Een Australische herders-
geschiedenis.
FEUILLETON.
Een vroolijke snaak.
gen, en dacht, wie weet, krijg ik mijn rozige
wangen niet weder terug.
„Neem se," sprak rij, steeg snel in het
bootje en Bet zich naar de overzijde bren
gen.
Toen tij in het water haar bleeke wan
gen zag, sprongen haar de tranen in de
oogen en kwam zij zich zelve zoo vreemd
voor, doch nu was zij bijna» aan het einde
harer wenschen dus was geen offer te groot.
De weg naar de stad was Veel langer dan
Eva gedacht had, doch zij pakte al haar
moed te zamen en bereikte tegen het aan
breken van den nacht de stadspoort. Een
pude dienaar hield de wacht bij de poort, die
reeds gesloten was.
„Goeden avond, beste man, wees zoo goed
en open mij de poort I"
Eenigszins onvriendelijk antwoordde hij:
„alleen wanneer gij mij losgeld geeft!"
„Maar ik heb reeds zooveel weg moeten
geven, dat ik nu waarlijk niet meer weet
wat ik ontberen kan."
„Geef mij den rustigen slaap uwer nach
ten, dien kan ik goed gebruiken," bromde
di oude krijgsman.
„Die prijs is mij nog al hoog, ik heb reeds
zooveel kostbaars moeten weggeven 1"
„Zoo, weet gij wat gij dan doet, keer gauw
naar uw dorpje terug, anders krijgt ge nog
berouw."
Daar wilde Eva niets van hooren, want
haar verlangen eindelijk haar doel te berei
ken, was er niet minder op geworden en
het zou toch niet onmogelijk zijn, als ook
dat later weer terug kwam.
Met bevende stem zeide zij:
„Neem dan in Godsnaam den rustigen slaap
van mijn nachten maar weg, ik hoop onder
alles mijn tevredenheid te behouden, want
die zou ik voor niets ter wereld willen mis
sen."
De oude man keek haar vriendelijk aan,
want haar antwoord had zijn hart gestolen.
Dan bemerkte zij dat het dezelfde persoon
was, die haar in het bootje en aan het
traliehek geholpen had, doch door veran
dering van kleeding had zij hem niet aan
stonds herkend. Hij opende de poort en
wees haar een herberg, waar zij overnach
ten bon.
Na een zeer onrustigen nacht te hebben
doorgebracht, trok zij haar Zondagsche
Heeren aan en begaf zich naar het Konings
slot. Beneden aan de mooie witte marmeren
trap, die toegang gaf tot het slotportaal,
stond een wachtmeester, gekleed in een met
gpudgestikt uniform.
„Wat wilt gijl" vroeg hij hooghartig.
„Ik zou zoo gaarne in dienst der Koningin
willen komen, meent gij dat zij mij ontvan
gen zal. Ik wil haar trouw °en oplettend
dienen."
„Zoo", antwoordde de hof dienaar wat
vriendelijker, ,,ik heb juist gisteren gehoord,
dat zij nog een kamermeisje zoekt."
„Welke betrekking ik Bij haar krijg, is
mij hetzelfde als ik haar maar mag dienen."
„Ja, maar dat gaat zoo maar niet. Voor
ik u binnen laat, moet gij mij iets geven."
Dat was Eva wat al te kras, alles wat zij
bezat had zij nu toch gegeven, nu wist zij
niet meer, wat aan te vangen. Ootmoedig
boog zij haar hoofd en terwijl hij daarop
zeeg'nend zijn handen legde, herkende zij
weer in hem denzelfden persoton, die haar
alle gaven ontnomen had.
„Maar gij weet toch wel, hoe weinig ik
nu nog bezit, wat verlangt gij nog?"
De oude man sprak op nog vriendelijker
toon:
„Geef mij nu nog uw zelfvertrouwen en
uw overmoed. Eigenlijk had ik die gaven
vroeger willen hebben, doch hadt gij ze mij
vroeger gegeven, dan waren ze zeker niet
de mijne geworden. Staat gij mij deze af,
zoo bestaat de kans, dat gij al het andere
terugkrijgt."
„Neem alles, mij zijn ze onverschillig,
want slechte een wensch blijft mij over, de
geliefde heerscheres van het land te mogen
dienen."
De grijsaard nam Haar bevende hand en
bracht haar bij de Koningin, die haar dade
lijk in dienst nam.
Het arme kind vergat al haar cloorge-
staan lijden, nu zij. eindelijk haar doel be>-
reikt had. Trouw en vol oplettendheid dien
de zij haar meesteres, waarïïoor zij steeds
meer in de achting steeg en weldra een der
meest geliefde hofdames werd.
Daar gebeurde het dat een edele ridder
met roem overladen uit den oorlog kwam.
Ter zijne eere gaf de Koningin groote fees
ten en nadat zij hem met Sosfbaarheden
overladen had, sprak zij tot hem:
„Nu moogt gij ook nog een mijner hof
dames tot gade kiezen."
„Uw genade is groot," zeide de ridder,
„de keuze schijnt mij echter moeielijk te
midden van zoovele schoone jonkvrouwen.
Ik heb echter tijdeDs de laatste feesten
ze allen eens goed gade geslagen en daar*
onder lijkt mij eeue, die in trouw, goed"
heid en bescheidenheid boven 't meeste uife
blinkt."
Met een diepe buiging keerde hij zich
tot Eva de Koningin en haar omge
ving keken allen verwonderd op en wareii
telnl zeerste verbaasd over zijne keuze^
daar zij toch niet zoo schoon was als de}
anderen.
Haar wangen waren nog altijd evez^
bleek, haar oogen stonden bedroefd en
afgemat van slapeloosheid en terwijl da
anderen allen met een prachtigen haar*
dos getooid waren, droeg zij Dog altijd
haar kapje.
„Het verheugt mij", sprak de Koningin
„dat gij u niet door uiterlijke schoonheid
hebt laten verblinden, want Eva is mijn|
liefste en meest getrouwe hofdame, enj
hoewel ik haar zeer zal missen, zoo guaj
ik haar van harte het welverdiende geluk"„j
Met een innig gevoel van vreugde reiktoj
Eva haar ridder de hand en sprak fluister
rend:
„VerlaDgt gij nu ook nog een gave van
mij?
Zij "wob zoo gewoon bdj alles wat men ver
langde een offer te moeten brengen.
„Na/buurl|ij!k," antwoordde de ridder,
lachend; „ik verlang echter nog veel meeri
dan de andereD, ik verlang uw geheel
rijk en warm hart"
Stralend van geluk keek zij haar ridder
aan en ziet daar kwamen weder die ro
zen op haar wangen, haar oogen kregen
den vroege ren glans terug en toen men
haar het kap afnam, viel haar mooi
gouden haar weer in lango lokken over
haar hals. Zoo stond zij daar stralend yan
geluk, jong en schoon.
De Koningin vieirde de bruiloft met
pracht en praal de ridder Dam zijn
geliefde gade mede naar het slot zijns var
ders waar zaj in vrede en vreugde verder
leefden.
Wij kwamen in den zoaner op de plaats
van onze bestemming aan; alles was droog
en verbrand door de groote zomerhitte.
Hier en daar stroomde een beekje, dat
wij gemakkelijk konden doorwaden. Wij
6)
Heitoelijn stond altijd op den besten
voet met het gezin Lanoyette, dat hij
dikwijls kwam opzoeken, daar hij wel
feens graag kennis maakte met d'e vreemde
bezoekers uit het logement. Eigenaardig,
die mensehen waren nu altijd even welge
moed- Hadden ze eens een goeden dag
gemaakt, namen ze het er ook ruim
van enx hadden ze geen oent op zak,
welnu, d«.n maar zonder eten naar bed.
Zoo waren „Kippetje en Wolf" ook
oud geworden, zonder gebrek te lijden
maar zonder evenwel iets te hebben op-
geepaard voor bun ouden dag. Ieder
oogenblik moest de politie tusschenbeide
komen, om de klanten tot betaling te
brengen; heel dikwijls hielp dit nog niet,
waar niet is verliest de keizer zijn recht
luidt het spreekwoord
En „Kippetje en Wolf" moesten zich dan
maar tevreden stellen met het ongelukkig
bezit der artisten, dat dan zoo lang op
den zolder geborgen werd, waar het den
ratten tot schuil- en speelplaats dieode.
Denzelfden ochtend, dat Herbelijn er
eindelijk in geslaagd was, zijn broers in
de leer te doen, zag hij Kippetje als een
wanhopende met de handen op de heu
pen staan, in groote verlegenheid naar het
scheen.,
„Zoo jongen, hè je komt als geroepen,"
sprak ze onzen deugniet aan, „wil je eens
wat voor mij doen?"
„Maar natuurlijk juffrouw, spreek maar
op I"
„Nu, zie je daar dien groóten hoop tak-
kenbosschen; ik zie geen kans dien in de
schuur te krijgen en mijn man ligt met
zware kou te bed."
„Wel met genoe(geni j)u£frouwalleen,
U weet het, ik werk niet voor niks."
„Neen, neem, HerbeBjntj'e, dat hoeft
ook niet. Dat zou zelfs heel dom zijn; ik
doe het ook niet als ik wat krijgen
kan Spreek maar op, waar zal de beloo
ning uit bestaan?"
„Ik zou gaarne een paar dingen kiezen
uit den rommel, die op zolder ligt."
„Best jongen! haal maar wat je wilt. Ik
vind het altijd grove geikheid, maar mijn
man is er nu eenmaal op gesteld, dat
heel die boel daar bewaard blijft.
Nu Herbeliintje kweet zich van zijn
taak, zooals men dat van hem verwach
ten kon en reeds was hij op weg naar
den zolder, waar hij al menigmaal met
begeerige blikken had rondgekeken.
Nadat hij er eenigen tijd Daar hartelust
had gegraasd, diepte hij er een prachtigen
leeuwenkop op, waar nog een huid los
aan verbonden was, zeker met de bedoe
ling, om een hond tot leeuw te promovee-
ren. Dat was iets voor „Storm", dacht
onze snaak bij zichzelve. Dat kan nog
heerlijk te pas komen
Daar naast lag een berenkop, eveneens
met bijbehoorend'e huid,...* als geknipt
voor Herman 1
Een beetje verder lag een pak voor een
toovenaar, wel wat vergaan en verlept,
maar dat hinderde niet; dat kon wel weer
wat opgeknapt worden! Een oude grena-
diersmuts was ook nog van zijn gading!...
Met dit zootje ging hij nu naar juffrouw
Lanoette, die hem toestond dit alle» mee(
te pakken. Gedurende de volgende dagen
trachtte Herbelijn het benoodigde gereed
schap bij elkaar te krijgen van een scha
renslijper voor Herman; en wat William
betreft, stroo, om stoelen te matten
vondt je immers overal?
Onze vriend zelf had veel talent van
hoornblazer; zijn succès als tamboer was
echter nog grooter: hij kon een Lawaai
maken, of er op zijn minst wel twintig
aan den gang waren en nu zou hij zich
buitendien gedurende de komende dagen'
wel oefenen.
Zoo was het dan begin Juni geworden.
Moeder had voor een goede som aan manu-,
facturen opgedaan en dit alles werd in,
den tonnenwagen geladen. Den zesden
Juni ging de heele cavalcade op reis, na
eerst ©©a teeder afscheid te hebben geno
men van Moeder en Zusje... zoolang zou
de afwezigheid toch ook niet duren; hoog
stens een week of drie!
HOOFDSTUK Y*
Op de kermis.
O, wat was dat een mooie Juniochbend
toen het trio vertrok. Alles was netjes op
het karretje geladen; d w. s. behalve de
Tmuiufactuur beauxxEgdheden hingen w