v •ZONDAG5BIAD' IEID5CH DAGBIAD V No. 1610*7. V EEP8 MAP KBK5D. 24 Augustus. Anno 1912. DIAMANT, (7I"r" 'h !n lèjlm! jhnigtml gh olji't eft j tl f 7 VAN HET -i- Mevrouw Kropinski heeft een bijzonder knap kind. Niet alleen, dat de jongen, hoe wel nog geen jaar oud, reeds op zijn voetjes kan staan, alleen kan drinken, kus handjes werpt en twintigmaal in een uur het wollen schoentje van zijn mollig pootje trekt; maar nog veel meer kan hij. Een bijzonder knappe jongen! Doch hoe kan het ook anders: papa is jurist, mama doctoranda in de philosophic! Ik logeer bij mijn ouden studievriend. I „Wilt u wel gelooven, dat mijn Titi reeds 'alles zeggen kan?" verklaarde al heel gauw de opgetogen gastvrouw. Titi is natuurlijk een 'bijnaampje. „En een geheugen, dat hij heeft 1 Onge looflijk! Hij herhaalt de namen van onze vrienden als -een tienjarige jongen." „Tóch .waar - „Op mijn woord. Overtuig u zelf maar eens V Zij nam. den spartelenden knaap op den jann en snoot zijn neusje. De jongen schreide patnuxlijk,-wasechter gauw weer kalm, en keek naar mij, alsof hij mij niet vertrouwde. „Titi, zeg ereis aan oom hoe men in den schouwburg roept." De bengel stopte zijn vuistje in den mond. „Titi is een knappe jongen. Hij weet wel wat men in den .schouwburg roept. Nu, kom, Titi, neem het handje uit den mond en zeg aan oom, wat men in den schouwburg roept. Toe nou! Bravo. Nietwaar? Bravo!" 'Titi zette een onvriendelijk gezicht en zeide enkel,: „Brr „Hoort u?" riep mama- verheugd, „hij zegt bravo." Ik had bet niet gehoord, maar was na tuurlijk te beleefd, om de verheugde moe der tegen te spreken. ;,Hij weet alles! Nu, Titi, hoe heet je? Zeg het mamatje eenstoe nou vent. Je heet Kropinski, hè Kro-pinski „Brrr!" zeide de jongen weer. „Kropinski, juist. Hebt u het gehoord?" Ik kreeg schik in het geval. „En hoe heat je tante?" vroeg ik. Maar Titi had het thans veel te druk met mama's oorbel en verwaardigde mij geen blik. „Titi", zeide de moeder. „Oom vraagt hoe tante heet. Nu, kom, kerel, zeg maar mooi: Bertha. Ja? Bertha." „Brrbromde de jojngen weer en de trotséhe moeder kuste zijn wangen, totdat hij begon te schreien. „Een buitengewoon kind!" zeide ik prij zend; „werkelijk oen knappe jongen! Hij spreekt elk woordEn wordt over acht dagen een jaar Gisteren weird er aan mijn deur geklopt. „Mijnheer Kasimir", zeide de stem van mij a sympathieke gastvrouw. „Is u reeds vgeree .1 „Ja zekor, mevrouw, kant en klaar." „Och, zoudt u mij een genoegen willen doen „Mijn man is naar de rechtbank, het meisje doet boodschappen en ik moet om elf uur een japon passen. Wees zoo goed en pas een kwartiertje op Titi." „Maar natuurlijk, als het anders niet is „U behoeft verder niets te doen. Titi. zal lief zijn, hè, kerel Titi zat op den vloer met zijn gum mi pop te spelen. „U moet zorgen, dat hij niet schreit. Geeft u hem alles, wat hij wil. Hij is var- wend, maar hij mag niet schreien, want daar kan hij kramp van krijgen!" „Goedik geef hem alles, wat hij wil „In een halfuurtje ben ik terug; de mo diste woont hier in de buurt!" Mevrouw Kropinski kuste baar spruit en verdween. Titi, die niet bemerkt had, dat zij de kamer uitgegaan was, keek weldra eens rond en begon zacht te kreunen. Ik was in een wip bij hem. „Wat wil je, Titi?" vroeg ik bezorgd; „wil je iets hebben?" „Appies." „Wat, kereltje?" „Appies", riep liij; luider. De moeder had verboden hem iets te weigeren en hij wilde appies. Ik nam een prentbriefkaarten-album en lei bet naast hem op den vlo-er. „Kijk eens, plaatjes is dat niet mcoi?" Titi schopte het boek met zijn voetje weg. „Appies", brulde de jongen. „Wat wil Titi „Sjesje." Aaha! Nu kwam er ook nog wat nieuws bij. Dat kon goed worden! Ik keek de kanier rond, om te zien,'wat deze hoopvolle spruit wel bedoelde; maar wist geen raad. Hij .schreeuwde zoo hard hij maar ken. Ik kreeg mijn horloge, nam een engeltje van de kast, sprong als een aap op de kermis, maar ik kon hem nóch tot bedaren nóch aan het lachen brengen. Het kind bleef maar huilen en roepen van „appies", sjesje". Eindelijk kwam mevrouw Kropinski aan hollen. „Hemeltje, -wat hebt u met bet kind ge daan riep zij en nam hem o-p den arm. „Ik heb niets met hem gedaan", zeide ik gedwee; „maar Titi is niet kalm gebleven." „Nu bedaart hij alweer. Men moet het kind toch wat te spelen geven." „Dat deed ik cok, maar „Wat heeft u hem gegeven ITij zóu toch niet zoo erbarmelijk schreien, als Ik begon te koken, maar beheerschte me. „Stil maar, ventje", zeide de moeder, „stoute oom, hè, we zullen oom pats geven „Wat moest ik beginnen?" waagde ik te zeggen. Titi wilde a-ppies en sjesje Mevrouw Kropinski begon hartelijk te lachen. „Och, jullie malnnen", zeide ze eindelijk. „Het sterke, wijze geslacht! Een kind kunnen jullie nog niet stil houden!" „Maar hoe ken ik weten, wat sjesje is „Sjesje zegt hij tegen mijn broche, die ik hem vaak te spelen geef." „O juist", zei ik. „Maar dat is toch duidelijk. En daar hij honger had, riep hij natuurlijk cm „appies", aardappel-en. O, u behoeft u dat niet aan te trekken. Er is niets gebeurd, maar 't was toch wel een beetje dom van u. U ziet, hoever men met de wijsheid der man nen komt zonder een vrouw! U kunt zonder vrouw nog niet eens op een kind passen, op een kind nog wel, dat al praten kan Als een hatte poedel stond ik daar. Maar ik beloofde mezelf plechtig, nooit weer te gaan logeeren bij menschen met een knap kind, hoe vriendelijk en harte lijk ze ook mochten zijn. Een knap kindbrr In het „Tijdschrift voor Economische Geographic" publiceert dr. H. Blink een artikel over D i a-m antp r o due tie, diamant nijverheid en diamanthandel". Allereerst betoogt de schrijver, dat reeds in de grijze oudheid de edelsteenen een groote vereering genoten. Herodotus, Plato en Aristoteles wijdden aan de edele steenen geheele bladzijden en Pnnius schreef er een boek over, evenals in de zevende eeuw na Chr. de heilige Isido- rüs, bisschop van Sevilla. Men kende aan de edelgesteenten vroeger ook wel bijzon dere eigenschappen toe; zij zouden be schermen tegen booze geesten, vrijwaren te gen vergiften en ziekten; zelfs zouden zij invloed, hebben op den wil, het karakter en het lot van den drager. Om die bijzon dere werking te ondervinden, draagt nog tot den huldigen dag de rijke inlander van Britsch-Indie in Januari een hyacint, in April een saffier, in Juni een smaragd en in December een robijn. Waardevolste edelsteen was evenwel im mer de diamant. Deze naam is afgeleid uit het Grie-ksche woord „adamantos", dLi. on bedwingbaar, zeer hard. De middéleeuw- sche philosophie noemde den diamant de terra nobilis, de incarnatie van bet edele in de anorganische natuur. Newton kwam tot het vermoeden, dat die steen brandbaar zou zijn, en in 1694 gelukte het natuurkun digen te Florence een diamant in een groo te n brandspiegel vuur te doen vatten. Lavoisier toonde voor ruim honderd ja ren aan, dat het verbrandingsproduct van diamant koolzuur is, en dat de „terra nobilis" in zijn kleinste deeltjes identiek is met lampenzwart, cokes, gra-phiet, enz. Een chemische ontnuchtering, die wel er toe geleid heeft om den steen scheikundig voort te brengen, maar die de waarde er van niet heeft aangetast. Ten aanzien der diamantindustrie deelt dr. Blink mede, dat deze haar bakermat heeft in Indië. Door den handel in Ooster- sche waren, dien de Italianen op Brugge en Antwerpen dreven, werd de diamant industrie naar de Zuidelijke Nederlanden, overgebracht, zoodat in den ouden bloei tijd van den Antwerpschen handel hier reeds diamantnijverheid werd gevonden.: Met de verplaatsing van den handel na de. verovering van Antwerpen door de Span jaarden in 1585 werd ook de diamantindus trie naar Amsterdam overgebracht. Eerst •X* ♦If i 1 ï,**7*ïï*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 15