het, zijn ons er van bewust, hoe hoog noodig een goede korps- geest is. Willen de dienaren van het gezag voortgaan hun taak naar behooren te ver vullen, dan moeten zij weten, dat er voor hen een behoorlijke rechtsregeling besta. Dat zij niet worden gestraft, dan na bewe zen schuld. Men vergete daarbij niet, dat het beter is grieven en overtredingen te voorkomen dan te straffen. Wij kennen ze, de chefs, die voor de rech ten van hun personeel nooit een oog open hebbendie in stede van het gulden woord „waarschuwen en nog eens waarschuwen" in practijk te brengen, hun ondergeschikte superieuren met verwijten overladen, om dat zij niet méér rapporten van hun onder geschikten maken. Wij kennen ze en kunnen ze met name noemen, de chefs, welke er blijkbaar een behagen in schéppen hun minderen onaan genaam te zijn. En mbestaTzijn het niet diegenen onder hen, die zedelijk het hoogst staan en hun taak als een ernstige en hun positie als meerdere, als een vaderlijke taak beschou wen. Meermalen zijn zy het onder onze supe rieuren, die zich door protectie een positie als meerderen bij de politie hebben verze kerd, na te voren in verschillende betrek kingen te zijn mislukt. Gelukkig is daarin een kentering waar te nemen, sinds de Bond van Inspecteurs der Gemeentelijke Politie een examen heeft ingesteld, en sinds de positie en levensvoor waarden van die meerderen op enkele plaatsen al aanmerkelijk zijn verbeterd. Hoe waar waren de woorden van onzen vriend Desmadryl, uit Gent, toen hij op onze Bondsvergadering zijn verbazing uit sprak over het feit, dat de oversten in Ne derland zoo ver van him onderhoorigen afstonden. Dit juist kenmerkt den toe stond. Er komt zichtbaar bij onze politiekorp sen een kastegeest binnensluipen. Sommi ge chefs gevoelen zich zoo verheven boven dien agent, dat somwijlen het aanzien met een vrijen oogopslag naar zoo'n meerdere al den indruk vestigt, als zou de mindere, door zoo te doen, een brutale kerel zijn." Met de verkiezing van de heeren dr. W. O. A. baron van Vredenburch en mr. N. G. van Taack Tra Kranen tot leden van het be stuur der C h r i s t.-H i s t o r i b o h e Unie, zijn de laatste overblijfselen Van de Nationaol-Historische partij door de Chris- telijk-historische geabsorbeerd. Die partij was, hoewel steeds tegen de liberale staat- kundige beginselen protesteerend, toch te vens zoolang haar orgaan bestond, bij ge schrifte opgekomen tegen de rechtsche coali tie, het bondgenootschap van Christelijk- Historisehen, Roomsch-Katholieken en An- tirevolutionnairen, „stoelende op den éénen wortel des geloofs." Zij is zelfs enkele mar len (in 1905 in Den Haag) met een eigen conservatieven candidaat tegen den gemeen- schappelijken candidaat der rechtsche coali tie uitgekomen, maar nadat zij dit heeft moeten opgeven, steunde haar bestuur in den regel officieel steeds de rechterzijde. Deze houding is thans beklonken door haar versmelting met dat bestanddeel der coali tie, waaraan zij zich politiek zoozeer ver want gevoelde, dat zij er haar afkeer van vermenging van godsdienst en staatkunde aan opoffert. Dit zegt „D e Nieu w e Courant". Nog schrijft „De Nieuwe Courant" over Nationaal- en Christelijk- Historisohen: De Kamercandidatuur van baron Van Vredenburch in 1905 in Den Haag III was niet tegen de rechterzijde gesteld, maar was een gemeenschappelijke candidatuur van de rechtsche coalitie, bij wie de vertegenwoor diger van de Nationaabhistorisohe partij als zoodanig genade vond, waarschijnlijk niet buiten verband met de geringe kansen die deze verkiezing bood. In hoeverre van een opslurping van de (thans verdwenen) Nationaal-historische partij in de Christelijk-historische mag wor den gesproken, valt eenigszms op te maken uit het hier volgende gedeelte van het Maandag ter vergadering van de Chr.- hist. Unie te Leeuwarden uitgebrachte ver slag van den secretaris mr. Verkouteren, waarin men leest: „Ten slotte kan spreker nog vermelden, dat de vroegere Nationaal-Historische Par tij rich heeft ontbonden. Het vroegere be stuur dier partij heeft een lijst harer oud leden overgelegd, die nu wel vermoedelijk bereid zullen zijn, zich bij ons aan te slui ten, en zich op te geven aan de plaatse lijke organisatie, indien deze er in hun woonplaats is. Velen zijn reeds als lid toe getreden, doch ook rijn er die nog een af wachtende houding aannemen, bevreesd, dat ook deze partij rich zal laten afdrij ven op de baren van het algemeen kies recht en dergelijke ultra-democratische uitersten. Spreker ziet hierin een aanwij zing, dat wij voorzichtig moeten zijn en niet afwijken van den weg der gematigde democratie, dien wij eenmaal hebben be treden".... Over de rede van dr. De Visser zegt „H et Centrum" De rede des heeren De Visser bevat on tegenzeglijk menig behartigenswaardig woord. Het heterogene element, dat in de O.-H. partij gevonden wordt, werd door hem niet bemanteld en de noodzakelijkheid van een grootere eenheid met klem betoogd. Juist daardoor zal men veiliger kunnen sa menwerken met andere groepen, want een coalitie moet er nu eenmaal bij onze staat kundige gesteltenis en partij-verhoudingen riin. Geen partij is sterk genoeg, om alléén de regeering in handen te nemen. Maar geen partij kan daarom ook uitsluitend naar haar wil, opvattingen en beginselen het land besturen, of doen besturen. De afgevaardigde voor Leiden heeft dit alles zijn hoorderen duidelijk gemaakt, maar tevens het standpunt aangegeven,- waarop hij en zijn geestverwanten behooren te staan. Hij richtte zich daarbij en niet voor de eerste maal tegen het werken met systemen op staatkundig gebied. Hoe minder wij daarmee werken, zeide hij met verwijzing naar het heilloos voorbeeld der Fransche revolutie hoe beter. En hij voegde er aan toe want daarop sloeg vooral dit deel zijner rede dat op so ciaal gebied de wetgever allereerst de uitin gen van eigen kracht en de heerlijke open baringen van sociaal met en voor elkander gevoelen moet leiden en sterken. Men kan dit laatste volkomen beamen en S3) Zijn Majesteit, was nog niet aangekomen, en de tongen roerden zich vrij in die groote, prachtige kamer, met talrijke ven sters, die op de groote lanen van het park van Versailles uitzagen. Door hen drong het- aangename geluid van het immer voortgaand geruisch der monumentale fon teinen, het gekweel der vogels, de geur Fan rozen en van bloeiende leliën naar bin- hen. Geen enkel geluid van uit de buiten wereld, geen ander levensteeken dan de toevallige voetstappen van den tuinman bver de zandpaden. Maar daar binnen niets anders dan gekeuvel en drukte; vrouwen praatten, mannen lachten en beweerden; maatschappelijke schandalen en de nieuw ste modes van haartooi werden druk be sproken. De mannen droegen laken rokken i?an eenvoudigen snit, maar de dames ver schenen in lichte toiletten, want het was midden in den zomer, en die Augustus morgen was vol zonneschijn. Be rooskleurige japon van mevrouw de Stainville was de eenige levendige, kleu- ttge plek op die schilderij van te ere tinten. Zij stond dicht bij het bed van M. den minister, en keerde weinig ceremonieel haar rug toe aan de rest van het gezel schap; wij moesten veronderstellen, dat zij een zeer bevoorrechte bezoekster was, want memand, zelfs monseignieur de prins de Courtenai niet, waagde het om naderbij te komen. Men vertelde, dat net in mylord'a onmiddellijke omgeving alleen aan de mooie Irene veroorloofd was om beuzelach tig te zijn, en men zei ook, dat zij druk gebruik van d!at verlof maakte. Alle kroniekschrijvers van dien tijd stem men er in overeen, dat de dame zeer on derhoudend was, zelfs M. de Voltaire spreekt over haar als een van de geestigste vrouwen' aan dat luchthartige en levendige hof. Mooi bovendien en zonder tegen spraak gaf haar positie als de vrouw van een der schitterendste ridders, die ooit de omgeving van madame de Pompa dour versierden, een zekere waardigheid aan haar houding, een zelfbewuste en trot- sche hoofdhouding, die veel bijdroeg tot de bekoorlijkheden, die zij alreeds bezat. De stijve, weinig flatteuse mode van dat tijd perk paste volkomen bij haar wat te dikke gestalte, het nauwe keurslijfje, de groote paniers, de belachelijk wijde hoepelrok alles scheen als het. ware aangewezen te •zijn om de volle schoonheid van Irene de Stainville in het licht te stellen. M. d'Argenson heeft haar uitvoerig be schreven. Hij spreekt over haar bijzondere 6nialle leest, die den steun van een manne- lijken arm scheen noodig te hebben, en over haar crême-kleurige huid, die rij zoo goed met doorschijnende plooien van fijne kant vrist te doen uitkomen. Van haar kleeding maakte rij een bijzondere studie, en haar smaak, ofschoon gewaagd, was toch altijd zeer goed. Zelfs gedurende deze recepties in den vroegen morgen, als zacht getint lila, teer grauw of grijs het meest voorkwa». men, verscheen Irene de Stainville meestal in brocaat van een schitterend rood, tur quoise, blauw of smaragd groen. Zij wist dat die een weinig harde tinten, alleen door de rijkheid der stof verzacht, het matte ivoor van haar tint verhoogden en haar geheel© persoon van de rest der schil derij onderscheidde. Zelfs haar vurigste bewonderaars zeg gen, dat de ij delheid van Irene de Stain ville de grenzen der rede overtrof in haar gretigheid om volkomen bewonderd te wor den. De overtuiging van haar eigen mooi •zijn was haar niet voldoende, zij wenschte hierin de erkenning van anderen. Zij scheen te leven van vleierij, ademde het in door iedere porie van haar teere huid en liet haar kopje hangen als een verwelkte bloem als de maat haar niet volgemeten werd. Haar behoefte aan reohtstreeksche en onderdanige complimenten was tege lijkertijd zoo naïef en zij was zoo onloo chenbaar aantrekkelijk, dat zij in den bloeitijd van haar jeugd en schoonheid zondier eenige moeite haar wenschen ver vuld zag door het zeer gevoelige manne lijke element aan het hof van Lodewijk XV. De controleur-generaal, dien zij speciaal met haar glimlachjes vereerde was zeer zeker piet van plan om zich te onttrekken aan den aangenamen plicht, aan die onder scheiding verbonden, en ofschoon hij noodt als een schitterend causeur beschouwd werd, scheen hij toch steedö die juiste lof tuitingen te vinden, die de ooren der schoo- ne Irene aangenaam zouden aandoen. Trouwens, geen enkel mannenhart kon ongevoelig genoeg rijn om dien schitteren den vogel de lekkere beetjes te onthouden waarop hij zoo zeer gesteld was. Mylord had al de gevoeligheid van rijn ras, waar bekoorlijkheden ais degene d Irene zoo gul ten toon stelde, voorhanden waren en als haar glimlachende lippen de erkenning vroegen van haar schoonheid, dan gaf hij die heel gaarne. „Laat hen daarginds de ernstige staats zaken maar behandelen," had zij dien mor gen tegen hem gezegd toen rij voor hem boog. En rij wees met een uitdagenden glimlach naar de ernstige gezichten van de ernstige heeren om zijn ledikant heen, en ook naar de dichte rij van ruggen, die in de vensternis mevrouw Eglinton omring den. „Het leven is te kort voor zulke onbe- teekenende nietigheden." „Het is alsof wij slechts lang genoeg leven om door en door ons hof te maken aan een half dozijn mooie vrouwen,'' ant woordde hij, terwijl hij op galante wij-e haar vingers aan zijn lippen bracht. „Een half dozijn^" antwoordde zij prui lend. „Nu mylord, ik zie, dat uw landge- nooten niet slecht zijn. En de Engelschen hebben zoo den naam van trouweloos te zijn." „Maar ik ben door en door Fransch ge worden," zei hij. „In Engeland zou men mij bijma niet kennen." En hij wees met een peinzend gebaar naar de satijnen bedgordijnen, de kostbare kanten sprei en naar rijn fijn afgewerkte, elegante robe de chambre. „Zegt u dat met een gevoel van spijt?" vroeg rij. „Neen," antwoordde hij, „er is even min plaats voor spijt als voor verveling bij den aanblik van glimlachjes van die mooie lippen." Zij kleurde en speelde haar handen waren buitengewoon mooi met de kan ten en zijde strooken van het gewaad, dat zoo smaakvol om zijn persoon gedrapeerd was. Aangezien haar oogen waren neerge slagen als het gevolg van een teedcre en zeer flatteuze verlegenheid, merkte zij niet op, dat meneer de controleur dien morgen wat verstrooid was en dat hij op dat oogen- blik gaarne gegaapt had als hij gedurfd had. Maar daarvan wa<s zij klaarblijkelijk geheel onbewust, anders zou rij nu niet op zoo'n overredende wijze gemompeld heb« ben: „Ben ik mooi?" „Welk een vraag 1" antwoordde hij. ,Ben ik de mooiste vrouw, hier tegen woordig?" hield zij vol. „Par ma foi l" zei hij vroolijk. „Is eenig getrouwd man ooit in zoo'n moeilijk parket geweest?" „Getrouwd man? Och watl" en zij trok haar mooie schouders op. „Ik ben een getrouwd man, schoons dame, en de wet verbiedt mij zoo'n uitda gende vraag te beantwoorden." „Dat is een laffe uitvlucht," antwoordde de zij. „Mevrouw de markiezin, uw echt- genoote, erkent slecht één enkele opper heerschappij: die van den geest. Zij zou, verontwaardigd rijn als men haar de mooi ste vrouw uit deze kamer noemde." „En meneer de graaf van Stainville, uw, echtgenoot, zou mij rijn zwaard door mijn lichaam boren als ik de waarheid en nieta als de waarheid1 zei" (Wordt vervolgd)-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5