LEXDSGH DAGBLAD, Zaterdag* 15 Juni. Eerste Blad. Axrno 1912 PERSOVERZICHT, FEUILLETON. Wonderlijke avonturen. Ko. 16047. „D e Were! cl" wijdt een hoofdartikel de Grondwetsherziening en zegt: „He>t rapport d'e Grondwetscommissie toont duidelijk aan, hoe een Grondwets herziening niet tot stand kan worden ge bracht. De samenstelling dezer commissie moest wel op het allervoornaamste punt, het kiesrecht, t-ot een negatief resultaat» leiden, en reeds daarmede is de door de Begeering gevolgde handelwijfze veroor deeld. In deze commissie, waarin zoovele zeer verschillend' denkende personen wa- ren bijeen gebracht, zijn zoo ongeler alle in onzen t.jd aan de orde zijnde kiesreoht- etelsels tegenover elkander voorgedragen, met het gevolg, dat geen enkel kiesrecht- principe een meerderheid van stemmen kon verkrijgen, uitgezonderd alleen de prealabele stelling dat d'e Grondwet zelf de toekenning van heb kiesrecht behoort te regelen en alzoo een zoogenaamd „blau- oo" Grondwetsartikel te vero-ordeelen is. De oommissie heeft de wijziging van ar tikel 80 aan de Regeering moeten over laten De teleurstelling over dit negatieve re sultaat betreffende het noofdpunt heeft in de vrijzinnige pers vrij algemeen tot een verwijt van onmacht geleid." Verder; „Niet tragi komisch, doch benauwend ia het ra-ctionnair karakter, dat vele der wM voorgestelde wijzigingen dragem en dat ook uitkomt in de verwerping door de meerder heid der commissie van eenige stellingen aangaande het vrouwenkiesrecht. Zelfs de vraag of het kiesrecht zou kunnen worden toegekend aan vrouwen, die voldeden aan zekere, te. stellen, bijzonder voor haar gel dende, eischen, werd door de meerderheid ontkennend beantwoord. Reactionnair in haar, zij het slechts theo retische, beteekenis is de voorgestelde wij ziging omtrent het wezen der wetgevende macht in ons land. Artikel 109 der vigeren de Grondwet zegt, dat de wetgevende macht gezamenlijk door den Koning en de Stafcen-Generaal wordt uitgeoefend. De meerderheid der Grondwetscommissie nu heeft dit artikel geschrapt, doch daarente gen artikel 55, waarin staat: cle uitvoeren de macht berust bij den Koning aangevuld met een nieuwe bepaling: ,,De Koning oefent de wetgevende macht Xiit in gemeen overleg met de Staten-Generaal." Profes sor Oppenheim heeft in eèn nota liet diep gaand verschil tusschén het bestaande én het voorgestelde aangetoond. In de practijk heeft dë wijziging niet veel om het lijf, da^r in de wijze, waarop de wetten tot stand komen, voor zooveel het aandeel, -dat de Koning daarin heeft; geen verandering zal komen. Doch de voorgestelde formule pleegt geweld aan de idee, welke sedert 1815 de- grondslag onzer staatkunde is geweest. ,,I) e 81 an daar d" heeft naar aanleiding van 'de nota van prof. Oppenheim te kennen go- geve», dat de voorgestelde wijziging be doelt, het begrip volkssouvereiniteit Ie (loen plaats maken voor dat van het gezag ,,bij Godes gratie". Maar daarom dan juist ziet de vrijzinnig-democraat in deze prin- oipieele wijziging van artikel 55 een reao- tionnaire uiting." Onder het hoofd Ergerlijk zegt „De Nederlande r" D© Amsterdamsche afdeeling van „Pa trimonium" heeft een motie aangenomen, waarin de verwerping der Bak kerswet wordt betreurd. Die vereeni- ging, alle argumenten gewogen hebbende, komt dus tot een conclusie, die geheel an dera luidt dan die d'er overgroote meerder heid van de Kamer. Dat kan. Het is best mogelijk, dat het een Kamer van Afgevaardigden, die-maan denlang uit allerlei gegevens het pro en con tr a eener zaak heeft gewogen, op het beslissende oogenblik ontbrèekt aan het jiuste inzicht, hetwelk een véerklieden-ver- eeniging, zonder debat en na een paar .woorden van toelichting, óp een goeden avond komt aanwaaien. En als men daar van overtuigd is, waarom zou men het dan niet toepassen? We zullen over dit doen dus geen woord van afkeuring of ertiek doen hooren. Maar wel komen we op tegen de door den voorsteller in het debat geuite insi nuatie dat de vrijzinnig-democraten „uit sluitend uit politieke overwegingen tegen gestemd zouden hebben." Wie de knappe en bijzonder sympahïeke wijze, waarop de heer Bos een poging deed om door amendeering de wet te be houden en haar tevens van haar nadeélen te ontdoen, heeft gadegeslagen, ergert zich niet zonder reden aan zulk een „voorlich ting". Het schijnt waarlijk wel, of men, ook in Christelijke arbeiderskringen, niet ontkomt aan den noodlotti'gen invloed der theorie, dat men het tegenover den tegen stander niet zoo nauw behoeft te nemen. En dat, terwijl men 's Zondags de bede: „Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen, behoed de deuren van mijn mond 1" zich tot de zijne maakt 1 Heb „Weekblad van liet Recht" bespreekt in een hoofdartikel de straf bepalingen in het wetsontwerp op het auteursrecht. Het hoofdbezwaar tegen de algemeeno formule, in het ont werp behouden, ligt voor het blad in bet volgende Evenals naar het geldende recht zal slechts de opzetteb'jke inbreuk op het auteursrecht strafbaar zijn. Indertijd' bij de toelichting van de artb. 18 en 19 der wet van 188.1 werd nadrukkelijk verklaard, dat strafbaarstelling van de nalatigheid, van de schuld' niet. wenschelijk werd geoordeeld. (Smidt III blz. 28 en 29.) Eerst wanneer de dader bewust was, dat hij op het auteursrecht inbreuk heeft gemaakt, is hij strafbaar. Nu dient men er zich goed re kenschap van te geven, welke de strekking is van het hier gevorderde opzet. Opzette lijk inbreuk maken op eens anders auteurs recht doet slechts hij, die weet, dat het auteursrecht aan een ander toekomt, en die weet, dab zijn handeling als een inbreuk op dat recht moet gelden, m.a.w. dat volgens de wet, die handeling als een inbreuk moet worden aangemerkt. Van die wetenschap moet het bewijs worden geleverd, en dwa ling van den handelende omtrent de gren zen van heb geschonden recht, omtrent de grenzen van zijn eigen bevoegdheid, volgens dc artt. 1418, sluit heb gevorderde opzet uit. Omdat het strafba^ gestelde feit zoo danig is omschreven, dat met alleen net bestaan van liet recht element van heb de lict is, doch ook voor de handeling een om- schrijving is gekozen, welke een rechtskun dig complex van handelingen omvat, wordt zoowel door dwaling omtrent het recht van den maker als omtrent de geoorloofdheid der handeling het hier gevorderde opzet uitgesloten. •Het blad komt nu tot; de volgende con clusie Indien men de strafbepaling behoudt in den vorm, waarin zij nu weer in art. 20 A wordt voorgesteld, zal men óf heb O. M. en den rechter een bewijslast blijven op leggen, die veel te zwaar zal drukken en tot vrijspreken zal moeten voeren in geval len, waarin veroordeeling zou zijn aange wezen, óf men zal den rechter er toe bren gen het gebied van het opzet buiten rede lijke grenzen uit te breiden, te gaan ope- reeren met een te ruim opgevat voorwaar delijk opzet en bij de leef der rechtsdwa ling beginselen toe te passen, die niet'als de juiste mogen worden aangemerkt. „Wij' veroorloven ons," aldus besluit het blad, „deze opmerking aan de aandacht te onderwerpen van die leden onzer Tweede Kamer, die in een dergelijke kwestie van wetgeving belang stellen. Misschien geeft zij liyn aanleiding nog eens te overwegen, of met een straf bepaling als nu in art. 26 A,behouden zal blijven, gegeven wordt wat redelijkerwijze mag worden verlangd." Dubbele belasting zet cle „H a a g s o h e Courant" boven hot volgende Er wordt in Nederland van een aantal menschen, in strijd met de bedoeling iier wet, tweemalen belasting geheven van het zelfde object. Of eigenlijk d r i emalen. Maar één maal geschiedt dit althans overeenkomstig de wet. Immers een Nederlandsche nijver heidsonderneming betaalt eerst Bedrijfs belasting van haar winstcijfer; en dan wor den de lieden, die zoo slecht zijn om nun geld niet in buitenlandsche staatsleeningen, enz. te beleggen maat in nationale fabrie ken en ondernemingen, daarvóór ook nog belast met Vermogensbelasting van hun aandeelen bezit, zelfs al die aandeel en weinig of geen rente afwerpen. Zoo geschiedt het dus ook met onze kolo niale ondernemingen, bijv. met de Ned. Handelsmaatschappij, de Pctroleummaat- schappijen, de Tabakmaatschappijen. Maar wat doet zich dddr extra bij voor? Krachtens art. 6 der wet op de Vermo gensbelasting vallen onder het vermogen o.a. „niet de „nog niet versohenen cou pons" van effeot-en. Op clen dag, waarop men zijn vermogenswaarde heeft te bereke nen, 1 'Mei zitten aan-de aandeden der meeste koloniale en ook van verschei den binnenlandsche n&anil. vennootschap pen nog de dividendbewijzen over het vori ge jaar. De waarde dier dividendbewijzen is in den regel nog niet bekend. De door den handel getaxeerde waarde echter is l>egrepen in den koers, waarvoor de aan deelen ter Beurze worden genoteerd en ver handeld. Nemen we de „•Koninklijke" Petroleiim- Maatschappij als voorbeeld. Een geval, dat ditmaal dubbel sprekend is, omdat de Beurs op 30 April het divi dend 10 pCt. hoóger schatte dan het nu bleek te zullen zijn; en ómdat sedert 1 Mei ook de kapitaalwaafde dier aandeelen door het optreden der Aóferikaansche con currenten een 20 pCt. is gedaald. Op 1 Mei zijn vermogen aangevende, moest men de aandeelen „Koninklijke" oo- rekenen naar den koers van den dag, dio ongeveer f 5300 was. Daarin zat echter de waarde van het dividendbewijs 1911, die toen verwacht werd f 280 te zullen zijn. Ware dit rente van Amerikaansche, Turk sche, Russische of andere obligaties ge weeet, dan ware zij niet in het vermogen begrepenwèl, nu het dividend van Nederlandsche ondernemingen is. Op die wijze wordt door aandeelhouders der „Koninklijke" wettelijk onverschuldig de Vermogensbelasting betaald over een bedrag van f9,203,000 of daar een zeker bedrag in handen van buitenlandera is althans over een 8 millioen. Heb Rijk neemt op die manier van de Nederlandsche aan deelhouders in' deze óéne Maatschappij on geveer f 10,000 's jaars meer dan de wet op de. Vermogensbelasting-bedoelde te doen heffen. En over de verschillende Maatschappijen, 'die haar dividend pas na 1 Mei vaststellen, le.vért dat een benefiet je van allicht f 100,000 's jaars voor de schatkist op. De evidente onbillijkheid van zulk een extra-belasting op den ondernemingsgeest ware weg te nemen door in de belastingwet te bepalen, dat bij de aangifte van den beurskoers van aandeelen wegens nog niet betaalbaar gesteld dividend 4 pOfc. mag wor den afgetrokken. De Staatscommissie voor de verde diging van Ned. Indlë. De „N. R. Ct." schrijft over deze Commissie De Staatscommissie, bij de behande ling van het pantserschip van minister Wentholt in uitzicht gesteld, is er dus. Over de samenstelling behoeft niet uit voerig te worden gesproken. Er zijn spe cialiteiten in opgenomen op elk gebied, dat door het vraagstuk, hetwelk in be spreking moet worden genomen, hes tre ken wordt. En men mag hopen, dat liet goede specialiteiten zullen blijken te zijn; goede specialiteiten ook in dien zin, dat er voortvarendheid in hen zal huizen, om met bekwamen spoed hun oordeel te vollen, en hun advies uit te brengen. Want dit mag niet worden vergeten, dat deze Staatscommissie er allerminst een mag wezen, die op haar advies lang zal laten wachten, Iii de discussion, waaruit deze commissie is voortgeko men, is er met nadruk op gewezen, dat, naast degelijke onderzoekingen, behoor lijke spoed het voornaamste was, wat van deze commissie zou moeten kun nen verwacht worden. De heeren Loh- man en Van Karnebeek, die met jeug dige warmte voor de instelling van deze commissie hebben gepleit, spraken van één jaar, als termijn, waarbinnen de ar beid tot een einde kon worden ge bracht; men moet kunnen vertrouwen, dat deze termijn zat worden in acht genomen. Dat kan ook zeer wel. Vooral wanneer, gelijk 'in de Kamer is aangegeven, de commissie zich voor verschillende onderdeden van liet vraag stuk, dat aan haar overweging is on derworpen. in subcommissies zal split sen. Dat dit in de bedoeling ligt, kan worden afgeleid uit de benoeming van twee ondervoorzittersden Minister van Marine en dien van Koloniën, welke laat ste dan in dit geval zal optreden in zijn onderdeel als koloniaal minister van oorlog, een martiale rol, die de heer Malerijt zich niet spoedig zou hebben gedroomd. Wij zien dan een subcommissie voor de verdediging ter zee, en een voor de verdediging van do landzijde verrijzen. Een subcommissie voor de financieele vraagstukken zal ook 'wei niét achter wege kunnen blijven, als wier voorzitter dan mogelijk de algemeene voorzitter der commissie, de Minister van Binnen landsche Zaken, zal willen fungeeren. Het lieeft, dunkt ons, overigens iels bedenkelijks, dat drie ministers in de commissie hebben zitting erlangd. Deze heeren hebben' een drukken werkkring, en het is dus do vraag, of zij voldoen den tijd zullen beschikbaar kunnen ma ken, om de voortvarendheid, waarmee do commissie zal werken, er in te hou den. Aan den anderen kant heeft het echter veel voor, dat de Ministers van Marine en Koloniën in de commissie zelve zich op ,de hoogte van liet onderwerp kun nen stellen, en het van alle zijden hel pen bezien. Zij zullen zich dan geleide lijk hun oordeel kunnen vestigen, zoo dat de voorstellen, die por slot van re kening naar aanleiding van het rapport der commissie van Regeeringswcge aan do Kamer zullen worden gedaan, zeer spoedig na dat verslag zullen kunnen volgen. Men weet, hoe het gewoonlijk gaat, als er rapporten komen van com missies, wier beraadslagingen niet door den Minister zijn meegemaakt. De Mi nister moet dan zoo'n rapport „in stu die" nemen, en hij studeert net zoo lang, tot 'een ander hem opgevolgd is. De Minister van Binnenlandsche Zaken stu deert nog altijd op het rapport van de Ineenschakelingscommissie bijv., zonder dat oenig resultaat van die studie aan den dag komt. Dat studeerende voor werk zal nu ten minste verricht "fcijn te gelijk met het verschijnen van het rapport. In dezen gedachtengang zouden dan de tegenwoordige Ministers van Ko loniën en van Marine ("ad interim) er op rekenen, de bcgrooiing voor 1914 te moeten verdedigen. Een politieke in- dice. Dit brengt ons op 'een ander punt, waarover hier ook wel enkele woorden kunnen worden gezegd. Hoe zit het toch eigenlijk met den Minister van Marine? Het zou toch voor do hand hebben ge legen, dat wij mét deze Staatscommis sie een Minister van Marine pur sang in steê van den interimairen Minister hadden, verkregen. Zou het, nu dit niet het geval is, dan toch werkelijk waar zijn, dat het ministerschap van marine voorshands eenvoudig maar niet moer zal worden vervuld? Er hebben geruch ten gegaan, dat. het 't voornemen was, wederom een proef te nemen, of niet voor oorlog en marine mét één minister (van landsverdediging) kon worden, vol staan. Een nieuwe proef, gelijk reeds onder het bewind van een man met 60) „Te minder, omdat in dit geval," meen de cle rechter van instructie, „zij reeds weer thuis gekomen zou zijn. Wij komen du3 weer aan dezelfde vraag: Wat is er van haar geworden?" „Mijn meening is," zeide Charles, „dat eij door den moordenaar ontvoerd is." De onderstelling was aannemelijk en frond steun in enkele verschijnselen. De chef cler Veiligheidspolitie zeide: „Onbvoerd? Ja, dat is niet onwaarschijn lijk." „Niet alleen onwaarschijnlijk," sprak een slem, „maar in beslisten strijd met de fei ten, met de resultaten van het onderzoek; kortom met de waarschijnlijkheid zelf." De stem was ruw, de nadruk driftig en niemand verbaasde zich. toen men Gani- *oard herkende. Hem alleen trouwens kon fcjen die eenigszins openhartige manier van ïich uit te drukken vergeven. „Zoo, zijt gij het, Ganimard?" riep Du- »,ik had u niet gezien." „Ik ben hier sedert twee uren." „Stelt gij dan nog belang in andere din gen dan die betreffende het lob nummer M4, serie 23, de zaak van de rue Clapey- "°D. de Blonde Dame, en Arsène Lupin?" .„Ha, ha!" grinnikte de oude inspecteur; »»jk zou niet dlurven beweren, dat Lupin jjkt gemoeid is in de zaak, die ons hier Jj^ighoudt. Maar laten wij tot nader order geschiedenis van heb lot laten rusten en *en> waar het hier om gaat." Ganimard is niet een .van die politieman nen van grootschen stijl, wier werkwijzen school gemaakt hebben en wier naam on sterfelijk zal blijven in de geschiedboeken van het strafrecht. Daartoe ontbreekt het hem aan die geniale gevallen, die een Sherlock Holmes beroemd hebben doen worden. Maar hij bezit uitstekende middel matige hoedanigheden, opmerkingsgave, overleg, voortzettings vermogen en zelfs intuïtie. Zijn verdienste is, met de uiterste zelfstandigheid te werken. Niets dan mis schien alleen de suggestie, die Aïsène Lu pin op hem uitoefent, brengt hem van de wijs. Hoe het zij, zijn rol op dien morgen trok zeer de aandacht, en zijn nederigheid was zoodanig, dat de rechter ze kon waardeu ren. „Ten eerste," begon hij, „zou ik Charles willen verzoeken, nauwkeurige inlichtin gen te willen geven betreffende dit punt: Waren allé voorwerpen, die hij eerst om geworpen of dooreengooid) gezien heeft, de tweede maal precies op hun gewone plaats?" „Precies!" „Het is dus zoo goed als zeker, dat zij alle op hun plaats gezet zijn kunnen wor den door iemand, die de plaats van ieder voorwerp goed kende." De opmerking trof de aanwezigen. Gani mard hernam: „Een andere vraag, Charles. Gij zijt door de electrische schel gewekt. Wie dacht gij, dat u riep?" „Natuurlijk de baron." „Goed, maar wanneer aou hij gescheld hebbent" „Na de worsteling, op heb oogenblik, dat hij stierf." „Dab is onmogelijk, want gij hebt hem bewusteloos gevonden, liggend op een plek, die meer dan vier meter verwijderd is van den schelknop." „Dan heeft hij tijdens de worsteling go- scheld." „Dab kan ook niet, omdat er, volgens uw verklaring, regelmatig, onafgebroken, wel zeven of aclit minuten achtereen ge scheld werd. Meent ge, dat zijn aanvaller hem den tijd zon hebben gelaten, op die wijze te schellen?" „Dan was het vroeger, op heb oogenblik, dat hij overvallen werd." „Dat is evenmin mogelijk. Gij hebt ons namelijk gezegd, dat tusschen het oogen blik van het schellen en dat, waarop gij de kamer zijt binnengekomen, hoogstens drie minuten zijn verloopen. Als dus de baron vóór den overval gescheld had, zouden de worsteling, de moord, de doodsstrijd en de vlucht noodzakelijkerwijs in dat korte tijds verloop van drie minuten zich moeten af gespeeld hebben." „Toch," zei de rechter van instructie, „heeft er iemand gesoheld. Als het de ba ron niet was, wie kan het dan geweest zijn?" „De moordenaar." „Met welk doel?" „Dat weet ik niet. Maar in ieder geval bewijst het feit, dat hij heeft gescheld, ons, dat hij moest weten, dat de schel in verbinding stond met de kamer van een bediende. En wie kon die bijzonderheid weten, zoo niet een bewoner van het huis zelf?" De kring der onderstellingen werd nau wer. .Met eenige. snelle, duidelijke, logische zinnen zette Ganimard de kwestie op haar juiste terrein, en toen de meening van den ouden inspecteur duidelijk werd, leek het heel natuurlijk, dat de rechter van instruc tie tot de conclusie kwam: „Dus, in het kort, gij verdenkt Antoi nette Bréhat." „Ik verdenk haar niet ik beschuldig haar." „Beschuldigt gij haar van medeplichtig heid?" „Ik beschuldig er haar van, generaal baron d'Hautreo te hebben gedood." „Kom, kom, en welk bewijs?" „Deze handvol haar, die ik in de rech terhand van het slachtoffer heb ontdekt, zelfs in zijn vleesoh, waar de punt van zijn nagels het had ingedrukt." Hij liet dat haar zien. Het was prachtig blond, glanzend als gouddraden, en Char les fluisterde: „Dat is wel het haar van juffrouw An toinette. Er is geen vergissing mogelijk." En hij voegde er bij: „En dan... nog iets... Ik geloof ook, dat de dolk... dien ik den tweeden keer niet meer zag... haar toebehoorde... Zij bedien de er zich van, om boeken open te snijden.'' Er ontstond een lange, pijnlijke stilte, alsof de misdaad aan afschuwelijkheid won, nu zij door een vrouw gepleegd bleek. De rechter van instructie ging verder op de zaak in. „Aangenomen, tot nader onderzoek, dat de baron vermoord is door Antoinette Bréhat. Dan zou nog verklaard moeten worden, wolken weg zij heeft gevolgd, om na de misdaad het huis te verlaten en er na het heengaan van Charles weer in te ijzeren werkkracht, generaal Bcrgansiua,- is gedaan, en mislukt? Men zou er prijs op stellen, a lthans op eenigerlci wijze to vernemen, of het plan bestaat, een nieu- -\yen Minister van Marine te benoemen* Zoo Ja, waarom wordt met de benoe ming zoo lang gedraald? En zoo neep waar om niet? Bij de kennisgeving van de samenstel ling der Staatscommissie voor de vloot- verdediging, heeft men aldus ,,Do Nieuwe Courant" zich waarschijn lijk afgevraagd welke de verhouding is tusschen deze Staatscommissie en do commissie, eenige dagen geleden door den Minister van Marine a. i. benoemd om voorlichting te geven betreffende ver schillende vraagstukken van marine-be-i leid Wij vernemen dienaangaande, dat in afwachting van te bereiken overeen stemming over de vragen of Oost-Indië al dan niet in eerste linio te water ver dedigd moet worden, en hoeveel geld daarvoor beschikbaar kan worden ge steld, aan de technische commissies reeds opdrachten worden verstrekt tot het uitwerken van verschillende vraag punten. In het algemeen is de opzet van het geheele onderzoek zoodanig, dat men meent den tijd van gereedkomen,- wat de hoofdpunten betreft, niet bij ja ren, doch bij maanden te kunnen tob len. Het feit, dat verschillende officieren, in de commissie zijn opgenomen, diet krachtig opkwamen tegen de plannen: van den vorigen Minister en het depar tement, bewijst, dat prijs wordt gesteld op een onbeyangèn oordeel. Het in 'do .commissie opnemen vanj zeeofficieren, van nabij bekend met do consequenties van het dienen vanEuro- peescli personeel èn in Oost-Indië én op de vloot in Nederland en dus mot de sterkte in verband 'daarmede benoo- digd voor aflossing, waarborgt, dat men ten deze zal beseffen, dat niet alleen: de vraag of tot het zenden van zeemili tie naar Oost-Indië zal worden besloten, zal worden onder de oogen gezien, maar ook de belangrijke daarmee samenhan gende kwesties als die van het noodige kader, terwijl ook aan de klachten van bet personeel ernstige aandacht zal wor den gewijd. Naar wij ten slotte hoorden verluiden zou bij de Regeering het voornemen be staan om het wetsontwerp op de kust verdediging in ,te trekken en ae noodigo verbeteringen van een aantal kustver- sterkingen op de oorlogsbegrooting te brengen. Onder hetgeen dan zou komen te vervallen bekooren ook de door den minister Wentholt voorgestelde, doch in de marine weinig bewonderde pantser booten. „Hefc Yad." geeft deze conclusie: Vatten w:j ons oordeel samen, dan komt heb ons voor, dat in de oommissie, met hefc oog op haar militaire taak, het m i 1 i- t a i r e element in het algemeen onvol doende vertegenwoordigd isf en ö'at dib in nog sterker mate geldt voor het I n- disoh militair element. Verder, dut de commissie in staatkundig opzicht gevaar loopt te worden beïnvloed door de meeniag d'er drie a.-r. ministers, die de leiding hebben, dat zij in technisoh opzicht ten aanzien van een belangrijk deel van haar onderzoek zal moeten drij ven op het adviea van andéren, dat in financieel opzicht haar samenstel ling vertrouwen wekt, maar dat hot ambtelijk 'element in de commis sie veel te talrijk is vertegenwoordigd. „De Standaard" nespreekt in een drie star, getiteld „De vloot hier", de instel ling dér vlootcommissie, en meent, dat het met die oommissie besfc zal marchee- ren, „except het vraagstuk van de vloot hier." „De ledenlijst nagaande", zoo schrijft hot blad, „onderkent .men althans niet aanstonds d'e namen van hen, die aan de oplossing van dit geheel op ziohzelf staand probleem hun kracht ziiilen beproeven. komen en opnieuw lieen te gaan vóór de komst van den commissaris. Hebt gij daar omtrent een meening, Ganimard „Niet in het minst." „Nu, en?" Ganimard trok een verlegen gezicht. Ein delijk zeide hij, niet zonder merkbare in spanning: „Alles wat ik kan zeggen, is, dat ik hier dezelfde werkwijze vind als in de zaak van het lot 514—23; hetzelfde vreemde ver schijnsel, dat men zou kunnen noemen het vermogen tot verdwijning. Antoinette ver scheen en verdween in dib huis even ge heimzinnig als Arsène Lupin bij rar. Deti- nan binnenkwam en weer ontsnapte in ge zelschap van de blonde dame." „Wat wil dat zeggen?" „Dat wil zeggen, dat ik onwillekeurig moet denken aan deze, op zijn minst geno men, zonderlinge, met elkaar overeenstem mende dingen: Antoinette Bréhat werd door zuster Auguste. twaalf dagen geleden in dienst genomen, dat. is de dag na dien, waarop de Blonde Dame mij. tusschen de vingers doorglipte. In de tweede plaats heeft het haar van de Blonde Dame precies die felle kleur, dien metaligen glans met gouden weerschijn, dien wij aan dit haar waarnemen." „Zoodafc, volgens u, Antoinette Bréhat..." „Niemand anders is dan de Blonde Dame." „En dat Arsène Lupin dientengevolge de twee zaken op touw gezet heeft?" „Dat is mijn overtuiging." Men hoorde lachen. Het was de chef der veiligheidspolitie, die schik had. CWordfc Tfirroigfl.!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5