LEXDSGH DAGBLAD, Zaterdag* 15 Juni. Eerste Blad.
Axrno 1912
PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
Wonderlijke avonturen.
Ko. 16047.
„D e Were! cl" wijdt een hoofdartikel
de Grondwetsherziening
en zegt:
„He>t rapport d'e Grondwetscommissie
toont duidelijk aan, hoe een Grondwets
herziening niet tot stand kan worden ge
bracht. De samenstelling dezer commissie
moest wel op het allervoornaamste punt,
het kiesrecht, t-ot een negatief resultaat»
leiden, en reeds daarmede is de door de
Begeering gevolgde handelwijfze veroor
deeld. In deze commissie, waarin zoovele
zeer verschillend' denkende personen wa-
ren bijeen gebracht, zijn zoo ongeler alle
in onzen t.jd aan de orde zijnde kiesreoht-
etelsels tegenover elkander voorgedragen,
met het gevolg, dat geen enkel kiesrecht-
principe een meerderheid van stemmen
kon verkrijgen, uitgezonderd alleen de
prealabele stelling dat d'e Grondwet zelf
de toekenning van heb kiesrecht behoort
te regelen en alzoo een zoogenaamd „blau-
oo" Grondwetsartikel te vero-ordeelen is.
De oommissie heeft de wijziging van ar
tikel 80 aan de Regeering moeten over
laten
De teleurstelling over dit negatieve re
sultaat betreffende het noofdpunt heeft
in de vrijzinnige pers vrij algemeen tot
een verwijt van onmacht geleid."
Verder;
„Niet tragi komisch, doch benauwend ia
het ra-ctionnair karakter, dat vele der wM
voorgestelde wijzigingen dragem en dat ook
uitkomt in de verwerping door de meerder
heid der commissie van eenige stellingen
aangaande het vrouwenkiesrecht. Zelfs de
vraag of het kiesrecht zou kunnen worden
toegekend aan vrouwen, die voldeden aan
zekere, te. stellen, bijzonder voor haar gel
dende, eischen, werd door de meerderheid
ontkennend beantwoord.
Reactionnair in haar, zij het slechts theo
retische, beteekenis is de voorgestelde wij
ziging omtrent het wezen der wetgevende
macht in ons land. Artikel 109 der vigeren
de Grondwet zegt, dat de wetgevende
macht gezamenlijk door den Koning en de
Stafcen-Generaal wordt uitgeoefend. De
meerderheid der Grondwetscommissie nu
heeft dit artikel geschrapt, doch daarente
gen artikel 55, waarin staat: cle uitvoeren
de macht berust bij den Koning aangevuld
met een nieuwe bepaling: ,,De Koning
oefent de wetgevende macht Xiit in gemeen
overleg met de Staten-Generaal." Profes
sor Oppenheim heeft in eèn nota liet diep
gaand verschil tusschén het bestaande én
het voorgestelde aangetoond. In de practijk
heeft dë wijziging niet veel om het lijf, da^r
in de wijze, waarop de wetten tot stand
komen, voor zooveel het aandeel, -dat de
Koning daarin heeft; geen verandering zal
komen. Doch de voorgestelde formule pleegt
geweld aan de idee, welke sedert 1815 de-
grondslag onzer staatkunde is geweest. ,,I) e
81 an daar d" heeft naar aanleiding van
'de nota van prof. Oppenheim te kennen go-
geve», dat de voorgestelde wijziging be
doelt, het begrip volkssouvereiniteit Ie
(loen plaats maken voor dat van het gezag
,,bij Godes gratie". Maar daarom dan juist
ziet de vrijzinnig-democraat in deze prin-
oipieele wijziging van artikel 55 een reao-
tionnaire uiting."
Onder het hoofd Ergerlijk zegt „De
Nederlande r"
D© Amsterdamsche afdeeling van „Pa
trimonium" heeft een motie aangenomen,
waarin de verwerping der Bak
kerswet wordt betreurd. Die vereeni-
ging, alle argumenten gewogen hebbende,
komt dus tot een conclusie, die geheel an
dera luidt dan die d'er overgroote meerder
heid van de Kamer.
Dat kan. Het is best mogelijk, dat het
een Kamer van Afgevaardigden, die-maan
denlang uit allerlei gegevens het pro en
con tr a eener zaak heeft gewogen, op het
beslissende oogenblik ontbrèekt aan het
jiuste inzicht, hetwelk een véerklieden-ver-
eeniging, zonder debat en na een paar
.woorden van toelichting, óp een goeden
avond komt aanwaaien. En als men daar
van overtuigd is, waarom zou men het dan
niet toepassen?
We zullen over dit doen dus geen woord
van afkeuring of ertiek doen hooren.
Maar wel komen we op tegen de door
den voorsteller in het debat geuite insi
nuatie dat de vrijzinnig-democraten „uit
sluitend uit politieke overwegingen tegen
gestemd zouden hebben."
Wie de knappe en bijzonder sympahïeke
wijze, waarop de heer Bos een poging
deed om door amendeering de wet te be
houden en haar tevens van haar nadeélen te
ontdoen, heeft gadegeslagen, ergert zich
niet zonder reden aan zulk een „voorlich
ting". Het schijnt waarlijk wel, of men,
ook in Christelijke arbeiderskringen, niet
ontkomt aan den noodlotti'gen invloed der
theorie, dat men het tegenover den tegen
stander niet zoo nauw behoeft te nemen.
En dat, terwijl men 's Zondags de bede:
„Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen,
behoed de deuren van mijn mond 1" zich
tot de zijne maakt 1
Heb „Weekblad van liet Recht"
bespreekt in een hoofdartikel de straf
bepalingen in het wetsontwerp op
het auteursrecht. Het hoofdbezwaar
tegen de algemeeno formule, in het ont
werp behouden, ligt voor het blad in bet
volgende
Evenals naar het geldende recht zal
slechts de opzetteb'jke inbreuk op het
auteursrecht strafbaar zijn. Indertijd' bij de
toelichting van de artb. 18 en 19 der wet
van 188.1 werd nadrukkelijk verklaard, dat
strafbaarstelling van de nalatigheid, van
de schuld' niet. wenschelijk werd geoordeeld.
(Smidt III blz. 28 en 29.) Eerst wanneer
de dader bewust was, dat hij op het
auteursrecht inbreuk heeft gemaakt, is hij
strafbaar. Nu dient men er zich goed re
kenschap van te geven, welke de strekking
is van het hier gevorderde opzet. Opzette
lijk inbreuk maken op eens anders auteurs
recht doet slechts hij, die weet, dat het
auteursrecht aan een ander toekomt, en die
weet, dab zijn handeling als een inbreuk op
dat recht moet gelden, m.a.w. dat volgens
de wet, die handeling als een inbreuk moet
worden aangemerkt. Van die wetenschap
moet het bewijs worden geleverd, en dwa
ling van den handelende omtrent de gren
zen van heb geschonden recht, omtrent de
grenzen van zijn eigen bevoegdheid, volgens
dc artt. 1418, sluit heb gevorderde opzet
uit. Omdat het strafba^ gestelde feit zoo
danig is omschreven, dat met alleen net
bestaan van liet recht element van heb de
lict is, doch ook voor de handeling een om-
schrijving is gekozen, welke een rechtskun
dig complex van handelingen omvat, wordt
zoowel door dwaling omtrent het recht van
den maker als omtrent de geoorloofdheid
der handeling het hier gevorderde opzet
uitgesloten.
•Het blad komt nu tot; de volgende con
clusie
Indien men de strafbepaling behoudt in
den vorm, waarin zij nu weer in art. 20 A
wordt voorgesteld, zal men óf heb O. M.
en den rechter een bewijslast blijven op
leggen, die veel te zwaar zal drukken en
tot vrijspreken zal moeten voeren in geval
len, waarin veroordeeling zou zijn aange
wezen, óf men zal den rechter er toe bren
gen het gebied van het opzet buiten rede
lijke grenzen uit te breiden, te gaan ope-
reeren met een te ruim opgevat voorwaar
delijk opzet en bij de leef der rechtsdwa
ling beginselen toe te passen, die niet'als
de juiste mogen worden aangemerkt.
„Wij' veroorloven ons," aldus besluit het
blad, „deze opmerking aan de aandacht te
onderwerpen van die leden onzer Tweede
Kamer, die in een dergelijke kwestie van
wetgeving belang stellen. Misschien geeft
zij liyn aanleiding nog eens te overwegen,
of met een straf bepaling als nu in art.
26 A,behouden zal blijven, gegeven wordt
wat redelijkerwijze mag worden verlangd."
Dubbele belasting zet cle
„H a a g s o h e Courant" boven hot
volgende
Er wordt in Nederland van een aantal
menschen, in strijd met de bedoeling iier
wet, tweemalen belasting geheven van het
zelfde object.
Of eigenlijk d r i emalen. Maar één
maal geschiedt dit althans overeenkomstig
de wet. Immers een Nederlandsche nijver
heidsonderneming betaalt eerst Bedrijfs
belasting van haar winstcijfer; en dan wor
den de lieden, die zoo slecht zijn om nun
geld niet in buitenlandsche staatsleeningen,
enz. te beleggen maat in nationale fabrie
ken en ondernemingen, daarvóór ook nog
belast met Vermogensbelasting van hun
aandeelen bezit, zelfs al die aandeel en
weinig of geen rente afwerpen.
Zoo geschiedt het dus ook met onze kolo
niale ondernemingen, bijv. met de Ned.
Handelsmaatschappij, de Pctroleummaat-
schappijen, de Tabakmaatschappijen.
Maar wat doet zich dddr extra bij voor?
Krachtens art. 6 der wet op de Vermo
gensbelasting vallen onder het vermogen
o.a. „niet de „nog niet versohenen cou
pons" van effeot-en. Op clen dag, waarop
men zijn vermogenswaarde heeft te bereke
nen, 1 'Mei zitten aan-de aandeden
der meeste koloniale en ook van verschei
den binnenlandsche n&anil. vennootschap
pen nog de dividendbewijzen over het vori
ge jaar. De waarde dier dividendbewijzen
is in den regel nog niet bekend. De door
den handel getaxeerde waarde echter is
l>egrepen in den koers, waarvoor de aan
deelen ter Beurze worden genoteerd en ver
handeld.
Nemen we de „•Koninklijke" Petroleiim-
Maatschappij als voorbeeld.
Een geval, dat ditmaal dubbel sprekend
is, omdat de Beurs op 30 April het divi
dend 10 pCt. hoóger schatte dan het nu
bleek te zullen zijn; en ómdat sedert 1
Mei ook de kapitaalwaafde dier aandeelen
door het optreden der Aóferikaansche con
currenten een 20 pCt. is gedaald.
Op 1 Mei zijn vermogen aangevende,
moest men de aandeelen „Koninklijke" oo-
rekenen naar den koers van den dag, dio
ongeveer f 5300 was. Daarin zat echter de
waarde van het dividendbewijs 1911, die
toen verwacht werd f 280 te zullen zijn.
Ware dit rente van Amerikaansche, Turk
sche, Russische of andere obligaties ge
weeet, dan ware zij niet in het vermogen
begrepenwèl, nu het dividend van
Nederlandsche ondernemingen is.
Op die wijze wordt door aandeelhouders
der „Koninklijke" wettelijk onverschuldig
de Vermogensbelasting betaald over een
bedrag van f9,203,000 of daar een zeker
bedrag in handen van buitenlandera is
althans over een 8 millioen. Heb Rijk neemt
op die manier van de Nederlandsche aan
deelhouders in' deze óéne Maatschappij on
geveer f 10,000 's jaars meer dan de wet
op de. Vermogensbelasting-bedoelde te doen
heffen.
En over de verschillende Maatschappijen,
'die haar dividend pas na 1 Mei vaststellen,
le.vért dat een benefiet je van allicht
f 100,000 's jaars voor de schatkist op.
De evidente onbillijkheid van zulk een
extra-belasting op den ondernemingsgeest
ware weg te nemen door in de belastingwet
te bepalen, dat bij de aangifte van den
beurskoers van aandeelen wegens nog niet
betaalbaar gesteld dividend 4 pOfc. mag wor
den afgetrokken.
De Staatscommissie voor de verde
diging van Ned. Indlë.
De „N. R. Ct." schrijft over deze
Commissie
De Staatscommissie, bij de behande
ling van het pantserschip van minister
Wentholt in uitzicht gesteld, is er dus.
Over de samenstelling behoeft niet uit
voerig te worden gesproken. Er zijn spe
cialiteiten in opgenomen op elk gebied,
dat door het vraagstuk, hetwelk in be
spreking moet worden genomen, hes tre
ken wordt. En men mag hopen, dat liet
goede specialiteiten zullen blijken te
zijn; goede specialiteiten ook in dien
zin, dat er voortvarendheid in hen zal
huizen, om met bekwamen spoed hun
oordeel te vollen, en hun advies uit te
brengen.
Want dit mag niet worden vergeten,
dat deze Staatscommissie er allerminst
een mag wezen, die op haar advies lang
zal laten wachten, Iii de discussion,
waaruit deze commissie is voortgeko
men, is er met nadruk op gewezen, dat,
naast degelijke onderzoekingen, behoor
lijke spoed het voornaamste was, wat
van deze commissie zou moeten kun
nen verwacht worden. De heeren Loh-
man en Van Karnebeek, die met jeug
dige warmte voor de instelling van deze
commissie hebben gepleit, spraken van
één jaar, als termijn, waarbinnen de ar
beid tot een einde kon worden ge
bracht; men moet kunnen vertrouwen,
dat deze termijn zat worden in acht
genomen. Dat kan ook zeer wel.
Vooral wanneer, gelijk 'in de Kamer
is aangegeven, de commissie zich voor
verschillende onderdeden van liet vraag
stuk, dat aan haar overweging is on
derworpen. in subcommissies zal split
sen. Dat dit in de bedoeling ligt, kan
worden afgeleid uit de benoeming van
twee ondervoorzittersden Minister van
Marine en dien van Koloniën, welke laat
ste dan in dit geval zal optreden in zijn
onderdeel als koloniaal minister van
oorlog, een martiale rol, die de heer
Malerijt zich niet spoedig zou hebben
gedroomd.
Wij zien dan een subcommissie voor
de verdediging ter zee, en een voor de
verdediging van do landzijde verrijzen.
Een subcommissie voor de financieele
vraagstukken zal ook 'wei niét achter
wege kunnen blijven, als wier voorzitter
dan mogelijk de algemeene voorzitter
der commissie, de Minister van Binnen
landsche Zaken, zal willen fungeeren.
Het lieeft, dunkt ons, overigens iels
bedenkelijks, dat drie ministers in de
commissie hebben zitting erlangd. Deze
heeren hebben' een drukken werkkring,
en het is dus do vraag, of zij voldoen
den tijd zullen beschikbaar kunnen ma
ken, om de voortvarendheid, waarmee
do commissie zal werken, er in te hou
den.
Aan den anderen kant heeft het echter
veel voor, dat de Ministers van Marine
en Koloniën in de commissie zelve zich
op ,de hoogte van liet onderwerp kun
nen stellen, en het van alle zijden hel
pen bezien. Zij zullen zich dan geleide
lijk hun oordeel kunnen vestigen, zoo
dat de voorstellen, die por slot van re
kening naar aanleiding van het rapport
der commissie van Regeeringswcge aan
do Kamer zullen worden gedaan, zeer
spoedig na dat verslag zullen kunnen
volgen. Men weet, hoe het gewoonlijk
gaat, als er rapporten komen van com
missies, wier beraadslagingen niet door
den Minister zijn meegemaakt. De Mi
nister moet dan zoo'n rapport „in stu
die" nemen, en hij studeert net zoo lang,
tot 'een ander hem opgevolgd is. De
Minister van Binnenlandsche Zaken stu
deert nog altijd op het rapport van de
Ineenschakelingscommissie bijv., zonder
dat oenig resultaat van die studie aan
den dag komt. Dat studeerende voor
werk zal nu ten minste verricht "fcijn
te gelijk met het verschijnen van het
rapport. In dezen gedachtengang zouden
dan de tegenwoordige Ministers van Ko
loniën en van Marine ("ad interim) er
op rekenen, de bcgrooiing voor 1914
te moeten verdedigen. Een politieke in-
dice.
Dit brengt ons op 'een ander punt,
waarover hier ook wel enkele woorden
kunnen worden gezegd. Hoe zit het toch
eigenlijk met den Minister van Marine?
Het zou toch voor do hand hebben ge
legen, dat wij mét deze Staatscommis
sie een Minister van Marine pur sang
in steê van den interimairen Minister
hadden, verkregen. Zou het, nu dit niet
het geval is, dan toch werkelijk waar
zijn, dat het ministerschap van marine
voorshands eenvoudig maar niet moer
zal worden vervuld? Er hebben geruch
ten gegaan, dat. het 't voornemen was,
wederom een proef te nemen, of niet
voor oorlog en marine mét één minister
(van landsverdediging) kon worden, vol
staan. Een nieuwe proef, gelijk reeds
onder het bewind van een man met
60)
„Te minder, omdat in dit geval," meen
de cle rechter van instructie, „zij reeds
weer thuis gekomen zou zijn. Wij komen
du3 weer aan dezelfde vraag: Wat is er van
haar geworden?"
„Mijn meening is," zeide Charles, „dat
eij door den moordenaar ontvoerd is."
De onderstelling was aannemelijk en
frond steun in enkele verschijnselen. De
chef cler Veiligheidspolitie zeide:
„Onbvoerd? Ja, dat is niet onwaarschijn
lijk."
„Niet alleen onwaarschijnlijk," sprak een
slem, „maar in beslisten strijd met de fei
ten, met de resultaten van het onderzoek;
kortom met de waarschijnlijkheid zelf."
De stem was ruw, de nadruk driftig en
niemand verbaasde zich. toen men Gani-
*oard herkende. Hem alleen trouwens kon
fcjen die eenigszins openhartige manier van
ïich uit te drukken vergeven.
„Zoo, zijt gij het, Ganimard?" riep Du-
»,ik had u niet gezien."
„Ik ben hier sedert twee uren."
„Stelt gij dan nog belang in andere din
gen dan die betreffende het lob nummer
M4, serie 23, de zaak van de rue Clapey-
"°D. de Blonde Dame, en Arsène Lupin?"
.„Ha, ha!" grinnikte de oude inspecteur;
»»jk zou niet dlurven beweren, dat Lupin
jjkt gemoeid is in de zaak, die ons hier
Jj^ighoudt. Maar laten wij tot nader order
geschiedenis van heb lot laten rusten en
*en> waar het hier om gaat."
Ganimard is niet een .van die politieman
nen van grootschen stijl, wier werkwijzen
school gemaakt hebben en wier naam on
sterfelijk zal blijven in de geschiedboeken
van het strafrecht. Daartoe ontbreekt het
hem aan die geniale gevallen, die een
Sherlock Holmes beroemd hebben doen
worden. Maar hij bezit uitstekende middel
matige hoedanigheden, opmerkingsgave,
overleg, voortzettings vermogen en zelfs
intuïtie. Zijn verdienste is, met de uiterste
zelfstandigheid te werken. Niets dan mis
schien alleen de suggestie, die Aïsène Lu
pin op hem uitoefent, brengt hem van de
wijs.
Hoe het zij, zijn rol op dien morgen trok
zeer de aandacht, en zijn nederigheid was
zoodanig, dat de rechter ze kon waardeu
ren.
„Ten eerste," begon hij, „zou ik Charles
willen verzoeken, nauwkeurige inlichtin
gen te willen geven betreffende dit punt:
Waren allé voorwerpen, die hij eerst om
geworpen of dooreengooid) gezien heeft, de
tweede maal precies op hun gewone
plaats?"
„Precies!"
„Het is dus zoo goed als zeker, dat zij
alle op hun plaats gezet zijn kunnen wor
den door iemand, die de plaats van ieder
voorwerp goed kende."
De opmerking trof de aanwezigen. Gani
mard hernam:
„Een andere vraag, Charles. Gij zijt door
de electrische schel gewekt. Wie dacht gij,
dat u riep?"
„Natuurlijk de baron."
„Goed, maar wanneer aou hij gescheld
hebbent"
„Na de worsteling, op heb oogenblik,
dat hij stierf."
„Dab is onmogelijk, want gij hebt hem
bewusteloos gevonden, liggend op een plek,
die meer dan vier meter verwijderd is van
den schelknop."
„Dan heeft hij tijdens de worsteling go-
scheld."
„Dab kan ook niet, omdat er, volgens
uw verklaring, regelmatig, onafgebroken,
wel zeven of aclit minuten achtereen ge
scheld werd. Meent ge, dat zijn aanvaller
hem den tijd zon hebben gelaten, op die
wijze te schellen?"
„Dan was het vroeger, op heb oogenblik,
dat hij overvallen werd."
„Dat is evenmin mogelijk. Gij hebt ons
namelijk gezegd, dat tusschen het oogen
blik van het schellen en dat, waarop gij de
kamer zijt binnengekomen, hoogstens drie
minuten zijn verloopen. Als dus de baron
vóór den overval gescheld had, zouden de
worsteling, de moord, de doodsstrijd en de
vlucht noodzakelijkerwijs in dat korte tijds
verloop van drie minuten zich moeten af
gespeeld hebben."
„Toch," zei de rechter van instructie,
„heeft er iemand gesoheld. Als het de ba
ron niet was, wie kan het dan geweest
zijn?"
„De moordenaar."
„Met welk doel?"
„Dat weet ik niet. Maar in ieder geval
bewijst het feit, dat hij heeft gescheld,
ons, dat hij moest weten, dat de schel in
verbinding stond met de kamer van een
bediende. En wie kon die bijzonderheid
weten, zoo niet een bewoner van het huis
zelf?"
De kring der onderstellingen werd nau
wer. .Met eenige. snelle, duidelijke, logische
zinnen zette Ganimard de kwestie op haar
juiste terrein, en toen de meening van den
ouden inspecteur duidelijk werd, leek het
heel natuurlijk, dat de rechter van instruc
tie tot de conclusie kwam:
„Dus, in het kort, gij verdenkt Antoi
nette Bréhat."
„Ik verdenk haar niet ik beschuldig
haar."
„Beschuldigt gij haar van medeplichtig
heid?"
„Ik beschuldig er haar van, generaal
baron d'Hautreo te hebben gedood."
„Kom, kom, en welk bewijs?"
„Deze handvol haar, die ik in de rech
terhand van het slachtoffer heb ontdekt,
zelfs in zijn vleesoh, waar de punt van zijn
nagels het had ingedrukt."
Hij liet dat haar zien. Het was prachtig
blond, glanzend als gouddraden, en Char
les fluisterde:
„Dat is wel het haar van juffrouw An
toinette. Er is geen vergissing mogelijk."
En hij voegde er bij:
„En dan... nog iets... Ik geloof ook, dat
de dolk... dien ik den tweeden keer niet
meer zag... haar toebehoorde... Zij bedien
de er zich van, om boeken open te snijden.''
Er ontstond een lange, pijnlijke stilte,
alsof de misdaad aan afschuwelijkheid won,
nu zij door een vrouw gepleegd bleek. De
rechter van instructie ging verder op de
zaak in.
„Aangenomen, tot nader onderzoek, dat
de baron vermoord is door Antoinette
Bréhat. Dan zou nog verklaard moeten
worden, wolken weg zij heeft gevolgd, om
na de misdaad het huis te verlaten en er
na het heengaan van Charles weer in te
ijzeren werkkracht, generaal Bcrgansiua,-
is gedaan, en mislukt? Men zou er prijs
op stellen, a lthans op eenigerlci wijze to
vernemen, of het plan bestaat, een nieu-
-\yen Minister van Marine te benoemen*
Zoo Ja, waarom wordt met de benoe
ming zoo lang gedraald? En zoo neep
waar om niet?
Bij de kennisgeving van de samenstel
ling der Staatscommissie voor de vloot-
verdediging, heeft men aldus ,,Do
Nieuwe Courant" zich waarschijn
lijk afgevraagd welke de verhouding is
tusschen deze Staatscommissie en do
commissie, eenige dagen geleden door
den Minister van Marine a. i. benoemd
om voorlichting te geven betreffende ver
schillende vraagstukken van marine-be-i
leid
Wij vernemen dienaangaande, dat in
afwachting van te bereiken overeen
stemming over de vragen of Oost-Indië
al dan niet in eerste linio te water ver
dedigd moet worden, en hoeveel geld
daarvoor beschikbaar kan worden ge
steld, aan de technische commissies
reeds opdrachten worden verstrekt tot
het uitwerken van verschillende vraag
punten. In het algemeen is de opzet
van het geheele onderzoek zoodanig, dat
men meent den tijd van gereedkomen,-
wat de hoofdpunten betreft, niet bij ja
ren, doch bij maanden te kunnen tob
len.
Het feit, dat verschillende officieren,
in de commissie zijn opgenomen, diet
krachtig opkwamen tegen de plannen:
van den vorigen Minister en het depar
tement, bewijst, dat prijs wordt gesteld
op een onbeyangèn oordeel.
Het in 'do .commissie opnemen vanj
zeeofficieren, van nabij bekend met do
consequenties van het dienen vanEuro-
peescli personeel èn in Oost-Indië én
op de vloot in Nederland en dus mot
de sterkte in verband 'daarmede benoo-
digd voor aflossing, waarborgt, dat men
ten deze zal beseffen, dat niet alleen:
de vraag of tot het zenden van zeemili
tie naar Oost-Indië zal worden besloten,
zal worden onder de oogen gezien, maar
ook de belangrijke daarmee samenhan
gende kwesties als die van het noodige
kader, terwijl ook aan de klachten van
bet personeel ernstige aandacht zal wor
den gewijd.
Naar wij ten slotte hoorden verluiden
zou bij de Regeering het voornemen be
staan om het wetsontwerp op de kust
verdediging in ,te trekken en ae noodigo
verbeteringen van een aantal kustver-
sterkingen op de oorlogsbegrooting te
brengen. Onder hetgeen dan zou komen
te vervallen bekooren ook de door den
minister Wentholt voorgestelde, doch in
de marine weinig bewonderde pantser
booten.
„Hefc Yad." geeft deze conclusie:
Vatten w:j ons oordeel samen, dan komt
heb ons voor, dat in de oommissie, met hefc
oog op haar militaire taak, het m i 1 i-
t a i r e element in het algemeen onvol
doende vertegenwoordigd isf en ö'at dib
in nog sterker mate geldt voor het I n-
disoh militair element. Verder, dut de
commissie in staatkundig opzicht
gevaar loopt te worden beïnvloed door de
meeniag d'er drie a.-r. ministers, die de
leiding hebben, dat zij in technisoh
opzicht ten aanzien van een belangrijk
deel van haar onderzoek zal moeten drij
ven op het adviea van andéren, dat in
financieel opzicht haar samenstel
ling vertrouwen wekt, maar dat hot
ambtelijk 'element in de commis
sie veel te talrijk is vertegenwoordigd.
„De Standaard" nespreekt in een drie
star, getiteld „De vloot hier", de instel
ling dér vlootcommissie, en meent, dat
het met die oommissie besfc zal marchee-
ren, „except het vraagstuk van de vloot
hier."
„De ledenlijst nagaande", zoo schrijft
hot blad, „onderkent .men althans niet
aanstonds d'e namen van hen, die aan de
oplossing van dit geheel op ziohzelf staand
probleem hun kracht ziiilen beproeven.
komen en opnieuw lieen te gaan vóór de
komst van den commissaris. Hebt gij daar
omtrent een meening, Ganimard
„Niet in het minst."
„Nu, en?"
Ganimard trok een verlegen gezicht. Ein
delijk zeide hij, niet zonder merkbare in
spanning:
„Alles wat ik kan zeggen, is, dat ik hier
dezelfde werkwijze vind als in de zaak van
het lot 514—23; hetzelfde vreemde ver
schijnsel, dat men zou kunnen noemen het
vermogen tot verdwijning. Antoinette ver
scheen en verdween in dib huis even ge
heimzinnig als Arsène Lupin bij rar. Deti-
nan binnenkwam en weer ontsnapte in ge
zelschap van de blonde dame."
„Wat wil dat zeggen?"
„Dat wil zeggen, dat ik onwillekeurig
moet denken aan deze, op zijn minst geno
men, zonderlinge, met elkaar overeenstem
mende dingen: Antoinette Bréhat werd
door zuster Auguste. twaalf dagen geleden
in dienst genomen, dat. is de dag na dien,
waarop de Blonde Dame mij. tusschen de
vingers doorglipte. In de tweede plaats
heeft het haar van de Blonde Dame precies
die felle kleur, dien metaligen glans met
gouden weerschijn, dien wij aan dit haar
waarnemen."
„Zoodafc, volgens u, Antoinette Bréhat..."
„Niemand anders is dan de Blonde
Dame."
„En dat Arsène Lupin dientengevolge
de twee zaken op touw gezet heeft?"
„Dat is mijn overtuiging."
Men hoorde lachen. Het was de chef der
veiligheidspolitie, die schik had.
CWordfc Tfirroigfl.!