Eerlijk duurt het langst. Had hij geen gelijk? tie keik naaf beneden viel en een soldaat termonekl©. Iedereen week acbteroit en keek voor zichtig naar boven. Daar zagen zij een /•Jpaanseh soldaat op den omloop staan, die bezig was Éaet een ijzeren staaf 'de hoekstee- nen los te maken. Men dacht met een krankzinnige te doen te hebben. De klok die nog steeds luidde scheen Oth- bert kraoht te geven: als hij zoo doorging zou er weldra geen steen meer te vinden zijn aan de vier hoeken van het gebouw. Maar hij hoorde de Spaansche soldaten de trap opkomen en begreep, dat hij zich tegen hen zou moeten verdedigen. Othbert hield zich nog een tijdlang tegen de overmacht staande en zwaaide met zijn staf. Niettegenstaande zijn vermomming hadden de soldaten begrepen, dat hij niet een der hunnen was en wilden hem gevan gen nemen. Eindelijk moest hij zich, nadat een degen stoot zijn arm verlamd had, overgeven en men bracht hem naar de vesting, waar ai andere Fransche officieren en soldaten ge vangen zaten. Onze edelknaap begreep, dat het Fransche leger de nederlaag geleden had en den vol genden dag zag hij dan ook Frans I met een talrijk gevolg als gevangenen de vesting binnenkomen. Dat deed hem nog meer ver driet dan zijn eigen nederlaag. Een Schotsch edelman hield dol veel van „hoeren" en vergrootte daarom voortdu rend zijn stal, waarom hij nu ook weer een koe had aangekocht van een bóer uit den omtrek. Het beest zou den volgenden och tend op de plaats zijner bestemming ge bracht worden. Reeds vroeg in den morgen maakte de baron altijd een wandeling, en kwam nu ook een kleinen jóngen tegen, die de grootste moeite had, de koe naar het slot te drijven. Het beest was bar onhandel baar, en de jongen kon haar alleen geen baas. Daar ons koedrijvertje den baron heele- maal niet kende, riep die hem toe: „Hè, jij daar"? Help eens een handje als jeblieft." Eerst deed de baron nog maar, of hij het niet hoorde, daar hij we] begreep, hoe verlegen ons ventje zou zijn, als hij soms dichterbij gekomen zijn vergissing mocht merken. Maar de jongen herhaalde nog eens zijn luidruchtige uitnoodiging en onx die aannemelijker te maken, voegde hij er nog bij: „Als je mij goed helpt, dan zal ik je de helft geven van de fooi die ik krijg." De baron hielp nu flink mee, en vroeg na afloop, „Nu, wat denk je wel, dat je krijgt voor fooi?" „Dat weet ik niet," antwoordde de jon gen, „maar de lui op het kasteel zijn niet karig." De baron ging nu expres een korteren weg, en gaf thuis gekomen, orders, dat men den, kleinen koedrijver een tientje zou geven. Toen ging de baron den koedrijver weer te gemoet, en deed of hij al dien tijd op hem had staan wachten. „Wel wat heb je gekregen," vroeg hij. „Daar," zei de jongen, en gaf hem als eenig antwoord een kwartje. „Hebben ze je maar twee kwartjes gege ven," vroeg de baron verbaasd. „Wacht, ga maar eens even meedan zal ik wel zien of ik niet wat meer kan los krijgen." Aan het slot gekomen, liet de baron heel zijn personeel voorkomen, en zei toen tegen den jongen, „wijs mij nu den man eens die je de fooi gegeven heeft." Nu, die viel leelijk door de mand, stond zeer beschaamd tegenover al zijn kamera den, en moest voor zijn eigen eer wel zijn ontslag nemen. Nietwaar: eerlijk duurt het langst! Een musicus, die oorspronkelijk te Parijs woonde, had deze schitterende hoofdscad verlaten en zich in Napels gevestigd, waar hij nu onder zéér bescheiden -omstandighe den leefde. Op zekeren dag ontving hij bezoek van een landgenoot, die hem een goede betrek king kwam aanbieden, wéér te Parijs. Gel delijk beloofde dit due een heelen vooruit gang; want op het oogenbhk woonde de man op de derde verdieping van een oud paleis, een kleine kamer met gewitte mu ren, en waarin een ledikant, een tafel en stoel, het eenige ameublement uitmaakten Zijn kleeren en zijn muziekinstrumenten hingen aan spijkers aan den wand! Met het geven van zanglessen verdiende hij niet meer dan 900 francs in het jaar; maar toen hij het voorstel van zijn landgenoot gehoord had, bedacht hij zich toch geen oogenbhk, maar antwoordde een krachtig: „Neen, dank UI Mijn negen honderd francs hier in Napels, zijn mij meer waard, dan drie of vier duizend in Parijs. De ar moede hier, is honderdmaal gelukkiger dan de rijkdom daar." Hierop wees hij op zijn tafel, waarop een eenvoudig maal gereed stond van brood, visch en vruchten. „Kijk, dit is nu mijn ontbijt, mijn middag- en mijn avondeten, maar het kost mij nog minder dan een kop koffie in een Parijsch café!" Daarna geleidde hij zijn bezoeker naar het venster, dat uitzicht gat op de prach tige golf van Napels, in al haar heerlijk heid! „En weet gij nu hoeveel de huur is van deze woning, van waaruit ik het schoonste schouwspel geniet, dat de wereld kan ople veren? Vijf en veertig francs, mijnheer, en totaal geen belasting hoef ik te betalen, terwijl ik te Parijs minstens zesmaal zx>o- veel zou moeten betalen, voor een ellendig zolderkamertje met het uitzicht op daken en schoorsteenen Had de man gelijk Tevredenheid ieen heerlijke deugd, die geluk doet vinden on der alle omstandigheden. Wiet jjde efnaar de „MaUArmaio." Van de Armada hebben jullie allen wel gehoord, dus daar sta ik maar Diet langer bij stilMaar hebben jullie ook wel eens gehoord' van de Mal-Armato? Ik wed, dat mijn vrienden en vriendinnen, die aan Es peranto doen, het woord anders wel ver staan! Het beteekent „slecht gewapend" en werd schertsenderwijs gegeven door de Italianen aan een dier, dat juist uitste kend gewapend' is en bij ons bekend staat onder den naam van: „pantservisdi", en komt veel in de Middellandsehe zee voor, waar hij een prachtig figuur slaat, zóó bui tengewoon schoon is hij gekleurdvan boven prachtig-rood, aan de zijden goud en op den buik zdlverglanzfend. Het geheele lichaam is, behalve de pantseromkleeding, met lange scherpe stekels bezet! Kunstmatige ledematen. Van kunstkannen en -boenen hebben wij al dikwijls genoeg gehoordmaar van kunst- kaken en kunst-neuzen toch misschien niet, zoo dikwijls. Zoo heb ik bijv. laatst van een dame gehoord, die een ivoren neus had met platina neusvleugels! Geen mensoh, die het aan haar zien kon, want de huid was ec overheen getrokken, zoodat de eigenares van dit kostelijk product na eenige oefe ning, zelfs evengoed er door ademt en snuit ja er zelfs met gemak een lorgnet cup draagt. Postdieren. We hebben het nu al eens gehad over: postduiven, postbijen en postpaarden en willen het ditmaal hebben over: poet val ken. Het waren de Bussen, die begonnen, deze vogels het eerst af te richten voor den postdienst. Behalve toch, dat de valken minder gevaar loopen, door andere vogels verscheurd te worden, hebben zij een snel lere vlucht en kunnen het langer volhoa- den. Een sterke ,ralfc coch zou in staat zijn ruim 1600 gram te dragen, waaró'oci dan natuurlijk de snelheid van zijn vlucht eenigazins vermindert. uitgevlucht was, kon het ongemak toch niet al te hevig zijn. „Het is nog het beste als ik maar zit. Maar soms is de pijn ondragelijk," ging ze weer voort. „Maakt het U 's nachts ook soms on rustig," vroeg ik denkende aan het voort stappen op de gang. „Wat bedoel je?" vroeg de dame, met plotseling angstig flikkeren in haar oogen. „Als dit al zoo was, dan val ik daar ti.ch nooit iemand mee lastig." „O neen," haastte ik mij dus te antwoor den, „maar ik wou alleen maar eens we ten, of het net zoo iets is als kiespijn, dan kan je 't ook nooit lang uithouden in bed „Neen. Het is heel anders," antwoordde zij kort af en dus besloot ik maar zoo gauw mogelijk van het onderwerp af te stappen. ,,'t Is hier vreemd hè?" begon ze weer. „Je kunt nooit van te voren zeggen, wat er nu weer gaat gebeuren 1 De eenige nog hier in huis, waar je zeker van bent, en die onveranderlijk dezelfden blijtven, dat zijn de spinnen en de ratten, kijk, zie je daar al die spinnenwebben van de zoldering afhangen?" Ja waarlijk, het geleken wel zooveel gordijnen. „Ja zie je, ik maak nooit een spin dood, dat geeft maar ongeluk, dan zou ik vast en zeker den eerstvolgenden keer door de wolven in het bosch worden opgegeten." We spitsten de ooren. „Zijn er veel wolven?" vroeg Karei op gewonden. „Troepen gewoon! Het Bosch krioelt er van," luidde het antwoord. „Hebben jul lie ze 's nachts nooit hooren huilen?" „Neen, ik heb wel uilen gehoord," zei ik, „maar wolven nooit." „Hoe weet U dat óok eigenlijk, als U toch nooit van Uw kamer komt?" vroeg Mies wel wat inpertinent. De donkere dame keek haar aan met on heilspellende blik en sprak: „Op zulke gekken vragen geef ik geen antwoord." „Maar U zoudt ons een geheim vertel len herinner ik mij." Eenige minuten lang zat onze gastvrouw- inbreekster met donkere blikken met haar sleutel te spelen en wij hadden in dien tijd gelegenheid, nog eens goed rond te kijken en de inrichting van het wonderlijke vertrek in ons op te nemi;n. Hoe lang deze pauze geduurd zou hebben, is onmogelijk uit te maken als Al er alweer niet een einde san had gemaakt door opeens met geweldig ge kraak op den grond te rollen: ons onrustig heer had n.l. in een hoek van het vertrek iets ontdekt, wat naar een tabouretje leek en was daarop gaan zitten. Blijkbaar zal het hout zoo vermeld zijn geweest, dat het AFs gewicht niet me.r kon dragen en zietdaar lag hij nu te spartelen: wij allen schaterden het uit,, want dat was weer net iets voor Broer, die altijd zulke gekke dingen uithaalde Maar de dame dacht er blijkbaar anders over en had het zeker allesbehalve aardig ge-vonden, waarom ze dan ook opvloog van haar stoel; met groote snelheid niettegen staande de pijnlijke knie. Ze greep Broer bij zijn kraag schudde hem heen en weer en dat alles zóó heftig en zóó woest, dat ik het meer dan tijd achtte eens even tus- schen beide te treden. Al was n.l. gewel dig aan het schreeuwen gegaan en gedroeg zich allesbehalve jongenheerachtig daar hij de dame zelfs schopte. Vóór alles tTaoht- ten we hem van haar af te houden en hem te kalmeeren, maar makkelijk werk was dat niet, want als ons baasje eenmaal aan den gang was dan kon hij ontzettend drif tig er van langs gaan. (W ordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13