STOFGOUD.
ALXiISXIXJEX.
De pbysiologische invloed van bet weer
op den menscb.
Algemeen neemt men aan, dat het weer
invloed oefent op het menschelijk en dier
lijk organisme. Bijzonder op nerveuze per
sonen in deze invloed zeer merkbaar.
Prof. W. Trabert, van het Meteorologisch
centraalstation te Weenen, heeft zich in den
laatsten tijd met dit vraagstuk beziggehou
den en de resultaten van zijn onderzoek aan
de Academie te Weenen meegedeeld. Een
groot aantal waarnemers hadden, op zijn
veraoek, iederen dag aanteekeningen gehou
den van hun bevinden en zeer nauwkeurig
gelet op de storingen, in hun zich wèl bevin
den Te gelijk werd door onderwijzers een
dergelijk onderzoek in een aantal school
klassen te Insbrück ingesteld. De uitkomst
dezer proeven kan als volgt worden samen
gevat:
Bij volwaseenen zijn de Zaterdagen en
Zondagen „gunstige dagen", terwijl des
Dinsdags en Vrijdags dikwijls afwijkingen
van den normalen toestand intreden. Bij
de schoolkinderen is de Maandag de gun
stigste, de Zaterdag de ongunstigste dag.
Ongunstig bij de scholieren; zijn ook alle na
middagen.
De werkdagen hebben ongetwijfeld een
grooten invloed op de classificatie van de
gedragingen, wat in paedagogisch opzicht
zonder beteekenis is. Elimineert men den in
vloed van de dagen in de week, dan blijven
nog sommige dagen met zich goed en minder
©oed bevinden over, die in hooge mate af
hankelijk zijn van de heerschende weersge
steldheid, Het blijkt, dat die dagen physio-
logisch als slecht aangeteekend moesten wor
den, waarop een gebied van lagen druk den
toestand beheerechte of in aantocht was.
Daarentegen konden die dagen goed ge
noemd worden, waarop hooge druk over hefc
gebied van waarneming heensohte of wan
neer de barometer steeg.
Over het algemeen kan gezegd worden,
dat Van de luchtdrukverdeeling niet alleen,
het weer, maar ook het humeur en het zich
wèl bevinden van den mensoh afhankelijk
is.
Natuurlijk heeft Trabert bij zijn onder
zoek alle gevallen van buitengewone storin
gen, die aan bepaalde invloeden, verande
ring in levenswijze, in spijsvertering, enz.
toe te schrijven zijn, uitgesloten.
Tot zoover de Oostenrijksohe geleerde.
Zijn uitkomsten zijn niet bepaald verras-
eend, daar ieder mensch bij ervaring weet
hoe het weer op zijn wèlzijn inwerkt. Het
begint al bij de schoolkinderen. Het is van
algemeene bekendheid, dat de kinderen op
school het rumoerigst en woeligst zijn op
dagen van harden wind. En zoo zal ieder
voor zichzelf ook wel ondervonden hebben,
dat een zonnige dag heel anders op zijn
stemming werkt dan een sombere, triestige
dag.
Besmetting door groenten.
In 1901 werd door R. Wurtz en Bourges
geconstateerd, dat de Bacillus typhosus
gevonden werd in groenten, die gekweekt
waren op een kunstmatig geïnfecteerden
grond, zelfs nog drie weken na deze
infectie.
Daarentegen hebben Galvagne en Cal-
dirini in die jongste onderzoekingen voor
den duur der virulentie een tijdsverloop
van ongeveer vijftig dagen vastgesteld.
R. H. Creel heeft deze proeven her
haald, daarbij zorgvuldig wakende voor
alle mogelijke vergissingen, en publiceert
nu in de „Public Health Reports" de con-
clussies, waartoe hij gekomen is.
lo. Het is zeker, dat planten, welke op
een besmetten bodem groeien, bij hun
•groei in de bladeren en takjes de patho-
gone organismen, die de grond bevat, op
nemen.,
2o. De typhus-bacil is teruggevonden
aan de oppervlakte van de bladen, die
met bet bloote oog waargenomen, geen
qpoor van aarde vertoonden; het is echter
mogelijk, dat er zich toch microscopisch
kleine aardd'eeltjes op bevonden.
3o. De regen spoelt deze infectiestjof-
fen niet van de bladen weg.
4o. In de voor de ontwikkeling van den
B. typhosus meest ongunstige omstandig
heden bleef deize nog minstens een ea
dertig dagen virulent; een periode, lang
genoeg om verschillende groenten, zooals
salade, radijs en selderij, tot rijpheid te
brengen
Uit het voorgaande concludeert het
„Tijdschr. voor Sociale Hygiëne" tot de
wenachelijikheid om het gebruik van faeoa-
liëm als bemesting voor groentekweeke-
rijen te verbieden.
Vogel-tuberculose.
Tn ,,1'Hygiëne de la viande et du lait"
beschrijven Reymond en Chrétien nauw
keurig de methode, om onder het ter markt
gebrachte gevogelte de tuberculeuze dieren
te onderkennen.
In de Halles centrales te Parijs werden
in 1911 wegens tuberculose in beslag geno
men 766 vogels. De besmette dieren waren
Voornamelijk afkomstig uit Nederland; zij
bedroegen ongeveer 28 pCt. van het gevo
gelte, afkomstig uit dat land, die onder ver
dachte omstandigheden gestorven zijn, ter
wijl het verdachte Eranscbe gevogelte
slechts 10 pOt. bedraagt. Bovendien ver-
toonen een groot aantal van de kuikens,
welke uit Holland van April tot Augustus
naar Parijs uitgevoerd worden en die on
derweg en bij aankomst sterven;, de
schouwing acute aandoening van tubercu
lose.
Opmerkelijk is, dat, naar door de schrij
vers wordt beweerd, het dagolijksch voedsel
van deze dieren voor een groot deel bestaat
uit afval van melkproducten, zoodat wellicht
verband gezocht moet worden tussehen decze
speciale voedingswijze en het voorkomen
van vogel-tuberoulose.
(„T. y. Soc. Hyg.")
Het moeilijkste iszichzelf te leeren
kennen; het gemakkelijkste isaf te keu
ren wat anderen doen.
Byron.
e
e
Er is drieërlei onkunde: niets weten;
wat men weet riecht weten; en iets an
ders weten dan men behoorde te weten.
Ducloa
RECEPT.
Y a n i e 1 j e-ij s tussehen
wafeltj ea,
4 eierdooiers, 1 liter melk, 1 stokje
vamelje, 200 gram suiker.;
Bereiding: Verwarm de melk, de suiker
en de vanielje; zorg echter, dat het meng
sel niet kookt. Klop de eierdooiers en
voeg de verwarmde massa er voorzichtig
bijlaat ze daarna bekoelen zonder dat er
een vel op komt, en doe ze vervolgens in
de ijsbus. Vul de ijsmachine tot aan den
vooruitspringenden rand! met zeer fijnge
hakt ijs, stort daarover een pekel, ge
maakt van liter water met h liter grof
zout. Vul de glazenbuis met grof zout en
plaats deze in de machine met het gehak
te ijs en daarin de bus met de gereedge
maakte vla Na 3 of 4 uren is het ijs
gereed. In het begin moet de vla
van tijd tot tijd geroerd worden met de
spatula. Het is aan te raden, de melk te
verdunnen, en weinig eieren te gebruiken.
Minder vette vla, maakt het vlugger en
tot harder ijs.
Enfant terrible.
Jantje (die bij het kappen zijner moe
der tegenwoordig was geweest) bluffend
tot kameraadje
„Mijn moeder heeft zóóveel haar, dat
z» het niet eens allemaal draagt 1'
Een val strik.,
Mevrouw: „Zeg, Marie, heb je geen
goudtientje gevonden, toen je vanmorgen
mijn japon hebt afgeborsteld?"
Marie: „Neen, mevrouw; ik heb uw ja
pon nog heelemaal niet aangeraakt."
Mevrouw: „Dank je, dat is het, wat ik
alleen maar weten wou."
Vreemd gevolg.
Een barbier, wiens winkel aan den voor
kant verbouwd werd, gaf op de volgend!©
wijze aan zijn klanten kennis van de
verandering, die oüt ten gevolge had:
„Gedurende de verbouwing worden de
klanten aan de achterzijde geschoren.
Heel een vo ui dig.
Hoeveel is de helft van negen?
Vier en een half, zult ge zeggen.
Mis, want vier en half is halfvijf, en
halfvijf ia twee en een half en twee en een
half is h-alf drie en half drie is anderhalf en
anderhalf is half twee en halftwee is één.
Ergo ia de helft van negen één.
Op een toegangskaart.
„Deze strook wordt hij den ingang van
het te rre in ingenomen.
Welke dokter schrijft zoo iets voor?
Dat was niet te verdragen.
„Hoe nu, is u met Harry geëngageerd?
En u had gezworen, dat ge nooit
met zoo'n man als hij iets te doen zoudt
willen hebben I"
„Ja, dat weet ik. Ik zou hem ook Diet
genomen hebben, als hij niet zoo'n vree-
selijk voornemen gemaakt had
„Had hij gezegd, dat zijn hart zou bre
ken?"
„Neen, erger dan dat!"
„O, maar al die bedreigingen zijn maar
bluf. Hij heeft zeker gezegd, dat hij zou
Bterven van verdriet?"
„O neen, hij dreigde mij, dat hij, als ik
hem afwees, bij jou aanzoek zou doen.
En ik geloof zeker, dat bij het zou gedaan
hebben, want hij was wanhopig 1"
Slim.
A.„Hoe kan je toch met zoo'n smeri-
gen hoed loopen?"
B.„Ja, zio je, mijn vrouw heeft gezwo-
ren, dat zij, zoolang ik dezen hoed draag,
niet met me uitgaat.-'
Ad r §m.
Eerste ruziemaker: „Dus ik ben een
leugenaar?"
Tweede dito: „Neen, want nu zeg je
juist die waarheid."
Een complimentr.
Oude dame: „Ja, ja, ik begin in den
laatsten tijd bepaald oud te worden I"
Kleinzoon: „Kom grootmama, hoe kan
u dat zeggen Ge hebt immers nog geeu
enkel grijs haartje in uw snor!"
Scherp.
Oude juffrouw. „Mijn kleine hond is
plotseling zóó woedend geworden Y'
Heer. „Hebt u hem misschien aange
haald?"
In een gezelschap werd een tame
lijk kitteloorig man, die pas uit Napels
was teruggekeerd, gevraagd, of hij ook
den Vesuvius had bestegen.
„Neen," was het antwoord.
„En waarom niet?" vroeg men hem.
„Wel," antwoordde een uit het gezel
schap, „dat is vrij duidelijk. Twee zulke
heethoofden bij elkaar, dat zou nooit goed
zijn afgeloopen."