VOOR DEJEUGD
t ÊIDSCH DAGBIAD
No. 16116.
Woensdag: 4 September. Anno 1912.
6NO
Het Gordijn van Mevrouw
de Hertogin.
A I I J a O A S 1*0*1 |*(l| O il|*| I «1 i
o.
9
Waar we dagelijks naar moeten trachten.
Een heerlijke gedachte is het, om nog
zoo jong te zijn, wil je wel gelooven, dat
ik mijn jeugdige vriendinnen er menig
maal om benijd? Ze kunnen het leven nog
inrichten zooals ze het willen: rechtuit op
hun doel afgaan, ook al is het dan onder
vallen en opstaanze kunnen nog trachten
heel wat te zijn voor anderen
Maar daarom dienen de gaven en ta
lenten, die we in ons voelen, dankbaar
gekweekt en verzorgd te worden.
Is het je wel niet eens gebeurd, dat je,
zelf nog pas een beginneling in je kunst,
je plotseling.met nieuwen ijver en dus be
zield voelde, doordat je iemand met groo-
te bekwaamheid hoorde musiceeren,
iemands schilderwerk zaagt of wat dan
ook?
En zoo is het ook, met de kunst om
voor anderen iets te kunnen zijn; een
kunst, die iedereen wel beoefent, al hangt
het alleen va-n zijn doorzettingsvermogen
af of hij meer minder slaagt in zijn onder
nemingen.
Je leven ligt intusschen nog voor je,
maak er van wat je kunt, maar laat het
bovengenoemde Uw doel zijn, welke be
trekking in de maatschappij ge,ook te be-
kleeden hebt.
Een beroemd Fransoh schrijver heeft
eena gezegd: er is maar één middel zich
dagelijks wat gelukkiger te gevoelen en
dat is: ook steeds beter te worden!
De lakei van de hertogin van Schomberg
kwam op zekeren dag van het jaar 1636
haastig den winkel van den tapijtwerker
Poquelin binnenloopen en riep op boozen
toon:
„Juffrouw Poquelin 1"
Zij kwam1 haastig uit de achterkamer aan-
tfeloopen en vroeg:
„Zijt gij het weer? Wjat komt ge nu weer
doen
„Wat ik nn weerkom doen? Hoe durft
ge dat nog vragen, juffrouw? Ik kom na
tuurlijk het deurgordijn voor mevrouw de
hertogin vragen, dat nw man al drie dagen
geleden zon Rebben teruggezonden. Ik be
gin te gelooven, dat n de lui voor den gek
houdt. Al bent u honderdmaal tapijtwerkers
voor het Koninklijk huis, als u zoo begint,
zult u gauw uw klanten verliezen
Juffrouw Poquelin viel hem echter in de
rede mét do woorden: „Draaf niet zoo doorl
Gistermiddag pm vier uren heeft mijn zoon
dat .tapijt hij uw meesteres gebracht. En
gisteravond is hij rustig thuisgekomen, en
heeft volstrekt niet gezegd, dat hem hét
een of ander daarmee was overkomen."
„Ik ben gisteren den heelen dag niet uit
geweest en ik sta altijd de leveranciers te
woord. Ik verzeker u op mijn eerewoord,
dat ik uw zoon niet gezien heb en dat hij
piets gebracht heeft."
„Dan .begrijp jk er niets meer van. Jean
Baptists durft er misschien niet voor uit
komen, wat er met dat gordijn 'gebeurd is.
Bied do hertogin mijn verontschuldigingen
aan en zeg haar, dat ik onmiddellijk on
derzoek zal doen en dat, als dit gordijn!
niet terecht komt, wij een ander voor haar
zullen maken."
De lakei ging brommende heen, maar hij
durfde toch niet Veel meer te zeggen, daar
hij merkte, dat de vrouw de waarheid sprak
en er zelf mee inzat.
Juffrouw Poquelin liep vlug naar de ach.
terkamer terug, waar haar schoonvader zat
te werken en sprak:
„Er is zeker iets met dat gordijn ge
beurd, dat Jean Baptists niet heeft durven
vertellen."
„Och kóm/' zei de oude man, die zijn
kleinzoon altijd verdedigde, „wat zou er nu
gebeurd zijn. En bovendien, hoe- kunnen wij
dat zoo gauw te weten komen? Wie weet,
waar de jongen isl"
„O, dat zal ik u wel vertellen. Eiken dag
na vieren kan men hem op den Pont-neuf
vinden hij die kermistent, die tqoneclspelers.
U weet, dat hij dol op tooneelspelen is. Hij
beweert altijd-dat hij, als hij groot is, zelf
tooneelspeler wordt en ook stukken wil
schrijven. Laat hij maar op zijn boodschap
pen letten, dat i9 beter 1"
„Nu, wie weet, wat er nog van den jongen
wordt! Weet je wat, ik ga naar de Pont-
neuf."
Een paar minuten later was de goede man
op weg naar zijn kleinzoon. Dicht bij de
kade zag hij al een troepje menschen staan
en hoorde lnj een daverend gelach.
Toen hij .vlak hij het eenvoudige- tentje
aangekomen was, zag hij drie menschen op
dg planken staan. Eén van hen had een
lange jas aan en een puntige muts op; een
witte baard hing laag neer en een groote
bril gaf aan zijn gelaatsuitdrukking iets ko
mieks.
Een tweede personage, getooid met een
muts met lange veer, zat in den hoek ach
ter een tafeltje, bedekt met potjes en flesch-
jes van alle kleuren en grootte.
De derde, als harlekijn gekleed, had een
stok in de hand. De grappen en gevatte
antwoorden van dezen jongen tooneelspeler
hij leek eigenlijk nog wel een kind
vielen in goede aarde hij het publiek, dat
hem luide toejuichte.
Grootvader Poquelin vond iets bekends in
de gestalte van. den harlekijn en toen hij
diens stem hoorde, merkte hij opeens, dat
deze tooneelspeler zijn kleinzoon was. En
hij deed nog een ontdekkingals afschutting
voor den achtergrond hing daar het satijnen
deurgordijn van de hertogin van Schomberg.
Hij baande zich met moeite een weg door
de menigte en stond weldra vlak voor het
tc-oncel. Hij durfde dé spelers niet in de
rede te vallen, maar toen het spel uit was,
liep hij om de tent heen en vroeg den
oudsten speler te spreken.
Terwijl hij daar zoo te wachten stond,
zag hij achter de tent Bernier, de vriend
van zijn kleinzoontje, die heele dagen bij
hem' speelde en wiens moeder ernstig ziek
lag.
„Nu begrijp ik er niets meer van!" «uchttq
grootvader Poqueliu, „die stem van Jean(
Baptiste, dat gordijn en dan die kleine Ber«\
nier
Daar kwam' Tabarin, de oudste tooneel-
speler op hem; af, stond voor hem stil, daaifl,
hij dacht, dat hij met een licht geloovige!
koöper te doen had, maakte een diepe bui-'
ging voor hem' en zei op plechtigen toon:,
„Ik groet u, edele heer, en noem mij uw,
ónderdanigen dienaar. Ik ben er van over-!
tuigd, dat mijn drank, over de gekeele we-,
redd bekend, u verlichting zal schenken voor:
uw kwaal, welke die ook wezen moge, ja!'
dien kwaal zelfs zal genezenonze dranken
en onze smeersels genezen, zooals u waar
schijnlijk al gehoord hebt, hoofdpijn, maag.
pijn, kiespijn, krampen
„Ik kom hier niet om over hoofdpijn of
kiespijn met u te spreken, maar ik wilde u
vragen, hoe dit zijden gordijn hier komt.
Hpt lijkt mij een raadsel, hoe dit op uw.
tooneel hangt. Hoe zijt gij er aan gekomen
Poquelin wees op het bewuste gordijn
en merkte aan de zachte golvingen, dat er
zich iemand achter verborgen hield; hij hoor.
de ook gefluister.
l Tabarin's stem veranderde nu ze werd
ernsfigéé en beefde ook een weinig.
„Maar, mijnheer, neem mij niet kwalijk,
met welk recht vraagt gij mij zoo iets?"
„Ik zal u vertellen met welk recht," her
nam grootvader Poquelin kalm. „Dat gordijn
behoort mij niet toe, maar ik ben er vér.
antwoordelijk voor. Het behoort aan de her
togin van Schomberg. Wij moesten er aan
werken, omdat het hier en daar stuk was
en vandaag moest het al in de woning der
hertogin zijn, omdat mijn kleinzoon het er
gisteren gebracht heeft."
„Ik begin iets te hegrijpen," sprak Tabarin
„maar ik heb geen schuld aan dit geval.
Sedert een paar dagen heb ik twee jeugdige!,
tooneelspelers aangenomen, twee jongens,
waarover ik heel tevreden hen, vooral over;
den jongste. Die heeft een aangeboren gav«
voor tooneelspelen. Zij komen alleen maar
om tooneel te spelen en hebben mij dat
gordijn geleend."
„Nu begrijp ik, hoe de zaak in elkaar zit,"
zei Poquelin, „die kleinste jongen is mijn
kleinzoon. Hij heeft altijd van die rare in
vallen. Wat voor naam heeft hij u opge
geven?"
„Ja, een naam, die op ière uitgaat, geloof
ik. Valière, Folière, maar ik weet het niet
precies meer 1"
Op dat oogenblik werd het gordijn opge
licht en kwam een jongenshoofd te voor-
schijn.
„Molière wilt u zeggen," riep Jean Baptiste
uit, „ik ben Molière. Vergeef mij dit alles,
grootvader; u zult niet boos op mij zijn.
als u weet op welke voorwaarden ik Jieij
werk en dit gordijn aan mijnheer Tabarin
geleend heb."
Maar 'zijn vriendje Bernier liet hem niet
den tijd zijn vérhaal af te maken en zei
haastig:
„Mijnheer Poquelin, heknor hem niet, want
het is mijn schuld. Moeder is ziek en kan
geen geld meer. verdienen; wij hebben dus
dikwijls geen eten of drinken thuis. Ik heb
met niemand over onze ellende gesproken
dan met Jean Baptiste. En om toen mjjn