FEUILLETON.
Het Kasteel op de Hots.
De vlechten van den heer
en mevrouw Li-ki-ri.
De „Verloren Kinderen."
„Nu vlug in bed gestapt, ventje," zei de
vrouw vriendelijk.
Wat aonk hij heerlijk weg in den zacht.en
matras I Wat oen foisch gevoel, die schoone
lakens. Hij had bijna riietf den tijd oui er
srich over te verheugen, zoo gauw sliep hij
in. Den volgenden morgen voelde hij zich
een kus op het voorhoofd drukken. Wie
deed dat? Sedert zijn oudere gestorven wa
ren, had niemand hem ooit gekust.
^Moedert" riep hij, sloeg de oogea op en
■ei: „O, is u het, vrouw Wouters
„Ja, kereltje, ik ben het. Heb je goed
geslapen?"
Zij was aangedaan door het woord „moe
der" en ging gauw n^«r de bakkerij, om
haar man te vertellen, wat de kleine jongen
gesegd had
Haar m*-" deed zijn best om zijn ontroe
ring te verbergen, maar ook hem waren
dB tranen in de oogen geschoten,
„Kom je ontbijten, man?" zei vrouw
Wouters, en ging weer naar binnen.
je goed geslapen, kereltje?" vroeg
dj Piet „Dat ia waar ook, hoe beet je tooh
eigenlijk?"
„Piet", antwoordde het kind.
Bij dit enkede woord sidderde de goede
vrouw. Zij keerde zich gauw om, ten einde
tranen te verbergen. Haar man had
ook het woord verstaan en liep vlug naar
de bakkerij, waarheen zijn vrouw hem
volgde en juk# zag, dat hij zich de oogen
met zijn g-rooten zakdoek afveegde.
„Dat meel", ow hij, „vliegt dadelijk in je
oogen."
Maar hij kon door deze woorden zijn
wouw niets wijsmaken.
„Man", hernam zdj, ,rfcdj heet ook Piet,
evenals onze jonge*n, die daar ginds op het
kerkhof rust.... Dit arme ventje heeft nie
mand op de wijde wereld, die zich om hem
bekommert en wij hebben ook geen kind
meer, waaraan wij ons hechten kunnen. O,
beste man, ik heb het je nooit gezegd, maar
sinds ons arm ventje ges'torven is, werk
ik lang niet meer met zooveel pleizier als
vroeger. Ik denk altijd, waartoe dient het
eigenlijk? Dezen nacht heb ik lang wakker
gelegen en dacht weer aan de gelukkige ja
ren terug, toen ik een kind te verzorgen
had. En toen hij vanmorgen „moeder" zei,
kon ik mij niet langer goed houden. Laten
wij hem bij ons houden, laten wij hem met
xijn kapotte kleeren en schoenen niet meer
op straat zetten. Hoor eens, hoe het regent
en waait 1"
De bakker deed nu geen moeite meer zijn
ontroering te verbergen.
„Als het je tot troost kan zijn, vrouw-
Kef," antwoordde hij, „laten wij hem dan
hier houden. Wij zullen altijd wel genoeg
verdienen om hem te verzorgen."
Een gelukkig glimlachje gleed over het
10
Hot was een verschrikkeüjfae worsteling
want ooxe tegenpartij was veel veel ster
ter dan wij zoo op het oog gemeend had
den; maar bij geluk duwde een van ons
den sleutel uit haar hand en Mies was er
als de kipp n bij, om zich meester te ma
ken van dit nuttige instrument, waarmede
jfe "fiaa- de devr ijlde, die open draaide,
terwijl wij met vereende krachten zorgden,
dat do donkere dame weer op min zachte
wjjsao op haar stoel neerplofte, waar ze nu
wal ©enigen tijd zou moeten uitblazen
waarna wij Dien volgden en de trap afhol-
den, wei wat haidruohtdg in het eerst, in
aanmerking genomen tenminste, dat we
ons bezoek liever niet verraden wilden
hebben!"
HOOFDSTUK XLL
De geheimzinnige dame glim
lacht.
Na deezs verwonderlijke ontmoeting za
gen wB óm donkere dame weer in geen da-
gezicht van de goedige bakkersvrouw. Zij
omhelsde haar man hartelijk, ging toen naar
de keuken, omhelsde ook Piet en zei: „Zeg
nu neg eens „moeder" tegen mij!"
Nadat zij een teeder aLcheid hadden ge
nomen van mevrvouw Prune, bij wie zij ge
geten hadden, rijst met,honing en heerlijke
gebakken krekeltjes en ingelegde water
lelies, merkten de heer Li-ki-ri en mevrouw
Li-ki-ii, van zichzelf Thee-bloem, dat het
al vrij laat was. De maan vertoonde reeds
haar volrond gezicht aan den hemel en men
moest nog een langen weg afleggen achter
de rijstvelden* eer men het bamboe-huis
bereikt zou hebben, dat de familie bewoon
de, in een der voorsteden van Peking. En
voor mijnheer met zijn lange beenen was
dat nu niete; zelfs v or mevrouw, met haar
kleine voetjes was het niet zoo ezg; maar
voor hun zoontje, den kleinen Bi-jou, was
het haast ondoenlijk. Achtereenvolgens had
den Papa en Mama hem een eindje gedra
gen, maar het was zoo stikkend heet/ bu--
ten en niets maakt zpo pafferig en opge
zet, als eenmaal gebakken krekeltjes. Papa
Li-ki-ri dus zette eindelijk zijn zoontje op
den grond* wischte zich het voorhoofd af
en moest even uitblazen, zoo warm had hij
het er van gekregen. Ma-ma. Thee-bloem
echter keek haar man met verwijtende blik
ken aan, want daar voorzag zij niets dan
akeligheid van: inderdaad zette de kleine
Bi-jou het dan ook op een vreeseldjk huilen I
Eu tijdje sukkelde hij echter nog zoo ach
ter zijn ouders aan en keek telkens met
smeekende blikken naar hen op tob hij in
eens een kostelijken inval kreeg. Hij zag
daar zoo die lange staarten op hun rug ben
gelen en hij bond de beide uiteinden bijeen
en ging heerlijk zitten schommelen in deze
hangmat, terwijl hij zijn ouders ook wel de
gelijk van te voren gewaarschuwd had. De
heer Li-ki-ri ocheen echter niet erg op
zijn gemak, bij dien vernufbigen inval: om
mevrouw Thee-bloem indertijd tot vtouw te
krijgen, had hij zich uitgegeven als man
darijn, ridder van de orde van den Gouden
Visch, officier van den Appelbloesem, enz,
enz. Want om zooveel titels te bezitten,
moest hij zeker van hooge afkomst zijn en,
zooals je waarschijnlijk wel weet, onder
scheidt de Chineesche adel zich, door de
lengte en dikte van de vlecht op den rug.
En lang? Nou, dat was-ie wel, die vlecht
van Li-ki-ri; maar erg stevig? Neen, niet
precies, want voor het grootste deel was zij
van paardenhaarMaar, nu vertrouwde nij
maar op de soliditeit van zijn vrouw's
vlecht, die was dan toch ten minste wel van
gen. Maar een paar dagen daarna sloop
ik juist door een geheimzinnig gangetje,
omdat we aan het verstoppertje spelen
waren en daar stuitte tk opeens op haar
en Frau Crumpfel, die samen in een hoogst
ernstig gesprek gewikkeld schenen. Zoodra
zfe me echter gewaar werden hielden ze op
en gaf de donkere dame zelfs een gil. Frau
Orumpfel werd zeer rood in het gezicht en
vroeg mij barsch: wat dat nu weer voor
manieren waren, om zoo aiBs spion te die
nen? Ik antwoordde heel oprecht, dat dit
in 't minst niet in mijn bedoeling lag, maar
dat ik een donker hoekje vond, om maj in
te verstoppen. Daarna keerde ik haar den
rug toe an ik geloof, dat ze samen hst ge
sprek weer voortzetten.
Nu waren we ai dien tijd, dat we nu al
hij grootvaar logeerden, geen enkelen
keer alleen uit geweest; dit Lad de oude
heer ons namehjk uitdrukkelijk verboden-
En als we dan gingen, moessten we altijd
vergezeld zijn ian Balders, die, in verband
met zijn hoogen leeftijd of anderszins, ech
ter nooit pleizier had een» een flanken
tocht te maken. We hadden grootvader
gevraagd, of hij dan bang was, dat wij
wolven zouden ontmoeten in het boeoh,
maar Opa had toen geantwoord:
adel! En och, dat tijdje nou die gecomb^
neerde haarschommel het dan nog wel mij
houden. Ook mevrouw Thee-bloem scheen
echter niet op haar gemak. Al een paaq
ma.3,1 had zij eens angstig naar haar chignojj
gevoeld en terzelfder tijd hoorde men
doordringenden kreet van den heer li-ki-ri
eneen oogenblik later lag de kleine Bi]
jou in het zand te spartelen, met de beid^
valsche vlechten van Papa en Mama in di
hand 1 Dat was me een consternatie! Pap^
was woedend, gewoon; helsch-driftig.
ma was vuurrood van schaamte en schrikj
En verontwaardigd riep zij uit: „Is dat
die adellijke vlecht, die uw afkomst bewij.
zien zou? Zïjt gij dan geen Mandarijn vaaj
geboorte?"
„Helaas, neen", bekende nu Li-ki-ri. Mijq
vader hoedde de ganzen. Maar gij
dan, ik dacht toch, dat gij van de zuivers^
afkomst waart?" „Mijn moeder hoedde <k
schapen", antwoordde mevrouw Theaj
bloem, deemoedig het hoofd buigend. Och,
och, wat waren zij beiden toch gestraft vooq
bun hoogmoed. Maar denk je nu, dat
daardoor geleerd hadden en zich verbeten
den? Gelukkig was het heele geval at
geloopen, zonder andere getuigen
kleine Maar wadi desk
je nu, dat de ouders onmiddellijk eamea
afspraken na dit lesje: „Onze jongen zal
eens toch wel degelijk een adellijk heer zijn
en we zullen heel ongemerkt ons haarwerk
laten repareer en en dus hoeft niemand
mts te weten van dit avontuur. En zoo bo
gen de arme luitjes, <Ee zij vlak bij hun
woning tegenkwamen nog eerbiedig voor
den rijken Mandarijn, met zijn vrouw en
zoon. Natuurlijk hadden die er voor ge
zorgd, dat het fee eken hunner waardigheid
weer in volle lengte op den rug prijkte
Nadat de edelman de Boissi lang gele-
den had onder 't slecht gedrag van zijn zoon
en op verschillende wijzen getracht
had hem te verbeteren, had hij hem ten
einde raad uit het ouderlijk huis verjaagd
Karei de Boissa was een lichtzinnig jong
mensch, die zeer opvliegend en twistziek
van aard was en slechts leefde, als hij in
den oorlog kon meestrijden; hij had echter
een ©dolmoedighart. öij voelde zich diep
ongelukkig, toen zijn vader niets meer van
hem weten wilde en besloot toen, om in
het leger van den Koning dienst te ne
men in de hoop, door een moedigen daad
zijn vader weer met hem te verzoenen.
Frans I, Koning Van Frankrijk, waa
toen juist van püan Milaan te veroveren
Maarschalk Brissac, die het opperbevel
voerde over zijn leger in Italië, was altijd
Neen; nog erger dan wolven: sluwe
wreede struikroovera, die zich ophouden
in holen, waar je geen menschelijk wezen
in zoudt ■'■-rwachten en die zoo woest en
wild zijn, óJat men ze zelfs met gewapende
macht niet in handen kan krijgen. Ze zijn
een ieder te vlug af en springen als gem
zen van rots tot rots, zoodat men ze in een
ommezien uit het oog verloren heeft. Hoe
veel reizigers zie alJ niet van hun geld be
roofd hebben en hoeveel kinderen ze
niet meepakten, dat is den hemel adÜeen
bekend! Dus nocit, nooit alleen uitgaan
kinderen, zoomin het bosch in voor het
kasteel als de rotsen op er achter.
Nu, we hoefden ook niet te verwachten,
dat Bulders ons ooit op zoc/n klimpartij
son willen vargexelleti en alleen durfden
we hem tooh ook niet good aan; te meer
waar we er ons ©erewoord op hidden gege
ven aan grootvader.
Eens kwamen we de donkere dame on
verwacht onder aan de trap tegen, die
naar haar eigen vertrek naar omhoog leid
de. Tot ooose poot verwondering lacht*
ze ona hartelijk toe en vroeg minzaam,
hoe we onze dagen wel doorkwamen met
dat vreeselijk weer. Sr vied jl L o«itiei-