Een tocht door een Australische woestijn. 'had de adelaar het meisje omvergeworpen eD hij zou bijna als overwinnaar zijn weg gevlogen, toen er plotseling iemand tus- sohenbeide kwam. Een jongen van een zeventien a achttien jaar verscheen in het strijdperk. Met een sterken stok gewapend, wierp hij zich op den adelaar, sloeg hem her haalde malen, en eindelijk gelukte het hem, het dier op de vlucht te jagen, na dat hij echter zelf een wonde had opge- loopen. De arend had hem met zijn scherpen snavel in den arm gepikt, waaruit het bloed vloeide. Nadat hij de wonde aan een dichtbijzijn- de bron had uitgewasschen, hielp de jonge man het meisje de kudde weer bijeen te brengen. Het was geen gemakkelijken taak, maar met vereende krachten slaagden zij er toch eindelijk in. Terwijl de geiten weer aan het grazen waren, begonnen de jongelui een gesprek met elkaar. „Hoe heet je?" vroeg de jongen. „Speranza Dionisi, uit het dorpje San Mariano. En jij?" „Ik heet Paolo Sponte en ik woon met mijn moeder in Santa-Croce." Er was een oogenblik van stilte. De bei de keken elkaar nieuwsgierig aan. Deze namen waren een onaangename ontdek king voor hen. Zij hadden ze dikwijls door hun wederzijdsche ouders hooren uitspre ken. Sedert een eeuw waren de Dionisi's en de Sponte's vijanden. Een vendetta (zoo noemt men in Italië een twist tusschen twee families waarbij dikwijls bloed vloeit) scheidde hen en se dert de eerste Dionisi door den kogel van een Sponte gevallen was, had er helaas al menig bloedig gevecht en soms ook wel moord plaats gehad. „Nu je mijn naam weet Paolo," zei het meisje treurig, „heb je zeker berouw over hetgeen je voor mij gedaan hebt?" „Neeaiv" apaitwoarjddte Sponte „Ik heb dikwijls door mijn moeder hooren zoggen, dat de vendetta een wreede en onrecht vaardige instelling is. Ik ben je te hulp gekomen zonder je naam te kennen, maar als ik dien geweten had, zou ik toch •niet anders gehandeld hebben. Als mijn vader nog leefde, zou hij goedgevonden hebben, wat ik gedaan heb. Dat weet ik geker."- we ons zeiven voor 't karretje spannen en baas Koppig er maar achter in hijscheai." „Nou, dat is dan niet precies een plei- zierritje", merkte Caiman op. „Ja, dat is jouw schuld S Had die voor raad dan ook ongerept gelaten." Grauwtje werd nu eenvoudig ook in het karretje gezet, zoodat ze daar met z'n beidjes wel wat benauwd stonden, terwijl de jongens als tweespan fungeerden. „Maar zoo durf ik de plaats tcch niet binnen rijden", sprak Caiman, „je begrijpt hoe ze ons daar zullen uitlachen „Weineen, laat dat maar aan mij over, ik zal wel zorgen, dat men het voor een grapje houdt." Dichtbij Norainville aangekomen, werd het kalf nu achter het karretje aan ge spannen, zoo dat het wel moest meeloopen, of het nu lust had' of niet. Herbelijn blies op den hoorn; de ezel balkte; het kalfje loeide en de dorpelingen wisten niet wat ze zagenMaar luide weerklonken toch de kreten: Leve Herbelijn, leve het kalfl „Ja en voor mij die ze beiden gered heeft, hebben ze geen enkel woord over", dacht dalman niet zonder eenige bitterheid. HOOFDSTUK VIII. Debestolen dief. De markt waar het trio Herbelijn nu naar voe zou gaan, beloofde zeer druk bezocht te worden, want daar de hooioogst zoo slecht Je hebt mij het leven gered 1" ant woordde Speranza. Zij gaven elkaar hartelijk de hand en gingen toen verder, vroolijk lachende. Toen zij aan het begin van Het dorp aan kwamen, stond de vader van Speranza plot seling dreigend voor hen. „Wat doe je daar?" vroeg hij zijn doch ter, „en hoe komt het dat je nog niet thuis bent met de kudde? 1 „Vader", antwoordde het meisje, „ik ben aan een groot gevaar ontsnapt en zonder de hulp van Paolo, zou er één geitje aan de kudde ontbreken en zou ik waarschijnlijk zwaar gewond zijn." „Wat kan mij een geit minder schelen. Dat is verre te verkiezen boven de schande voor Dionisi dank verschuldigd te zijn aan een Sponte. Wat jou betreft" en hij wendde zich tot Paolo, „je weet heel goed, dat onze beide families in onmin leven. Je bent nu achttien jaar en je weet ook heel goed, dat een vendetta niet eindigt, zoo lang er nog aan weerskanten een man is, de in staat is een geweer te hanteeren. Wees dus op je hoede." Na deze dreigwoorden liep Dionisi heen en trok Speranza met zich mee. De jonge lui hadden echter nog juist de gelegenheid elkaar met een enkelen blik eenige vriend schap te beloven. Hoewel Paolo op zijn hoede was om Dioni- 6i niet te ontmoeten, kwamen zij elkaar op zekeren dag tegen op een smal bergpad langs een afgrond. „Wees gewaarschuwd", riep Dionisi uit. En twee kogels floten Paolo om de ooren. Dionisi ging een pas achter achteruit, stoot te met den voet tegen een steen en viel in den afgrond. Paolo kwam toeijlen met het geweer in de hand. Zijn aanvaller was met zijn jas aan een vooruitstekende rotspunt blijven hangen en zweefde nu boven den afgrond. liet rotsblok waggelde echter door de zwaarte van den man. „Schiet mij nu maar dood", riep hij Paolo toe. „Ik kom je redden", antwoordde deze. En zonder een oogenblik te aarzelen deed hij zijn langen stevigen gordel af en beves tigde dien met het eene uiteinde aan een na bij zijn den boom: Zonder aan het gevaar te denken liet hij zich afglijden en greep toen zijn vijand ste vig bij den arm en na een paar oogenblik- ken van hevige krachtsinspanning gelukte het Dionisi op te halen. was geweest, wilde menig boer wel van zijn vee af. Omdat het twee uur loopens was, ver trokken de broertjes reeds om drie uur want om vijf uur begon het feest. Er had zich nog een vriendje bij hen gevoegd- Poppinard, die in de wandeling altijd Poppi heette en die ofschoon hij pas elf jaren telde al op eigen gezag zaken ging drijven: n.L koek en suikerwerk zou verkoopen. Het was een meevallertje voor Poppi, dat hij zijn waren zoolang in het wagentje van Herbe lijn mocht leggen. „Als ik alles verkoop, maak ik een winstje van twee gulden," sprak de kleine man en „en ik heb mijn gelukspenning bij mij: een looden rijksdaalder." „Jawel, zoo'n geldstuk ken ik wel, daar staat de beeltenaar van koning Lodewijk Philip op", zei Herbelijn. Op de plaats van hun bestemming aange komen, scheidde zich de wegen der vrien den, daar Poppi de markt moest afloopen met zijn waar en de Herbeldjn's hun kraam opsloegen op een vaste standplaats. Wel was de dag niet zoo voordeelig, als de vori ge dagen, maar ze hadden toch voor een goede veertig gulden verkocht, wat weer twaalf gulden winst beduidden Het lokmiddel' is toch anders fijn genoeg bedacht, overlegde Herbelijn. Later als „de beer en de leeuw" alom bekendheid hebben verkregen, zal ik wel weer waf nieuws verzinnen, maar met veertig gul- den alleen wil ik niet naar huis terogkee- i Het was hoog tijd. Een paar seconden lar ter rolde het rotsblok met groot geraas in den afgrond. Dionisi, die rilde Van angst bij de gedach te, aan het gevaar, dat zij beiden beloopen hadden, stond voor zijn redder en mompel de: „Mijn leven behoort je toe, Paolo" „Dionisi!" zei deze, „in naam van onee voorouders, die eeuwen gescheiden zijn ge weest door een onverzoenlijken haat, ver zoek ik je plechtig, je leven te bewaren tot het welzijn van je huisgezin. Je bent gezien dat ik geen lafaard ben. Je hebt mijn dood gewild. En ik, Dionisi. ik zal het gelukkig vinden, als je mij toestaat je voortaan on der in^r vrienden te mogen Tekenen." Zonder een woord te zeggen, stak Dionisi Paolo de hand toe en drukte die stevig. Een paar jaar later luidden de kerkklok ken van San Marino vroolijk ter eere van het huwelijk tusschen Speranza Diosini en Paolo Sponte. Kapitein Spencer had schipbreuk geleden op de kust van Australië, op een plaats, waar geen blanken woonden. Hij had zijn paard „Tijger", zijn hond „Gip" en een pa pegaai „Charlie" geheeten en die heel goed spreken kon, alle drie bij zich. Honderden mijlen was hij van zijn rasgenoote» verwij derd en moest zich een weg zien te banen door dichte wouden, door wilden bewoond. Hij besloot den tocht te wagen, hoewel hij al leen een zakcompas als gids had. Natuurlijk beleefde hij vele avonturen. Zoo bevond hij zich meermalen in zandige streken, waar geen droppel water was of eenig voedsel voor hem en de die-ren. Om zijn dorst dan te lesschen, bracht hij zijn zak doek aan den mond, om er nog het eenige vocht uit op te zuigen. Den volgenden mor gen dronken hij en zijn reisgenooten de laat ste dauwdroppels op. Op het midden van den dag kon men van wege de groote hitte niet door reizen. Nu en dan klom de kapitein op een heuvel en op zekeren dag bemerkte hij tot zijn groote vreugde, dat er heel in de verte een groep je gomboomen stond. Dat was een uitkomst,, want. als de wortels worden opgegraven, komt er water uit te voorschijn. Zoo gauw hij kon, reed hij er heen en laafde zichzelf en zijn paard met het water, terwijl „Tijger" zich bovendien nog te goed ren; dat is veel te weinig naar mijn zinl Morgen dus nog eens dubbel ons best ge-, daan, om de waren aan den man te bren-», gen. Terwijl de broertjes het er voor heden dus bij lieten, en hun kraampjes weer iu elkaar sloegen, zag Herbelijn Poppi naar hun toekomen, bij wien de tranen rijkelijk stroomden. „Wat scheelt er aan?" vroeg Herbelijn meelijdend. „Och, toen ik alles verkocht had, droeg ik vier gulden in een wit en zwart geldzakje en dat had ik in mijn vestzak gestoken maar de hëele boel is mij ontstolen „Wel, en je gelukspenning ook?" „Ja", snikte Poppi, „en wat moet ik nu beginnen? Ik was twee gulden vijf en twin tig aan den bakker schuldig, de rest was mijn winst! Maar wat zal de baas nu zeg gen? Hij zal mij voor een dief houden en moeder is veel te arm om het bedrag terug te kunnen betalen En Poppi snikte zoo troosteloos, dat Her belijn er een oogenblik ook radeloos voor stond. Maar dat duurde niet lang. „Weet je wat Poppi? Ik zal je de twee, gulden vijf en twintig wel schenken, rfo.p kan je ten minste je schuld afdoen, al moet je winst er dan ook bij inschieten. En als we dan nog een paar dagen goede zaken; maken, dan zal je die ook terug hebben van' mij alleen je gelukspenning, dien kan ik je natuurlijk niet teruggeven. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13