de Franschen verloren slag op slag, en op zekeren avond verdubbelde het kanonvuur. De belegeraars beschoten Parijs. Jan mocht volstrekt niet meer in den tuin rondloopen. Vrouwen en kinderen wer den door de vallend© bommen gedood. Den keelen dag zat de arme Jan in een som bere achterkamer opgesloten en dacht aan zijn vriend Jim. Bij ieder sohot vreesde hij dat de arme olifant door een bom ge dood zou worden. Dagen verliepen er. Het bombardement duurde voort. De wind huilde door de hoo rnen in dien Plantentuin, maar zij waren nog door geen enkelen kogel doorboord. Het soheen, dat deze zoover niet kon den reiken. Soms moest Jan's moeder uit, em verbood hem dan de kamer te verlaten. Maar de jongen verveelde zich, en reik halsde er naar in de lanen te loopen en zijn vriendjes terug te zien, vooral Jim. Op zekeren dag was zijn Moeder er weer op uit om wat voedsel te zien te krijgen. De zon scheen helder en de wind bewoog zachtjes de takken der hoornen; in dè verte hoorde men nu en dan kanongebulder. Jan deed het blind open, niemand liep er in den tuin, alles scheen doodkalm. „Wat zou er van Jim rijn geworden?" Jan keek voorzichtig uit het venster, stapt9 toen over de vensterbank en sprong in de laan. Hij hoorde het kanon niet meer bulderen er was dus niets te vreezen. Dat had Jim zeker ook gedacht, die lang zaam en voorzichtig in een breede laan kwam aanlcopen. Jim verveelde zich blijk baar zoo alleen. Hij had zeker zijn slurf over de omheining heen gestoken en de Idink opgelicht. Dat was een buitenkansje. Verrukt door het gevoel van vrijheid, zon der te denken aan eenig gevaar, sprong en huppelde Jan voort naast rijn ernstigen be geleider. Langs alle lanen van den tuin lie pen rij; Jan sprong op den rug van den olifant en zwaaide heldhaftig met een stokje, alsof hij een heel leger aanvoerde, eindelijk ging hij in den gekromden slurf schommelen. Maar daar begon het kanon weer te bul deren. De kogels floten weer door de lucht, en in de verte achter de huizen hoorde Jan een geweldige uitbarsting. Hij schrikte hevig en drukte zich zooveel mogelijk tegen Jim aan. Daar werd met groot geraas een tak van een der boomen gereten. Een groot© zwarte kogel kwam aange vlogen, dwars door een pijnboom heen, en viel met een doffen schok op eenige meters afstand van Jan en Jim neer. Een boml Een lont brandde aan een der uiteinden. Jan, die als het ware verlamd een der roovers gecommandeerd om op te staan en de kLoof neg dieper in te trek ken. In de hand hield hij een hondenzweep; dus kregen we het niet in het hoofd om ons te verzetten. Hier werd het nu hoe langer hoe donkerder en bovendien was ik doods benauwd, dat er ten slotte een diepe kuil zou zijn waar we dan ineens invielen, waar door onze lieflijke gastvrouw meteen met goed fatsoen van ons ai was! Toen we een tijd in de richting geloopen hadden, hoor den we opeens een deur achter ons dicht slaan en zaten we dus gevangen; in volsla gen duisternis, terwijl we de roovers toch hoorden spreken, maar volstrekt niet kon den uitmaken wat ze zeiden. Op het oogen blik leek het wel of rij uitgingen Langza merhand wenden wij wat aan de duisternis en konden al iets onderscheiden als we door de reten in de deur gluurden. Jawel: de oude vrouw was alleen achter gebleven, ze zat op een soort doos en aan de beweging van haar hand was het te zien, dat zij zat te naaien. Uren vervlogen alzoo, zonder dat er eenige verandering kwam in onzen toestand, maar we werden ten laatste half gek van den honger en ik bonsde al op de deur en gilde en schreeuwde door de re ten... echter tevergeefs. De heks hield zich doof en ging steeds voort met naaien, totdat ze dan toch ten slotte opstond en den haard aanstak. Toen van schrik bleef staan, sloot de oogen. Zou den hij en zÜh vriend gedood worden?... Maar Jim liep met zware schreden voort. Het leek alsof hij met den grooten kogel wilde spelen. Hij greep hem met zijn slurf aan eu schudde hem heen en weer. Verschrikte de brandende lont hem ein delijk, of begreep hij het gevaar, waarin rij zich bevonden? Een seconde later ten minste wierp hij met een heftigen zwaai het angstwekkende ding ver van zich af. Een dof geluid volg de. De hom ia terecht gekomen in den een denvijver. De lont. is uitgedoofd. Jan is gered. Een ievcEiide parachute* Een vos weid door een steenarend aan gegrepen en m!fee de lucht in gevoerd. Plot. se ling begon de roover echter op zonderlinge wijze met de vleugels te slaan en te dalen, tot hij achter een bergrug verdween 1 De vos ging er nu pijlsnel van door en de ade laar lag daar met opengereten borst 1 Heintje had n.l. de keel vain den roover weten to betredkenuen tijdens de vlucht langzaam aan doorgebeten, zoodat hij nog net den roof- zuchtigen koning 'der vogels als levende parachute had weten te gebruiken I Tellende diieren. Al dikwijls is de vraag gesteld, of de die- ren kunnen tellen, en het onderzoek hier naar ingesteld, moet zulks proefondervkb- delijk bewezen hebben Aan een sjimpansee, ergens in een dierentuin ha<d men tot speelgoed vijf even groote ballen gegeven, die dit dier altijd naast elkaar placht te leggen. Ontbrak er nu soms een aan, dan rustte hij niet, voor hij dien gevonden en onder het stroo vandaan gehaaid had. Om het gemis van zoo'n bal op te merken, moet het dier dus het getalbegrip vijf hebben gehad m. a. w. kunnen tellen. Een katje, dat altijd gewoon was drie aardappelen te krijgen voor speelgoed als het zich in het zonnetje lag te koesteren, merkte het dadelijk als er een minder was, en kwam dan miaauwende vleien om het verloren schaap. Zoo moeten de bijen ook een getalbe grip bezitten; ten minste dit is zeker, dat zij onder een rij naast elkaar geplaatste korven altijd him eigen woning weten t» ontdekken: maar wel een poosje verbijs terd rijn, als de korf een andere stand plaats in de rij heeft gekregen. Natuurlijk worden er in circussen wel rekenende en tellende paarden vertoond, maar dit rijn eer wonderen van dressuur zagen we 'n grooten pot te vuur en de etens- lucht die zich later door de rotswoning ver spreidde, dreef ons tot het uiterste van den honger. Ik voelde tenminste op dit oogenblik, dat het maar goed' was, dat wij geen ka- nibalennaturen hadden, anders waren we elkaar aan het opkluiven gegaan. Weer bonsde ik uit alle macht tegen de deur, maar met hetzelfde resultaat, d'e heks hield zich steeds of ze niets hoorde 1 Tegen den avond kwamen de roovers terug en vielen met grooten eetlust op het maal aan: we zagen, dat ied'er zich volop bediende uit den vollen pot en Al begon te brullen gewoon toen hij dat zag. Zijn maagje jeukte misschien dan ook nog het geweldigste van allen, dit volt ook moei lijk uit te maken. Maar in ieder geval had zijn geschreeuw dan toch de gewensoh- te uitwerking voor ons allen, war.t> een der roovers kwam zich eerst in hoogst eigen persoon overtuigen, wat dit gebrul tooh wel te beduiden had en werd toen toch eindelijk vermurwd, op diens smeekend vragen: om wat eten als je blieft, want dat we haast stierven van den honger 1 Zeker was deze roover dan nog wat edelmoediger aangelegd dan de rest, tenminste hij kwam terug met twee groote borden vol, die hij binnen bij ons op den grond neerzette, waarna hij de deur weer sloot. Er was en niet het dier telde en rekende, maar zijn meester, wien hij die kunst wist af te lezen op de een of andere slimme manier. dieft „dsodhoutfen" der dëerest. We hebben het laatst eens gehad over het „dood-houden" van enkele viervoeters; en ditzelfde verschijnsel heeft plaats bij enkele vlinders, torren, lieve-heersbeestjes en jonge vogels. Bij die schijnt het echter geen bewuste handeling te zijn, althans geen list dier diertjes, om zich te redden, maar eenvoudig een soort van verdooving, ten ge volge van den schrik bij het aanvatten. Hot gebrek aan v]oehtige> lucht toch schijnt zulke diertjes tijdelijk te bedwelmen of verlam?, men. Vandaar, dat het enkele beademen hun soms al weer wat leven schenkt Bij een op den rug liggende vlieg hebben wij dit allen wel eens ondervonden. Meft de jtoodëge familiariteit. In 1906 maakte de keizer van Duitschland een tocht door Marbkko en liep baj die ge» legenheid eens in de nabijheid der stad Tan. ger, een klein Marokkaantje tegen het Kjf, wien hij onmiddellijk vroeg: „Wel wat doe jij voor den kost man?" „O, ik ben opzichter daar en daar...'* en de man wees met een grootech gebaar hl de richting van het Zuiden. „Zoo! En ben je tevreden met je lötT* „O, jawel!" antwoordde de man. „Maar wat ben je wel man?" „Ik.... Keizer van Duitschland, als je hei goed vindt." „Zoo. en ben jij tevredenV9 „O, ja, best!" antwoordde de keizer la chende. „Nu, dan wensoh ik je geluk!" En weg was de kleine Marokkaan, Een duur bad. De Zoologische tuin te Cincinnati© bezit een waar prachtstuk van een olifant. Jumbo is de lieveling van heel bet pa-* bliek en wiordt dan ook op koninklijke wiji ze verzorgd. Laatst werd er opgemerkt, dat Junri» wel eens een bad zou noodig hebben, maar dat was een heel karwei Hij werd baj twaalf gedeelten ingezeept en telkens weer afgewreven met droog wit zand, iets waarmee dus een heele tijd heen ging en ook heel wat zeep, zand en water. En weet je wat het bad ten slotte gekost had? Duizend gulden. Geen wonder dat de administrateurs van den zoologischen tuin besloten niet è,l te vaak tot een dergelijke groote schoonmaak over te gaan. natuurlijk heel geen lepel bij? maar dat hinderde niet; het was immers iets te eten en als uitgehongerde wolven vielen wij er op aan, er allen de vingers indoop end en de toppen wel verbrandend, evenals tongen en verhemelte, maar het smaakte dan toch ook zoo verheerlijk na een zes en dertig uren vastens! Toen we eindeEjk klaar waren, had het er veel van, of de kat de borden had schoon gelikt; zorgvul diger leeg konden rij tenminste niet zijn. Dien nacht sliepen we in de kloof met niets onder ons hoofd of lichaam, maar we waren zoo moe, dat we toch onmiddellijk na het genot van die gloeiende pap in vasten slaap vielen. .Den volgenden dag, midden op den ochtend bracht de oude heks ons nog wat te eten. Het was niet veel bijzonders: droog brood en water.; maar toch smaakte het ons als de grootste lekkernij, gekruid door een razenden honger. Den beelen dag door kwamen en gingen de roovers tel kens in groepjes van twee of drie. En eens hoorde we het woord: soldaten! Dus groot vader had dan toch niet stil gezeten en hij zou er zeker eenige mannen op uit gezon den hebben om ons te vinden. Maar wie er nu ook kwam; de donkere dame scheen niet terug te "keeren. (Slot volgt).:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13