FEUILLETON. Het Kasteel op de Hots. - «XI - s En werkelijk fluisterde de fotograaf Gil bert eenige woorden in bet oor, die hem deden glimlachen. Na een half uur sloot Gilbert het toestel, dat de inboorlingen met ontzag en verba zing hadden staan aanstaren. Hij riep den anderen Europeanen toe: .Vrienden, wij kunnen gerust slapen gaan „Vertel ons eens, wat gij gedaan hebt?" vroegen zij. ,,Dat zal ik doen, op voorgaarde, dat gij er met niemand anders over spreekt. Ik heb een telegram aan Sarrasin verzonden!" „Een telegram i'' riepen ztjn onderge schikten als uit één mond. „Zeker, een telegram! Als zij een tocht van vijftien uur achter den rug hebben, zul len zij slechts op 20 K.M, van ons verwijderd zijn. „Hoe weet u dat?" ..Sarrasin heeft het mij getelegrafeerd." ,,U spot met ons. Er zijn hier nergens telegraafpalen en -draden". ,,Hebt gij dan nog nooit van Marconi's uitvinding gehoord?" En hij vertelde hun zoo eenvoudig mogelijk over de belangrijke uitvinding en hoe hij met Sarrasin had af gesproken. dat hij in geval van nood hem op een bepaald uur per dag zou telegra- feeren. „Morgennacht komt Sari'as in mui den zoom vaJi het boech aan," vervolgde Gil bert, „en zullen zich daar verbergen en eenige uren later zullen zich een vijftig •cherpsohutters uit Senegal bij hen voegen." „Watl Hoe weet u dat?" „Ik heb ook naar den post van Kalonba getelegrafeerd, dien wij een paar dagen ge leden verlaten hebben. En overmorgen zul len wij een vooretelling houden voor koning Nicaeso, waarvan hij zal staan opkijken Alles geschiedde juist zoo, als Gilbert het voorzien had. Het Marconi-toestel meldde den volgenden dag de aankomst van Sarra sin met de zijnen en eenige uren later de aanwezigheid der scherpschutters. Gilbert wachtte met groot ongeduld den zonsopgang af. Nauwelijks was het daglicht aangebroken, of hij sloeg driemaal op de trom. De deur in de omheining werd geopend en de koning verscheen in galakostuum. Ook hij was ongeduldig naar de dingen, die komen zouden. „O, Koning," zei de jonge geleerde, „gij kuiit uw volk hier laten bijeenkomen. Ik zal u mijn macht toonen. Maar laten zij hun wapenen buiten de omheining neerleggen, want de g©set, die ik aanroep, is ijverzuch tig: hij verschijnt niet voor degenen, die menschelijke wapenen dragen. De zijne zijn onzichtbaar De koning gaf zijn onderhoorigen bevel 15 lots Bcherps viel mij in eens op den neus. Het was een kiezelsteentje, dat moest zijn losgeraakt van den heuvel. Daaruit begreep ik, dat de mannen d*us afdaalden. Als ze ons nu nog niet gezien hadden, dan kwamen we er misschien zoo wel af, zonder opgemerkt te worden. Een paar seconden verliepen er. Toen hoorden we het gelfuid van voetstappen, heel dicht bij. net volgend ocgenblik za gen we de schaduw van een kolossaal groot man en even later grijnsde ons een gezicht aan om met reoht bang van te worden. HOOFDSTUK XVII., De kloof als g evangenis. De man waarschuwde zijn kameraden al schreeuwend en voordat er eenige mo gelijkheid was, om te ont luchten, werden we al ingerekend'. Daar bevonden we ons dus nu juist in het gevaar, dat we gis teren nog al zoo gelukkig ontkomen wa ren: de roovers uit het heksenhol! Toen ik ;.l i ijn moed bijeen vatte, nog zei, dat grootvader de soldaten op ons ongewapend binnen de omheining te ver schijnen en weldra kwam er een menigte zwarten binnenstroomen. Toen de geheele volksstam verschenen was, mannri, vrou wen, grijsaards en kinderen, zette Gilbert met behulp van den fotograaf het Marconi- toestel op het offerblok; even drukte bij inet een beweging, zooals tooveniais doen. als zij een gewichtig kunststuk gaan vertoo- ner, op den koperen knop en telegrafeerde „Komt l" „Vorst, nu zal er een groote verrassing voor u plaats grijpenTot den fotograaf zei hij: „Houd uw toestel gereed!" De IConing zette groote oogen op, maar hij had beter gedaan zijn ooren wijd open te zotten, want een kwartier lat.«r kraakte de heining door hot binnenstormen van een honderdtal gewapende mannen. De Mataboko's werden overvallen door mannen, die als het ware uit de lucht waren komen vallen. Zoo leek het hun ten minste. Zij dachten er niet aan, zich te verdedi gen, maar wierpen zich aan Gilbert's voet in het stof ter neer en smeekte om genade. Gilbert had geen oogenblik er aan gedacht z© te laten dpoden; hij liet den koning een vredesverdrag onderteekenen en vioeg alleen als oorlogsschatting een dertigtal dra gers om de koelies, die bij den overval ge vlucht waren, te vervangen. Jan Marquis en Jim waren goede vrien den, ze waren echter noch even oud, noch van dezelfde grootte. Jan was twaalf jaar en Jim ongeveer vijftig jaar oud. Jan had een lengte van 1 M. 25 en Jim van 2 M. 50. Nu zijt ge zeker wel nieuwsgierig, te we ten wie Jan en Jim zijn. Jan was de zoon van een opzichter in den plantentuin te Parijs, en Jim een prachtige Afrikaansche olifant, de lieveling van alle kinderen. Jan had ook een prettig leventje. Als hij van school thuis kwam en zijn werk af had, ging hij altijd naar z-jn lievelingsdieren. Hij stelde zioh die beesten voor, zooals ze in hun vaderland geleefd hadden; hij zag als het ware de groote Afrikaansche vlakte en de dichte bosschen van Zuid-Amerika voor zich. Hij had veel krijgsverhalen gele zen, en had dan ook het genot de meeste der dieren en planten, die hij in die boeken beschreven vond, dagelijks te kunnen zien. Jim had een minder levendige verbeel dingskracht; maar hij had meer van zijn leven gezien dan Jan. Als hij uit verveling zijn kleine oogjes sloot, zag hij vaag zijn vaderland weer voor zich; hij dacht zich af zou sturen Lachten ze me royaal uit en antwoordden dat ze niet bang waren voor de goeden ouden heer Steiger. Wat de sol daten betrof, daarmee waren ze al meer dan eens slaags geweest en 't leek hun waar lijk niet onaardig ©r zoo af en toe eens een paar dozijn neer te schieten van de gewapende macht. En hun hol' konden ze toch nooit inden, daar waren de roovers dus volkomen gerust op. Nu ja, natuurlijk: er zou al veel bluf zijn, bij wat ze daar allemaal vertelden, maar onwillekeurig schoten mij nu weer alle verhalen te binnen, die de oude Bal- ders ons verteld had: van kinperen, die door roovers weggevoerd waren en die waarschijnlijk als slaven verkocht zouden zijn en naar verre landen overgebracht; althans was er nooit door iemand meer eenig taal of teeken van vernomen. Als ze ooit neg wel eens ingelost waren gewor den door degenen die betrekking op hen hadden, dan was dit slechts goweest, te gen het betalen an een enorm hoogen los prijs en daar was in ons geval niet aan te denken, daar noch onze ouders, noch onze grootvader gefortuneerd waren. Juist om die reden, omdat vader namelijk vond, dat hij veel te weinig geld had' voor de opvoeding van zoo'n groot gezin, juist daarom was hij z 'n eina ver weg naar het buitenland gegaan. dan te midden van een groote kudde, die door de bosschen draafde, dan weer op een open plek uitrustte of zich in de blau we meren bedekt met reuzen-waterlelies, baadde. Maar op zekeren dag, hij was nog erg jong, hoorde hij vreemde geluiden om zioh heen, velen van zijn kameraden vielen neer, zonder zioh meer te verroeren, terwijl vreemde wezens, later hoorde hij dat ze menschen heeten hem zware ketenen om de pooten deden, en hem naar een boot meesleepten. Op reis werd hij goed behan deld; men lachte om zijn linksche bewegin gen, en de beste rijst en de heerlijkste koek. jes werden voor hem bestemd. In den plan tentuin leidde hij een heel genoeglijk leven, maar nu en dan dacht hij toch weer aan zijn verre zwerftochten door de Afri kaansche bosschen. Hij hield dol veel van de jongens en meisjes, die eiken dag aan zijn hok kwamen staan, maar van geen een hield hij toch zooveel als van Jan Marquis. Dit kwam, omdat Jan, toen Jim op zeke ren keer ziek was geweest, hem beter ge maakt had. Hij had erg d© koorts gehad, en een oude heer, met een gouden bril op, was eiken dag bij hem gekomen. Maar wat deze nu niet had kunnen doen, was den kleinen Jan gelukt. Jan had namelijk zijn moeder om een gedeelte van zijn spaargeld gevraagd, en was daarmee naar een vruch tenwinkel gegaan. Hij was met een arm vol mooie bananen en groote kokosnoten terug gekomen. Zoodra Jim de vruchten rook, waarvan de geur hem aan zijn vaderland deed denken, viel hij er met een vreugde kreet op aan, en van dat oogenbhk af, was hij beter geworden. Zij werden de beste maatjes, en Jan kon alles van hem gedaan krijgen: hij ging op zijn rug zitten, trok aan zijn lange ooren, en als Jim stond, nam hij den kleinen jon gen in zijn slurf en schommelde hem heen en weer. Op zekeren dag werd het al stiller in den plantentuin. Jan zag aan de geziohten van vader en moeder, dat er iets niet in orde was in Parijs. Onophoudelijk liepen de troepen door de stad en in de verte hoorde men kanongebulder. Parijs werd belegerd door de Duitschers. Het waren verschrikkelijke dagen. Jan's vader droeg een uniform, en was het groot, ste gedeelte van den dag niet thuis, en dan kwam hij gewoonlijk met stoffige kleeren en berookte handen terug. De scholen waren gesloten, en Jan zwierf den heelen dag in den tuin rond. Zelfs de dieren schenen treurig en bedrukt en de leeuwen brulden, als het geschut los brandde. De toestand werd hoe langer hoe erger; Zoo werden we nu dus gevankelijk te ruggevoerd naar de kloof, maar schenen nu een veel korter en weg te volgen, dan den vorigen dag. Het was 'n ware lijdens- tocht voor ons, want behalve nog de drei gende gevaren waren we vreeselijk moe en uitgeput van honger en dorst. Daar vroe gen de mannen evenwel niet naar en bin nen een uur tajds, hadden we de kloof weer bereikt." We vonden daar den stand van zaken nog hetzelfde, als den vorigen dag; behalve dat de donker© dame nergens te zien was We boorden naderhand dat ze naar het kasteel terug gegaan was, om te zien of wij er alweer waren of zoo niet, welke maatregelen men dan zou hebben getrof fen, om ons te redden. De oude heks was uitgelaten van vreug de, toen ze ons we.r zag; ze trok allerlei leelijke geza, hten tegen ons en scheen het er op gezet, ons te plagen en te sarren. Toen Dien het nog eena waagde, op te merken, dat we zoo'n. verschrikkelijken honger hadden, antwoordde ze wreed: dat honger wel eens heel goed is voor zulke luilakken Door de op zagen we, dat de zon scheen achter de bergen, maar om ons heen heerschte voortdurend schemering. Lang zouden we hier echter niet blijven; ten minste op ruwen toon werd ons door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12