Stadsstof en Gezondheid. STOFGOUD. RECEPT. In het blad Gemeentelijke reiniging" wordt gezegd: Allerwegen wordt op allerlei gebied en op verschillende wijze strijd gevoerd om de vij, aden van de menschelijke gezondheid onschadelijk te maken. Zeer vele belangrijke ge\olgen heeft deze strijd reeds gehad, doch niettegenstaande de vereenigde krachten, zijn er nog enkele vijanden, tegen wie het strijden nog weinig succes heeft. Een dezer vijanden is zeker wel het stadsstof, welks schadelijkheid voor de gezondheid maar al te zeer bekend is. Hoewel reeds enkele ver beteringen zijn toegepast, is toch het stof- gevaar nog steeds als een der gewichtigste vragen des tijds te beschouwen. Dit springt des te meer in het oog, wan neer men nagaat, dat nog steeds niet kan worden vastgesteld, hoeveel ziekten door 't stof veroorzaakt worden. Dat vele ziekte kiemen, die door de uitscheidingen van de menschen in de natuur terecht komen, ook in straatvim voorkomen en daardoor verder verbreid worden, wordt niet betwijfeld. On der deze ziekten behooren niet alleen de tu berculose en de vele kinderziekten, doch ook de zeer lastige en in vele gevallen dikwijls gevaarlijke ziekte, die gewoonlijk Verkoud heid genoemd wordt. In de zuivere zeelucht, onder den helderen hemel en nog sterker in de ijskoude atmosfeer der poolgebieden kooien geen verkoudheden voor, wat voor al in het laatste geval vreemd schijnt. De Verkoudheid is toch geen ziekte, die enkel door groote temperatuurswisselingen ontstaatdoch in zeer sterke mate door be smetting, die in -den regel door invloed van Buiten veroorzaakt wordt. Wanneer men nu slechts bedenkt, welke gevolgen een sterke verkoudheid, die door bezwaren in de ademhalingswegen merkbaar wordt, aan verlies van gezondheid en arbeid met zich brengt, dan kunnen deze ziekten, hoe zel den zij een werkelijk levensgevaar te noe men zijn, door haar veelvuldigheid en haar groote besmettelijkheid, een der grootste vijanden des menschen genoemd worden. Dat hot stof in de sbeden, dat voortdurend door duizenden en duizenden van menschen met steeds nieuwe ziektekiemen wordt verrijkt, de hoofiddrager van aBe dergelijke ziekten is, kan zeker als een vaststaand feit worden aangenomen. Derhalve zal en moet de hygië nist niet rusten vóór zijn vorderingen in het verhoeden van stof met succes bekroonh zijn. De vraag blijft nog steeds of doeltref fende middelen bekend zijn en of zij zon der groote kosten doorgevoerd kunnen wor den. Dit moet door een bijzonderen aanleg der wegen of door een bepaalde behande ling der rijwegen en voetstraten verkregen worden. Vóór alles dient echter voor een zeer goede reiniging zorg gedragen, te. wor den. Men kan de straten met het allerbeste en kostbaarste plaveisel bekleeden; wan neer men daarbij niet voor afdoende reini ging zorg draagt, zal men op zulk een idea len weg toch niet van stofplaag ontheven zijn. Bovendien komt de onderdrukking der rookplaag in aanmerking, die de lucht wel is waar geen ziektekiemen toevoert, dooh schadelijke deeltjes in den Vorm van zuren en allerhande stofdeelen, die op de lucht wegen schadelijk inwerken en deze bevatte lijk maken voor infectie. Voor loop ig is men nog niet zoo ver geko- men, ergens het paradijs van een stofvrije stad te bezitten. Zal deze eenmaal bestaan, dan kan daar blijken of in zulk een stad niet het aantal ziekten en de sterftegevaï- len tot een ongekend laag cijfer dalen. Beschaving bestaat - 't kort hierin, dat men menschenzielen tot het beste leidt en het beste van hen maakt. Ruskin. Het voorhoofd, dat langen tijd slecht© gedachten besloten hield, is als de gevan genis, waar lang boosdoeners hebben ge zeten: als men goed ziet, vindt men hier of daar op den muur een gemeen opschrift. Souvestre. kalfoester s in witten wijn gestoofd. 600 gram kalfsoesters, lOo gram boter, wat zout en peper, li d.L. bouillon, 1 d. L. witte Bordeaux, 1 klein blikje champig nons, 2 eetlepels tomatenpurée, 1 tax je peterselie, 1 stukje ui, wat bloem. Bereiding: De kalfsoesters kloppen, wasschen, tusschen een schoonen doek drogen en inwrijven met een weinig pe per en zout. Hen daarna luchtig door bloem wentelen en met de boter in een koekenpan mooi lichtbruin bakkeD De bouillon met de in den koekenpan achtergebleven boter vermengen, even la- ten doorbraden en over' de in een stoofpan gelegde oesters gieten. Vervolgens den wijn, ue toinatenpurée, een paar takjes peterselie en het gesnipperde uitje daar bij voegen en de oesters in deze saus nog ongeveer 10 a 15 minuten late stoven tot ze gaar zijn. Hst vleesoh tei oC op een verwarmden schotel plaatse.., -u jus door een zeefje laten loopen, binden met een weinig aangemengde bloem en maizena, de door midden gesneden champignons en wat van het nat er van bijvoegen en deze saus over de oesters gieten. In een druk-beklante barbierszaak komt een haveloos man binnen, die slechts half- vriendelijk wordt aangekeken door den patroon, terwijl deze hem toevoegt: „Wat verlangt u 1 Het tarief voor scheren is bier vijftien cents." „Kan ik me ook laten scheren voor ze ven en een halven cent?" vraagt de man. Met een knipoogje naar de andere klan ten zegt de patroon: „Zeker 1 Neemt u plaats. Maar voor dien prijs scheer ik slechts één kant." De havelooze man gaat niettemin zitten; de patroon zeept hem in en terwijl hij zijn scheermes opheft, vraagt hij „Welken kant, meneer?" „De buitenkant, asjeblieft," is het ant woord., De Zonnesteek. In Meissenheim, niet ver van Lhar, in Baden, rust het stoffelijk overschot van Friederike Briou, de jeugdliefde van Goethe. Een aantal vereerders van den dichter hebben op het graf een steen opgericht, die als opschrift de volgende dichtregelen- draagt: Ein Strahl der Ddchtersonne traf auoh Sie So reich dass er Unsterblichkeit ihr lieh. Een pas in het dorp aangekomen on derwijzer bezichtigde kort geleden den steen. Een doodgraver, die hem op zijn wandeling vergezelde, verklaarde hem het opschrift: „Daar ligt nu Friederike Brion, dat is een kennis van Goethe geweest. Zooals u op den steen kunt lezen, is zie aan een zonnesteek gestorven, Beste familie. Yader (aan zijn studeerenden zoon schrijvend.) „Je kleeren kun je laten maken bij den kleermaker Jansen, in de Bolstraat. Hij zal, als bij hoort, dat je mijn zoon bent, je dadelijk crediet geven. Ik ben hem uit mijn studententijd nog vijf en dertig gul den schuldig, al het andere heb ik hem met stukjes en beetjes afbetaald. Yeel gevergd. Er komt een boertje in Amsterdam aan het Centraalstation en vraagt aan het loket: „Is u al lang hier in de stad?" „Gaat nogal!" „Kent u hier een zekeren Jansenf' „Neen!" „Weet u dat zéker?" „Maar man," zei de ander ongeduldig „daar wonen hier over het half millioen menschen, denk je, dat ik ze allemaal ken?" „Neen," was het antwoord, „maar ik dacht toch wel, dat ge er één zoudt ken nen!" VoL „Mijn hemel. Verscheiden millioen ei bacteriën in een glas melk. Dat is toch verschrikkelijk „Ja, wat wil je? Het is overal tegen woordig zoo vol" De brandkast. „Kerel, wat heb jij je een geweldige brandkast aangeschaft!" „Ach ja, als je zeven dochters hebt, kan zoo'n aanmoediging geen kwaad Praotische ba d-p a k j e a Jo komt droevig van het badstrand terug. „Wat is er, Jo?" „Och niks." „Nou, in het water gevallen?'* „Neen, maar net, dat ik de cabine uit kom om te gaan baden, bederft een regen bui mijn heele kostuum. Enfant terrible. Aanstaande (tot het zusje van zijn ver loofde): „Zeg eens, Ma-rietje, heeft Anna altijd zoolang werk met zich te kleeden? Het duurt buitengewoon lang. We zullen veel te laat in den schouwburg komen." Marietje: „Och neen, ik wil het je wel; zeggen, waarom het vandaag zoo lang; duurt. Anna heeft me vanmorgen geslag£D en nu heb ik haar tanden weggestopt. Zij loopt ze nu te zoeken." Geenmuziek. Hospes: „In mijn huis mag geen muziek gemaakt worden." Nieuwe huurder: „Maar ik ben kapel meester!" Hospes: „Dan moet u maar wat ander»* worden." Toekomstdieven. „Eindelijk zal het dan gaan vanavond. Het hek is van den dam." „Hoezoo „De politiehond is verkouden." Waardoor zoo mooi. Een geestelijke tramde door de stad. Hij "had een bouquet mooie bloemen in zijn hand. Even voordat hij aan de plaat® zij- ner bestemming was, stapte een man in de tram, die klaarblijkelijk onder den in-1 vloed van sterken drank verkeerde. Hij kwam naast den geestelijke zitten. Terwijl hij rondkeek, viel zijn blik op de bloemen. „Die zijn mooi mijnheer," zei de man tot den geestelijke. „Ja," waö het antwoord, „en weet ge, waardoor ze zoo mooi zijn?" De man dacht een oogenblik na, en zei toen: „Neen, mijnheer." „Wel dat zal ik je vertellen. Dat komt, omdat zij niets anders dan water drinken." („Ned.") Mo r gen-gro e t. „Buurvrouw, doe eens openDe krant, twee brooden en je man liggen voor de deur 1" Ondoordacht. Dotter (een bekende op straat ontmoe tend) „Ik heb je in langen tijd niet bij mij gezien. Ben je ziek geweest?" Bedektelijk. Rechter: „Ik zie uit de akten, dat u al eens vroeger beklaagd is, uw schoonmoeder, •mishandeld te hebben? Is u toen gestraft?" Beklaagde (aarzelend)„Door de recht bank niet."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 18