m. Oe Trommelslager. Anekdoten. Nieuwe üaadsels. nx Een der tamboers van het Fransche leger was de jonge Busquet, die, hoewel in 1805 al vijftien jaar oud er uitzag als een jongen yan een jaar of twaalf. Zijn moeder Catharine was marketenster 'geweest hij hetzelfde regiment, waarin hij nu diende en zijn vader was kort daarop in den slag bij Marengo gesneuveld. Toen had het regiment besloten den klei nen Busquet als regimentskind aan te ne men. De jaren verliepen en de jonge tamboer twerd niet groot er en forscher. Op het oogenblik dat onze geschiedenis be gint, had Napoleon de Oostenrijkers bij Ulm ingesloten, een sterke vesting, die den bo venloop der Donau beheersohte. Natuurlijk deden de Oostenrijkers allerlei pogingen om het Fransche leger te verdrij ven,. er hadden dan ook dagelijks schermut selingen tusschen de beide legers plaats. Op zekeren dag hadden de Oostenrijkers rich zóó vastgenesteld in Elchingen dicht in de buurt, dat het den Fransohen bijna on mogelijk was ze er uit te verdrijven. Hun kanonnen richtten zooveel schade aan, dat de Fransohen niet konden voort trekken. Maarschalk Ney besloot eindelijk toch ver der te marcheeren niettegenstaande het ge- Kaar. Vooruit mannen, wie durft voorop gaanl" riep hij nu en zwaaide zijn sabel bovOn het hoof d. Busquet meldde zkh Bet eerst aan met *i$n trommel en rijn dapper voorbeeld werd Spoedig door een honderdtal Franschen ge volgd. Het werd een bloedig treffen, waarin ein delijk de Oostenrijkere het onderspit dolven en de Fransohen zich van den heuvel mees ter maakten. ,,ïk geef ieder het e erekruis", riep maar schalk Ney Verheugd uit, „dat zal de kei- ser mij niet kwalijk nemen." „Krijg ook een ridderorde?" vroeg Busquet bescheiden. „Och, dat is zoowaar die kleine dappere janboer, je zou het wel verdiend hebben, Kereltje, maar daar zullen wij toch maar mee wachten, tot je baard wat gegroeid is." y,Heb ik een baard noodig gehad óm den aanval te wagen?" bromde Busquet. „Maak je niet boos, je komt ook wel eens aan de beurt", zei Ney lachend, „hier Heb je voorloopdg een goudstuk." Na een oogenblik geaarzeld te hebben, nam de trommelslager het geldstuk aan. Mnjyi* rijn kameraden waren trotsch op hem, niettegenstaande hij het kruis niet kreeg. Busquet was een groot man in de oogen yan allee, niettegenstaande zijn nietige ge stalte. Een oude sergeant, die zoo'n beetje rijn beschermer was, had er zich eerst over Ver wonderd dat de jongen het geldstuk aan nam. „Och, hij zal er op stuk van zaken zijn redenen voor hebben", dacht hij. Hij bleef echter zoo nieuwsgierig, dat hij er Busquet naar vroeg, deze maakte zich met een grapje van een rechtstreeksch ant woord af en daarbij bleef het. Benige dagen later gaf de vesting Ulm rich oVer. De Fransohen bleven eenigen tijd in de stad en Busquet maakte van de gelegenheid gebruik om op zijn doode gemak door de straten te slenteren. Op den vierden avond keek hij eerst voor zichtig om rich heen, om te zien of iemand heem volgde, ging toen vlug een winkel bin nen en verliet dien, terwijl hij iets onder rijn kapotjas had verstopt. De oude sergeant had hem echter bespied, maar daar spoedig daarop de marsch naar Weenen plaats had, dacht hij er niet ver der over na. Na een paar dagreizen werd het leger te gengehouden door een Oostenrijksch-Rus- sisehe legerafdéeling en vooral het 4de regi ment, dat van Busquet, werd bijzonder in het nauw gedreven. Maarschalk Mortier, die dit regiment aan voerde, trok zich meestelijk terug en hoop te de vijanden te ontwijken. De Franschen moesten een zijriviertje der Donau overste ken dan zouden zij in veiligheid zijn. De Oostenrijkers en Russen zaten hun echter zoo dicht op de hielen, dat hun nietg an ders overbleef dan de brug over dit stroompje te doen springen. De officier der genie, hiermee belast, deed het werk echter half, zoodat er maar twee bogen in de lucht vlogen, terwijl een verbindingsbalk tusschen die beiden heel bleef en zoodoende de totale vernieling ver hinderde. Maarschalk Mortier was woedend. Er moesten vlug een paar soldaten worden ge zonden om de balk door te houwen. Maar de vijanden openden zoo'n heftig vuur op degenen, die dit ondernamen, dat allen in het water vielen en de anderen hun voorbeeld niet durfden volgen. Eindelijk bod)en er zich weer aan. Onze helden stortten zich, trots het heftige ge weervuur, in den stroom en zwommen naar de balk. Men kan zich de angst der ach- terblijvenden voorstellen, die rich op het ergste voorbereidden. Het geweervuur der vijanden verminder de: de Fransche soldaten waren zeker dóód. Daar kwamen soldaten van het 4de regi ment aan en onder hen een kereltje van een nietige gestalte met een langen baard. De balk was doorgezaagd en nu moest een der soldaten het overige deel der brug laten springen. Het kleine kereltje legde de patroon neer stak de lont aan en klom als een hage dis aan wal. Het was hoog tijd, want een minuut later was dó brug totaal vernield. Maarschalk Mortier, die in de grootste spanning alles had gadegeslagen, verklaar de, dat die dappere kerel het kruis zou hebben, want als er ooit iemand geweest was, die het kruis verdiend had, dan was hij het wel. Ieder dór omstanders was het hiermede eens. Die heldhaftige daad redde inder daad een geheele legerafdeeling. De Oostenrijkers en Russen waren nu voor eenigen tijd tegengehouden en het Fransche leger kon zich nu voldoende herstellen. „Dafc is een schelm, die ons uit een groote moeilijkheid] gered heeft," zei de maarschalk, „ga zijn naam vragen." Een adjudant ging het bevel van den maarschalk uitvoeren. Toen hij een groepje soldaten van het 4de regiment naderde, merkte hij, dat deze soldaten stonden to schudden van het lachen. De officier vroeg, waar <üe kleine dap pere soldaat gebleven waa, dat kereltje met dien langen baard. „Met een baard," riep de oude sergeant uit, „hij heeft net zoo min een baard als ik." „Maar hij had toch een baard." „Ja zeker, hij had) een baardl" „Antwoord mij nu vlug want de maar schalk wacht er op." „Daar komt hij aan" zei een der sol daten. En de adjudant zag tot zijn verbazing het kereltje met den grooten baard aan komen. Hij wenkte Busqaet hem naar den maarschalk te volgen. „Wat beteekent dit?" vroeg deze. „Mijnheer de maarschalk," sprak Bus quet en deed den valschen baard af, „ik heb destijds het eerst den aanval op den heuvel bij Ulm gewaagd." „Bij dat gevecht, waarbij maar vijf man zijn teruggekomen?" „Juist. Men heeft toen iedereen het kruis gegeven, behalve aan mij. Maarschalk Ney heeft mij beloofd, dat ik het ook zou krij gen, als ik een baard had en voor het geld stuk, dat hij mij toen gaf, heb ik dezen baard gekocht." Onmiddellijk maakte maarschalk Mor tier het kruis van zijn eigen borst los en hechtte dat op de jas van Busauet, zonder er een woordl bij te voegen. Ingezonden door „Appelboompje". Kleine Wim was in Eet bad geweest e$ daar het erg koud was, riep zijn vader* „Doe de jongen uit het bad, hij krijgt kip, pevell" Kleine Wim begon te huilen en zei: „Krij| ik dan ook veerenl" De zesjarige Dick kleedde zich voor het eerst alleen; hij moest met rijn mama op vi< site. Toen hij goed en jas had aange, trokken, riep hij rijn moeder van het bo, venportaal toe: „Mama, moet ik nu maju handen wasschen of handschoenen aan> dóen?" Ingezonden door 0. Honig, te "Voorschoten. Op s c h oo L Onderwijzer: „Kun je mij zeggen, wat een geheim is?" Kleine Eliza: „Ja, meester. Dat ie let* wat men iedereen fluisterend vertelt." „Mama zou de ooievaar het nummer van' ons huis vergeten hebben?" „Hoe zoo, vent?" „Wel, bij de menschen hier naast heeft hij al twee keer een klein broertje gebracht, en hier is hij nog niet weer geweest, nadai hij mij gebracht heeft." Ingezonden door „De twee JV\ On baatzuchtig. Kleine Karei (op den Kerstboom wijzend) „We moeten eerlijk deelen." Kees: „Jij moogt den heelen Kerstboom hebben. Ik ben tevreden met de kleinighe den, die er aanhangen." Uit Kindermond. Klein Elsje barst aan tafel plotseling in luid schreien uit. „'Vat is er?" Vraagt men aan alle kan. ten. „Mijn tandjes hebben op mijn tongetje getrapt. Ingezonden door W. Groenheiden. Moeilijk te doen. Dokter: „Wat die zwelling aan uw achter hoofd betreft, daar is vooreerst geen ge vaar bij, maar u moet er in elk geval steeda het oog op houden." Ingezonden door „VrooHjke Frans". L Mijn geheel is de naam Tan iemand, dia alle raadsellrinderen kennen. 1, 2, 7, 11 is oen groote rivier. 18, 8, 8, 1 is een vervoermiddel. 12, 4, 13, 14 ia een Btad in de Betuwe. 10, 9, 3, 8 etaat aan den hemeL Van 6, 14, 9, 11 wordt touw gemaakt. 6 is de ode letter van het alphabet. 9, 10, 11, 19, 13, 14 is een rivier in Noord- Holland, II. Mijn geheel beetaat uit 12 letters en is de benaming van iemand, die een hoog ambt bekleedt. 1, 3, 2, 4 dient om over water te komen. 6, 7, 8, 9 is een vogel. 4, 6, 6, 9 ia een dier dat op de Al/pen leeft. 9, 10, 11, 12 is een hemel-&ehaam 6, 11, 5, 12 is een groot water. 8, 5, 9 ie een scherp voorwerp. 12, 2, 4 ia een lichaamsdeel. Ingezonden door „Herderinnetje"., Mijn geheel komt uit de lucht 0, 9, 8, 10, 4, 2 idet men hoog in de lucht. Een 7( 3, 6, 8, 4, 2 is een viervoetig dier. Een 1, 9, 10 wordt aan den voet gedragen. De 7, 9, 1 staat als bijzonder slim bekend. 10> 2* 3* is een vogel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 14