FEUILLETON. Het Hasteel op de Hots. De Edelknaap van den Koning. iiij en ik moest hem mijn. grieven vertel len, waarna ik aan de vorstelijke tafel mocht aanzitten en vreeselijk vertroeteld werd. Zoo'n geluk had ik mij niet durven iroomen en onze Zonnekoning heeft zelf beloofd, dat hij Papa weer aan het hof zou nooden en wie weet hoe onze familie er dan nog boventop komt 1 Wel was mijn verdriet groot, op dien bewusten a/vond, maar ik zal maar denken: Eind goed, al goed fèeen stierengevecht, maar een stierenfeesft. Van de wreede Spaansche stierengevech ten hebben jullie allemaal wel eens gehoord, en het is maar goed ook, dat die tegenwoor dig op de meeste plaatsen verboden zijn! Op Java's Oosthoek, dus daar, waar de Man doereezen wonen, weten de aardrijks- kundigen onder mijn vrienden en vriendin nen onmiddellijk te zegg^-i, hebben echter stierenfeesten, of beter gezegd, stierenren- nen plaats 1 De Mandoerees toch is zeer trotech op zijn huisdieren en besteedt er de grootste zorg aan. Uitsluitend v-oor dat feest houdt menig welvarend landbouwers gezin er daarom één span stieren op na, en is dit te kostbaar voor één familie, dan on derhouden eenige dessa-(dorps-)genooten, gezamenlijk een span. Geen volksfeest wordt dus naar behooren gevierd, als er niet een stierenren bij is! De beesten wor den dan zoo fraai en zoo bont mogelijk op getooid: de horens zijn in hoozen gepakt-, het voorhoofd met een doek bekleed, de rug belegd met een veelkleurig tapijt. Elk span draagt een juk, waarvan een gebo gen boomstam afloopt; de menner neemt op dien stam in staande houding plaats. Op het terrein zijn dan twee bamboe-staken aangebracht, op eenigen afstand van elkan der en aan de toppen verbonden door een touw, in het midden waarvan een stuk doek hangt. De moeilijkheid bestaat nu daarin, het span in vliegende vaart tusschen de twee staken te doen doorloop en en dit lijkt heel gemakkelijk, doch is het echter niet, daar de beesten, wegens het juk, dat hen verbindt, al spoedig van den rechten weg afwijken. Bij honderden is de bevolking uit den om trek dan op het terrein verzameld, allen in de veelkleurige kleederdracht van het land. Ieder span is vergezeld van de eige naren en omgeven door belangstellenden; met moeite worden de vurige beesten in «tap gehouden. Eindelijk op de plaats zij ner bestemming gekomen, vangt span voor span de reen aan, ieder op zijn beurt. De menner moet ach dan goed in postuur zet ten en. de leidsels zóó gevat hebben, dat 9 ,,Zie je: net de dame van het portret? Weet je nog wel dien eersten dag?" vroeg Dien. „Ja zeker! Het moest dezelfde dame zijn, die toen zoo geheimzinnig uit den schuilhoek in grootvaders studeerka mer te voorschijn was getreden." Hoe zacht Dien dit ook gezegd had, de dame scheen die woorden te hebben opge vangen en antwoordde: ,,Ja juist, ik ben die van het portret. Maar wat doen jullie eigenlijk hier? Dit is mijn kamer en je hebt er niets te maken „Ja ziet Uwe dachten, d~t U een inbre ker was. En we wilden zoo graag eens we ten, wie U was en waar U in werkelijkheid bleef." „Wie ik werkelijk ben? Ja... en ze lr.chte lang en luid, als jullie me dat eens kon den vertellen, wie ik waarlijk ben, dan zou ik je ten zeerste verplicht zijn." Toen kwam ze heel dicht naar ons toe en fluisterde, steeds met angstigen blik naar het recht-toe, recht-aan, tusschen de sta ken door zal I Den meesten spannen lukt het, en de menners moedigen hun bees ten n-a-n door hefkoozende, opwekkende uit-, roepen. Hebben de beesten nu hun plicht gedaan, dan worden ze geprezenin het tegenovergestelde geval vloekt de menner zijn stieren uit, daar ze hem immers schan de veroorzaken?.... Want het gebeurt met zelden, dat de staken zelve ten onderste bo ven gerend worden, of dat het span ter zij de afwijkt, onder het opeengehoopte pu bliek rent, dat dan lachende uiteenstuift, maar waarbij toch ook wel eens ongelukken voorkomen. Zijn de stieren er nu echter eenmaal tus schen door, dan is de victorie behaald en wordt het stuk doek als prijs verworven. Met het ondergaan der zon loopt het feest ten einde, zonder rumoer, op de kalme Oostersche wijzj en de overwinnaars zijn nog weken lang vervuld van hun succes en verheugen zich weer op hun deelname aan het volgende feest Het leger van Frans I marcheerde dwars door Italië om de troepen van Karei V in den omtrek van Pavia tegemoet te trekken. Onafzienbare rijen prachtige paarden trokken voorbij, waar ridders zaten, uit gedost in de schitterendste wapenrustingen. Onder deze ridders was een der dapper ste de edelknaap Othbert, die een groot gunsteling van den koning was, omdat hij altijd een der eersten in den strijd was en de anderen door zijn voorbeeld aanvuurde. Op zekeren morgen draafde een troepje jongelui onder het voeren van opgewekte gesprekken voort, toen Othbert- plotseling uitriep: „Hola, vrienden, daar zullen wij den dans kunnen beginnen Er kwam namelijk een af deeling Spaan sche soldaten aan, die met getrokken lan sen op de overmoedige F'ranschen losren den. Maar zij werden allesbehalve vriend schappelijk ontvangen. Volgt mij, vrienden!" riep Othbert uit en lichtte met een goedgemikten degenstoot den. Spaanschen aanvoerder uit het zadel. Hij had zich nog nooit zoo flink geweerd als dezen keer. Hij ontweek, alle stooten, terwijl hij op zijn beurt met zijn degen me- nigen houw toebracht. Zijn vrienden, die zijn voorbeeld volgden, deden ook wonderen van dapperheid maar opeens werd Othbert op den grond gewor pen, daar zijn paard onder hem doodge schoten was. Eén oogenblik was hij verdoofd door den val, en toen hij weer bijkwam, bemerkte de deur kijkend: „Ik weet zelf niet eens wie de menschen denken dat ik ben." Zoo iets onzinnigs hadden we nog nooit gehoord, maar toch scheen de donkere dame zoo volkomen te me enen wat ze zei, dat we nog eens zooveel belang in haar gingen stellen. „Maar als U dan waarlijk niet weet wie U is, vraag het dan aan grootvader," waagde Dien haar den raad te geven. Bij het hooren van dien naam alleen trok er een donkere wolk over het gelaat der dame en gillende haa3t bracht ze de volgende woorden uit; „ais jullie ooit aan grootvader vertelt dat je met mij ge sproken hebt, dan zal ik mij verplicht zien jullie te dooden." Het scheen alweer haast even belachelijk als het niet weten wie ze was, en toch werd alle® betuigd met zoo'n nadrukkelij- ken ernst, dat we ons niet bijzonder op ons gemak gevoelden na die laatste be dreiging. „Maar kunt u ook bewijzen, dat U geen inbreekafcer zijt?" vroeg ik, het gesprek op iets anders brengend. Ze lachte helder op en zei: „Ja, ja een inbreeksterhet zou eigenaardig zijn om eens na te gaan om te zien hoeveel ik al gestolen heb gedurende hij, dat zijn been onder het lichaam van het paard lag. In de verte zag hij rijn vxiendei door den Spanjaarden achtervolgd. „O, die schelmen," mompelde hij, „daar gaan zij op de vlucht t" Hij trok zijn been vooraachtig onder net paard vandaan en ontdekte tot rijn groow vreugde, dat het niet gebroken was. Hij dacht er over na, wat hem nu te doen stond; eindelijk schoot hem iets te binnen. „Pavia ligt niet ver hier vandaan," zei hij tot zichzelf„Er zullen op dit oogenblik niet veel Spaansche soldaten in zijn. Ik moet er eens een kijkje gaan nemen." Yan een der gevallen Spanjaarden nam hij de wapenrusting, van een ander de de gen en zoo vermomd begaf hij zich op weg. De gelegenheid, die hij zocht, deed zich weldra voor. Een wagen met gewonde Spaansche soldaten ging voorbij. Een sol daat liep er als geleider naast. „Dat is juist iets, wat mij lijkt", dacht Othbert. Daar hij een weinig Spaansch kende Ij©- gon hij een gesprek met den soldaat en toen hij de noodige inlichtingen verkregen had, doodde hij den man en nam op den wagen plaats, nadat hij eerst den gedooden soldaat den verlofpas had afgenomen. Een half uur later bevond Othbert zich binnen de muren van Pavia op het marktplein tegenover het hospitaal, waar hij de soldaten liet afstap pen en hen, die niet loopen konden, uit dragen. Toen hij eens achter zich omkeek, zag hij de deur van de kerk openstaan; hij ging naar binnen en naar de klokkenkamer. Een inval, die niet zonder gevaar was, kwam in het brein van den stoutmoedigen edelknaap op. Hij kwam op de gedachte ora de alarmklok te luiden, om zoodoende schrik in de Spaansche gelederen te ver spreiden. Het was gewaagd, want als men ontdekte, wie het gedaan had, zou men nem dooden. Maar opeens stond hij tegenover, den koster van de kerk. Wat nu te doen? Othbert had juist het koord van de groote klok in zijn handhij liet het echter los en zei tot den man, dien hij met ziin deren dreigde: „Luid de klok zoet hard mogelijk en totdat ik je een teeken geef, er mee op te hou den. Vooruit, gauw aan het werk!" Half dood van angst, deed de arme man wat hem bevolen werd en krachtig, maar vreesaanjagend tevens klonk het klokgelui over de stad. Spoedig gebeurde er wat Othbert verwacht had: de menigte liep jin de kerk te- zamen. De soldaten, di© meen den, dat alle huizen van de stad inbrand stonden, kwamen van de vestingmuren aan- geloopen. Ze vroegen aan dezen en genen, wat het alarmteeken beduidde, toen er op' eens een groote steen van den toren van de dertig jaar, dat ik al in deze kamer woon". Dertig jaar in een kamer gewoond! Ja, het vertrek leek er wel naar of het in geen jaren een goeden beurt had gehad. Toch denk ik maar, dat liet beter was geweest als we niet zoo onmiddellijk geloof hadden geslagen aan al wat ze ons daar nu vertelde; naderhand zou ons dit nog in groote moeilijkheden brengen. „Kunnen jullie goed een geheim bewa ren?" vroeg de dame opeens, nadat ze ons beurtelings vorsohend had aangekeken. „Ja, antwoordden wij in koor." Voordat ze echter verder ging liep ze naar de deur, sloot die zorgvuldig af, en stal den sleutel in haar zak en zei: „Nu gaat dan allen zitten." Die laatste handeling beviel me echter niet, want het had. er op die manier veel van of we haar gevangenen waren. Haar uitnoodiging om te gaan zitten, was ooi wel haast onopvolgbaar, daar er maar één stoel was in het heele vertrek en hierop nam de bewoonster zelf plaats! „Ja, ik moet wel gaan zitten vanwege die pijnlijke knie." Het was voor het eerst, dat wij h*-ar hierover hoorden spreken en in aanmer king genomen, hoe snel ze toch voor om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12