flat zij een strooper op heeterdoad betrapt
hadden en eentje die zeker al heel wat wild
had weggekaapt. Ze hadden hem aangetrof
fen, terwijl zijn geweer nog rookte; dus
ïnooier kon het al niet van hun standpunt
af. Aan ontkennen viel natuurlijk niet te
denken voor den ouden Caron en ze had
den natuurlijk onmiddellijk proces-verbaal
tegen hem aangeteekend.
,,Goed zoo!" sprak de baron, ,,ik zie wel:
jullie hebt je ijverig gekweten van je taak,
dat mag je nog eens meer doen
Intusschen had de barones dit a'ies mee
aangehoord en een grenzeloos medelijden
maakte zdch van haar meester, toen zij hoor
de, dat de arme Caron er nu zoo gloeiend"
bij was. Wel was genoemde man nu niet
zoo'n sympathiek figuur, maar toch.... ver
beeldt je nu, dat hij daar midden in den
winter zonder een oent op zak zat, want
hij moest natuurlijk nog boete betal -n ook.
Nadat de goede vrouw eerst een paar bor
den vol kruimels had gestrooid voor de mus-
schen, die ook onder haar geregelde be
scherming stonden, pakte zij een mandje vol
levensmiddelen in en ging daarmede recht
streeks naar het hutje van Caron.
Ja, daar moest hef wel zijn
De liefdadige barones trad daar binnen en
eag den strooper voor het vuur zitten met
een armopdig gedicht en bijna geen kleeren
aan het lijf.
,,Je hebt je leelijk schuldig gemaakt te-
.genover mijn man, vriendje, je weet nu
eenmaal, dat de baron zoo op de jacht ge
steld is, jagen is zijn eenig vermaak. Op
reis gaan doen we niet aan. Dus hoop ik
maar dat zoo iets nu nooit meer plaats zal
hebben! Maar ik weet, dat je hooge boete
zult moeten betalen en daarom heb ik me
delijden met je. Hoeveel bedraagt de boete
wel
,,Vij£ gulden," steunde de man. Hij deed
net of haj er zoo geweldig inzat, dat hij
nergens meer oor of oog voor had en vergat
ook schijnt te bedanken voor hét mandje
met heerlijkheden, dat de barones zonder
verder te spreken op den grond ha-d neer
gezet.
„Vijf gulden", vroeg ze, ,,en heb je die
dan V1
,,Qch, wat zal ik u zeggen, dan verkoop ik
nog maar het weinigje meubilair dat u hier
*iet."
,,Nu, "dat hoeft niet, hoor, hier heb je ze
dan."
De man bedankte nu nadrukkelijk, maar
bleef nog steeds zitten zjuehten, zoodat de
barones wel merkte dat er nog iéts aan
schortte.
„Wat scheelt er aan Caron Ik dacht, dat
je nu ten minste heel blij zoudt zijn."
„Och ja, mevrouw, maar dat arme geweer
van mij, dat hebben ze mij ook afgepakt en
dat was zoo'n besteHet was nog van mijn
grootvader en noodt, nooit had het zijn schot
gemist I"
„Nu, en hoeveel kost dat ding dan wel
„Zes gulden, mevrouw."
„Zes gulden? En dat voor zoo'n niets
waardig prul, zooals de jagers zeiden?"
„Ja, dat komt ze waren er jaloersch op.
Nooit hebt u nog zoo'n mooi ding gezien,
in al die jaren tijds is er nog geen roest
vlek je op gekomen."
Bij deze woorden stroomden de tranen
langs de wangen van den armen man.
De barones was op het zien daarvan op
zijn minst zelve zoo bewogen.
„Nu, daar heb je dan zes gulden."
„Dank u wel, mevrouw."
„Maar één ding moet je mij beloven: je
moet er niets van zeggen tegen mijn man."
„Nu, daar kunt u van op aan, me
vrouw
Maar later kwam de baron zelve en...
nagenoeg hetzelfde gesprek had plaats met
dit onderscheid alleen, dat de baron bij het
afscheid sprak: maar vooral, zeg er niets
van tegrn mijn vrouw.
„Dat beloof ik u" sprak Caron, altijd
even droog.
Een voorspelling,
die gelukkig niet uitkwam.
Een halve eeuw geleden zoowat, leefde
er een maarschalk in de Fransche stad Lyon
die al een heel eigenaardige type was.
Echt soldatenbloed vloeide door zijn ade
ren en het was een en al goedhartigheid
wat er aan was. Vreemd' zou hij wel een
beetje zijn, dat moet erkend worden! Zoo
vertelde men van hem, dat hij altijd met
zijn steek op in bed bleef liggen, als hij
ziek was; en dat hij eens een dame van
zijn kennis, die hij beloofd had to wekken,
omdat zij den volgenden ochtend op reis
moest, dan ook uit haar bed haalde, door
een kanon af te schieten, niet ver van
haar huis; enz., enz.
De kleine kwajongens in de stad kenden
maarschalk de Gastellana al heel goed 1
Ze werden altijd op de meest gulle wijze
door hem onthaald; hij had dikwijls zijn
zakken vol lekkers en losse oenten en stui
vertjes, die hij dan met kwistige hand
rondstrooide.
Ook gebeurde het vaak, dat hij de kin
deren op groote schaal trakteerde: hij liet
hun dan ook een bakkerswinkel bestormen
en betaalde na afloop de onkosten ook al
weer even royaaL
Zoo had hij ook weer eens gedaan op een
goeden Zaterdagmiddag en luide weerklon
ken de kreten van: Leve de maarschalk!
Lang leve maarschalk De Castel'lanatoen
er nog een onder het troepje was die tra
nen met tuiten stond te. huilen. Het was een
ventje van een jaar of tien; hij zag bleek
en was teer gebouwd, maar toch zou hij zich
nu ook wel te goed hebben gedaan, meende
de maarschalk
„Waarom huil je, jongen", vroeg hij dus?
„Och, mijnheer, ik heb niks gehad!" snik
te het 'baasje.
„Niks gehad? Hoe kan dat nu? Je hebt
het immers maar voor het grijpen?"
„Neen heusch, mijnheer de maarschalk, ik
betuig het u
„Zoo? Nou dat heb je hem dan heel on
handig geleverd! Je lijkt me wel niet sterk,
maar op jouw leeftijd moet je er toch vlug
ger bij zajn. Vooruit, daar heb je een
kwartje; maar ik raad je aan, er in het
vervolg toch een beetje eerder bij te zijp,
anders zal het je nog slecht gaan, in je
latere leven ook!.... Hoe heet je?"
„Claude Roche."
„Nu, Claude Roche, let op mijn voor
spelling
Twaalf jaar later inspecteerde maar
schalk de Castellana de troepen en merkte
er een luitenant onder op, die een medaille
droeg.
„Waar heb je die aan te danken, vriend?"
vroeg de snorrebaard.
„Ik heb een vaandel op den vijand ver
overd, met u welnemen maarschalk."
„Zoo, zoo Dat is geen gekheidEn hoe
heet je wel?"
„Claude Roche, maarschalk".
„Jongen!... Claude Roche?... Ben je dat
stumpertje, dat nog niet eens een room-
taartje wist te pakken? Nou, ik maak je
mijn compliment! Mijn voorspelling kwam
niet uit. Ga zoo voort mijn vrienu, dan kan
je het nog ver brengen in het leger.
En ditmaal kwam de voorspelling van den
maarschalk wel uit.
Een treurige bui van een zanger van
komische liederen.
Op zekeren dag kwam bij een der be
roemdste dokters van Venetië een elegant
gekleed heer, die er zeer terneergedrukt
uitzag.
Hij klaagde over een gedrukte stemming,
die door niets te verdrijven was.
„Melancholie", zei de dokter, „komt dik
wijls uit teleurstellingen in het leven voor.''
De zieke schudde het hoofd en zei:
„Ik heb er geen bepaalde reden voor."
„Koop den goeden wijn en drink ec
eiken dag een glas van."
„Ik heb mijn kelder vol besten wijn eni
drink er geregeld, doch zonder overdrij
ving van."
„Maak dan eens een mooie reis."
„Sedert tien jaar doe ik niets anders dan
reizen en overal verveel ik mij."
„Dan is het een zeer ernstig geval Ga
dan eens naar mooie muziek luisteren."
„Ik hoor eiken dag tot vervelens toe mu
ziek."
„Dan weet ik nog maar één middel", her
nam de dokter, „ga 's avonds een voorstel
ling bijwonen van den beroemden zanger
Velutti, wiens vroolijkheid en opgewekt
heid aanstekelijk op het publiek werken."
„Helaas, dokter, ook dat middel zal niets
uitwerken, want ik ben Velutti zelf."
Dit is een bewijs, dat zij, die ons aan het
lachen maken, volstrekt zelf niet altijd zoo
vroolijk zdjn als ze wel lijken.
Hoe hij het aanlegde?
Racine, de groote Fransche tooneel-
sohrijver, wekte bij velen zijner landge-
nooten naijver op, door den onbegrensden
invloed, dien hij op Lodewijk XIV uit
oefende. Toen hem eens gevraagd werd,
hoe hij het toch wel aanlegde om 's Ko-
nings gunst steeds te behouden, was het
leuk3 antwoord:
„Och dit bestaat minder in een doen
dan in een doen dan in een laten: ik luis
ter eenvoudig geduldig naar al wat zijn
Majesteit heeft te vertellen en praat zelf
heel weinig, maar breng af en toe handig
het gesprek op een onderwerp, waar d'e
Koning zich thuis gevoelt; daardoor laat
ik hem dus altijd merken, hoe knap hij is 1"
Je moet maar politiek zijn!
Majesteitschennis, maar: i:et
liep nog al goed af.
Gedurende een wandelritje in een auto
mobiel „Unter den Linden", werd de
Duitsehe Keizer bij ongeluk geraakt door
een sneeuwbal.
Een kleine jongen die zajn kameraadje
aan den overkant der straat net had wil
len bombardeeren had dus bij ongeluk den
Keizer getroffen, en merkte, dit eerst toen
Wilhelm hem voor de grap ernstig met
den vinger dreigde. De Keizer meende en
eohter niets van, schudde kalm de sneeuw
af en nam het geval dus volstrekt niet)
kwalijk. v
Toeh werd ons jongmensch ondervraagd.
En zóózeer verschrikte hij hier van, dati
hij het op een loopen zette.
Ditmaal kwam de „Majesteitschenner"
er dus goed af. Maar o, weer, als het een
groot mensch was geweest.
Een proeve van Oosterscb geduld.
Marakichi, een beroemd Japanscli beeld
houwer te Tokio, heeft een paar jaar ge
leden een waar kunststuk van geduld vol-,
tooid. Het is een standbeeld van hout,
dat den beeldhouwer zelf voorstelt, en is;
op natuurlijke grootte. Het bestaat uit
twee duizend stukjes hout, die onzichtbaar^
verbonden zijn.
De maker van het kunstwerk heeft zelfs
het geduld gehad in den schedel van het
beeld duizenden fijne gaatjes te boren,
waarin hij de haren heeft bevestigd.
Alles is even nauwkeurig afgewerkt,
zelfs de haartjes op de handen en het ge-4
zicht ontbreken niet.
Dé gelijkenis is zoo sprekend, dat, als
de beeldhouwer in dezelfde houding naast'
het beeld staat, het onmogelijk is ze van
elkaar te onderscheiden. f
Toen het te Tokio tentoongesteld was,
ging de beeldhouwer er dikwijls naast
staan en vermaakte zich met de aarzeling
der bezoekers, als ze er over spraken, wie
de man en wat het beeld was.