Gevaarlijke sprong.
Op een der heuvels in de nabijheid van
Tours kon men voor eenige jaren geleden
de overblijfselen van een groot, oud kas
teel bewonderen. Een hooge toren met
schietgaten was het bewijs, dat het vroeger
een sterke vesting moest zijn geweest. Een
smalle, steenen wenteltrap voerde naar een
terras, vanwaar men een prachtig uitzicht
had over de omstreken.
Die schilderachtige overblijfselen wekten
steeds de nieuwsgierigheid en bewondering
der bezoekers op. En een zeker geleerde,
Thomas Fortier, was er zoo verrukt over,
dat hij een huisje in den omtrek huurde,
om ongestoord zijn onderzoekingen te kun
nen voortzetten. Hij had zich echter zoo
verdiept in deze studie over het verleden,
dat hij er zjjn verstand bij verloren had.
Daar hij echter goedaardig krankzinnig
was, liet men hem in het oude kasteel
ronddwalen, zoodat hij dit langzamerhand
als het zijne was gaan beschouwen.
Toen ik op zekeren dag den bouwval wil
de bezoeken, waarsohuwde men mij, dat ik
waarschijnlijk Thomas Fortier zou ontmoe
ten, ik liet mij hierdoor echter niet af
schrikken en beklom den heuvel.
Nauwelijks had ik den eersten muur be
reikt, of ik zag in de verte den grijsaard,
die er niettegenstaande zijn hoogen leeftijd
nog gezond en kras uitzag. Het scheen, dat
hij mijn aanwezigheid minder prettig vond,
want hij volgde elk mijner bewegingen.
Eerst lachte ik om zijn achtervolging,
maar eindelijk maakte ze mij ongedurig en
een laatste bang: Men moet toch altijd op
zijn hoede zijn voor een waanzinnige, en bo
vendien was Fortier gewapend met een
Hinken stok, waarmede hij als een soort
hefboom, groote steenblokken van hun
plaats rukte. Het zal je dus niet verwon
deren, dat ik mij haastte om uit den weg
te gaan.
Teen ik mij nu eindelijk veilig waande
tegen zijn vervolgingen, zette ik mijn on
derzoekingen met een geruster hart voort,
en raapte van den grond een steentje op
voorzien van eigenaardige insnijdingen.
Nauwelijks had ik het steentje in mijn
zak gestoken of ik hoorde een kreet van
woede weerklinken, en zag den grijsaard
weer verschijnen. Hij was zeker bevreesd,
dat ik zijn kostbare steenen zou weg dra
gen en hij kwam met gefronste wenkbrau
wen op mij af.
Ik vond het echter geraden, om zijn
komst liever niet af te wachten, want ik
begreep, dat het mij niet veel zou baten,
mij tegen een waanzinnige te verdedigen!
Ik verborg mij dus gauw achter een voor
uitstekend steenblok7 zoodat de grijsaard
bijna rakelings langs mij ging zonder mij. te
zien. Toen hij verdwenen was, kwam ik uit
de moeite wel, want nu stonden we in de
schilderijengalerij, die ons allen evenzeer
'trof: je begrijpt zeker wel die eigenaardige
gewaarwording als je je daar zoo opeens
tusschen allerlei familie-portretten be
vindt die echter zoo levendig van uitdruk
king waren, dat het wel leek, of ze uit hun
lijsten naar je toe wilden stappen. Vooral
Dien en Mies gaven luide uitdrukking aan
haar gevoelens en waren als zoodanig ons
aller tolken.
Aan het eind der portretten-galerij hing
een dik gordijn, we zagen heel duidelijk,
dat dit op en neer bewoog of er iemand
V'.chter stond. Mies greep ?-• i verschrikt, bij
den arm en stootte een gilletje uit iets wat
ze nü eenmaal niet laten kon in de opwn-
ding van het oogenblik ofschoon ze heele-
inaal niet laf was en zoo noodig even goed
het gevaar onder de oogen auride zien
als een van ons! Nu stonden we toch allen
onthutst te kij(ken en kwamen al meer tot
de overtuiging, dat het waarlijk een per
soon moest zijn die zich daar achter het gor
dijn bevond en dat het niet het blazen van
den wind was, zooals we eerst nog een
oogenbli(k gedacht hadden tot... opeens het
gordijn ter zijde geschoven werd en we
mijn schuilhoek te voorschijn en beklom
haastig de wenteltrap.
Ik genoot van het prachtige uitzicht, en
was dolblij, dat ik door mijn behendigheid
aan de achtervolgingen van den ongelukki
ge ontkomen was, toen ik den stap van
Thomas Fortier op de trap hoorde, en kern
weldra op het terras zag verschijnen.
Ik werd angstig, want ik begreep nu, dat
hij mij met opzet achtervolgde, omdat ik
hem waarschijnlijk door dat steentje oprar
pen had boos gemaakt!
Ik kon niet ontkomen. Eerst dacht ik er
aan, hem opzij te duwen en vliegensvlug de
trap af te rennen, maar wat voor reden
had ik, om iemand die mij niets gedaan
had, ruw te behandelen1?
Hij kwam vlak bij mij staan en zei:
„Nu moet je hier van het terras sprin
gen."
„Er af springen?" zei ik, en probeerde
te lachen.
„Ja, jij: hebt het hart van Isabeau opge
raapt, en moet nu evenals Kidder Reynold,
van het terras springen om haar te be
vrijden."
Ik wist niets van Isabeau en van Reynold
af, en trachtte er mij met een vraag uit
te redden:
„Maar Reynold heeft toch zijn nek ge
broken?"
„Zeker, maar dat komt er niet op aan;
jij moet Isabeau redden, want je hebt haar
hart opgeraapt."
„En als ik nu eens weigerde?"
„Dan zouden wij beiden verloren zijn,"
ontwoordde de grijsaard ernstig. „Om dit
te voorkomen, zou ik verplicht zijn, U met
dezen knots aan te vallen en U op te offe
ren ter wille van de rust van de burcht
vrouw Isabeau."
Ik voelde mij allesbehalve op mijn gemak
bij deze woorden, en vond dat de arme
man gevaarlijker was, dan men algemeen
meende. Hij bleef kalm voor mij staan, en
gebood mij nogmaals den sprong van 40 me
ter te doen, die mij zeker het leven zou
kosten.
Wat moest ik doen? Er was niemand in
den omtrek om mij te hulp te komen en
vluchten kon ik niet, want de oude man
stond voor den toegang tot de trap. Op
eens kreeg ik een gelukkigen inval.
Daaraan is volstrekt geen kunst van bo
ven naar beneden," riep ik uit, „dat kan
een steen of een stuk hout ook. Maar van
beneden naar boven te springen dat is een
grooter kunst, en ik ben er zeker van, dat
dit Isabeau meer genoegen zou doen!
Thomas Fortier keek mij verbaasd aan.
„Zou je op dit terras kunnen springen?"
„Zeker, van den grond tot op de plek
waar ik nu sta. Zal ik dien sprong wagen?"
„Dat is goed," zei de oude man ernstig.
„Best wacht me dan hier maar af 1 Ik ga
naar beneden en spring dadelijk naar bo
ven."
weer diezelfde dame zagen verschijnen, clie
den vorigen dag nog zoo statig door groot
vaders studeerkamer was gewandeldZe
stond eenige oogenblikfken onbeweeglijk
naast ons te kijken en Wij staarden haar ook
aan, een en al verwondering en verbazing 1
En het leek wel, of alle oogen van de por
tretten aan den wand strak op haar geves
tigd waren.
Na eenigé miüuten zoo gestaan te hebben,
liet de dame 'opeens het gordijn weer valleu
en zagen en hoorden we alleen nog maar 't
ritselen van _de plooien, terwijl zijzelve ge-
ruischloos wegtrok.
Ik zag duidelijk in, dat dit het rechte
oogenblik'was,'prn met krseht onzen onder
zoekingstocht" voort te zetten, wilden we
ten minste tbt eenig resultaat komen en dus
rende ik naar het andere eind der galerij
en rukte het gordijn terzijde. Daar achter
was weer een andere kamer, maar geen
spoor van eenig persoon was daarin te ent-
dekken, voor zoover ik in de gauwigheid
kon opmerken. De anderen waren mij in-
tusschen gevolgd en gezamenlijk onder
zochten wij het vertrek, tot in de kleinste
schuilhoeken, waarop we Dien's raad maar
volgden en weer terug gingen naar de por-
De waanzinnige liet mij gaan, en boog
zich over het terras, om niets te verliezen
van den beloofden sprong. Ik ijlde de
trap af en eenmaal beneden gekomen, ver
borg ik mij in het struikgewas, en bereikte
zoo na veel omwegen het groote pad, waar
ik veilig was tegen de achtervolgingen van
den armen ouden man."
De wolvenjacht in Frankrijk.
In Frankrijk worden gemiddeld nog een
honderd wolven per jaar gedood, daar er
een premie staat op eiken wolfskop25 gat-
den en 10 gulden voor den kop van een
wolfsjong. Op die manier maken enkele ja
gers wel een goede f 300 per jaar.
Maar toch schijint het dat dit schadelijke
ras hoe langer hoe meer uitsterft. Er zijn
ten minste streken, waar in geen jaren meer
een wolf gezien is en waar dos Roodkapje
heel veilig haar pannekoekjes zou kunnen
brengen aan haar Grootmoeder, zonder ge
vaar, dat een wolf grootmoeder met „scher
pe tanden" haar snapte en haar lekkertje»
oppeuzelde.
Anekdoten.
Ingez. door „Leeuw van Modderspruit."
Raak.
Bij gelegenheid, dat een beroemd dokter
aan het strand naar het golfgeklots der
golven tegen een strandhoofd luisterde,
meenden enkele studenten in de medi
cijnen, die daar ook toevallig waren, dat
zij zich wel een grap te zijnen koste mooh-
ten veroorlooven. Te dien einde liep een
van hen met uitgestoken hand op hem toe
en zeide:
„Ha, goeden morgen mijnheer. Ho» vaart
u?"
„Zeer goed, dank u", antwoordde hij,
„maar ik heb niet de eer u te kennen."
„Niet", zei de student, „kent u nui niett
En we hebben elkaar laatst in den Dierea-
tuin ontmoet!"
„Jongeling", was het antwoord, neem
mij niet kwahjk maar ik heb daar *ooveel
apen gezien, dat het mij onmogelijk is, er
een van te herkennen."
Ingezonden door „Pinksterbloem."
Y a k a t ij 1.
Journalist, als hem aan een diner nog een
schotel wordt gepresenteerd.
„Het spijt, me wel, maar wegens plaats
gebrek kan dit artikel heden niet meer wor
den opgenomen."
Inge'zonden door „Raadselvriendje",
Natuurkundige les.
Gouvernante; „Zeg mij nu eens, Mane,
wanneer je bij helder weer buiten gaat
tret-galerij, waar we naast het groote gor
dijn een klein deurtje vonden, net zoo «en
als we al eens door gegaan waren toen we
do hal verlieten. En .wat ons bijzonder
trof, was, dat dit op een kier stond, waar
uit ons dus duidelijk bleek, dat iemand het
haast;g van de binnenzijde had willen slui
ten, maar dat dit niet gelukt was en
waardoor in dit geval dus de geheimzjn-
nige dame moest zijn verdwenen. Toen
kwam de vraag nog bij ons op, wat zij u*t
te staan had niet den bewusten inbreker,
dien wij dan toch niet uit het oog verliezen
en zagen, dat het deurtje toegang gaf tot
een trap, die ditmaal niet naar boven, maar
naar beneden leidde. Ze bestond echter
slechts enkel uit steenen treden en we wa
ren eerlijk gezegd heel dankbaar, toen we
die ten einde waren, want eigenlijk hadden
we gedacht, dat ze ons verraderlijk naar
beneden zouden laten vallen. Aan. het eind
van het gangetje waren w© nu en kwamen
weer door een deur, die met zeer zéér veel
moeite en slechts met vereende krachten
open ging
(Wioxdt vervolgd).