DE NOTEDOPPEN. FEUILLETON. Het Kasteel op de Rots. wal op een kouden November-avond 1 Haydn bracht toen den nacht door in de open lucht op een steenen stoep en werd eerst tegen o5en ochtend ontdekt door en ander musicus: Spangier, die hem meeriara naar zijn eigen armoedig huisje waar hij hem eenvoudig deelen liet in het weinige dat zijn gezin ook had. Dank zij Haydns' ijverige musikale stu diën was hij todh weldra in betere omstan digheden en dankbaarheid' bleef altijd een der hoofdtrekken van het innemende ka rakter van ,,Papa Haydn", zooals hij na derhand d'oor alle jonge kunstenaars ge noemd Werd. Zoo bezorgde hij dan ook later zijn vroe gere© weldoener een plaats als ténor-zan ger aan den kapel van Prins Esterhazy, waar hijzelve orkestmeester was; en on danks zijn veel hooger waardigheid bleef hij den ouderen man altijd' met onder scheiding en erkentelijkheid' behandelen, 'daar hiji het zonder hem nooit zoover had' kunnen brengen in de wereld. D« arme Peter waa ziek en om hem te troosten en bezig te houden nam zijn moe der eenige notmaoppen. Zij holde de helf ten goed uit, boorde er een klein gaatje in, waarin ze lucifersstokjes ale mast stak en oie voorzag ze van witte papiertjes hij wij ze van zeilen. Moeder had weldra een- heele vloot zeilree gemaakt en Peter mocht de scheepjes laten zeilen in een kom vol water, die Moeder bij zijn bed' zette. Maar zijn hoofdje deed hem zoo'n pijn en hij voelde zich heelemaal niets pret tig, zoodat hij er niet lang mee kon spe len en 's avonds schreide hij zich in slaap terwijl zijn vloot netjes op de tafel in •lagorde geschaard lag. Midden in den nacht werd hij plotseling wakker door het gehuil van den wind om het huis; de regen sloeg tegen de venster ruiten en hij hoorde het water langs het steenen tuinpad afstroomen. Zijn venster rinkelde nog erger dan anders en toen hij er naar keek, was hij er zeker van, d'at het voorzichtig open geschoven werd. Hij werd bang; u het een dief zijn? Maar toen het venster een eindje opgeschoven was, zag Peter tot zijn groc verbazing ongeveer een dozijn kleine kereltjes bin nenstappen, gv kleed in olie jassen en zuid westers, terwijl zij bovendien ee>n paar sterke lederen vleugels hadden. Zij deden het venster dicht en een van hen begon te spreken. „Ik weet zeker, dat ik ze hier gezien heb. Ja juist, daar zijn zei" riep hij int. In een oogenblik sloegen zij hun vleugels Uit en vlogen naar de tafel naast Peter's bed. 6) „Maar als jullie in de nabijheid komt van Frau Crumpfel's gebied, dan geef ik je maar den raad, om die zoo gauw mogelijk uit den weg te gaan want ze kan niet best yelen, dat ze gestoord wordt." Nu, we meenden dat we dien vorige r, dag al een goed stut van net kasteel gezien baden, maar dat hadden we maar gedacht Wat ons wel verwonderde, was, dat er geen woord meer gesproken was over de gebeurtenis van dien nacht. „Net, of er heelemaal niets geweest was van een inbreker of iets dergelijks", spra-- Dien luide, toen we midden in de hal stonden. „Maar dat is nu maar gekheid er moet toch wel het een of ander gedaeigd hebben, andere haden zo toch niet zoo de alarmbel geluid!" ,,0, maar dat hindert niet!" zei Caro, „als er iets ia geweest, dan zullen wij het vinden. Misschien heeft die inbreker zich wel ergens in een hokje verstopt en komt Zij stonden naast zijn vloot. Zij begon nen er toen over te kibbelen, hoe zij de bootjes zo-uden wegdragen en te midden van hun gekibbel ging Peter recht overeind zitten en zei: „Zeg eens, vriendjes, dat zijn mijn scheepjes De kereltjes schrikten erg en gingen een beetje achteruit. „Ik vind, dat je mijn bootjes niet moogt wegnemen, zonder mij te vragen, of ik het wel goed vind," zei Peter. „En als je 't dau doet, moet je ;j vragen om met je mee te gaan De mannetjes waren bekomen van hun schrik en barstten bij Peter's laatste woor den in lachen uit dat zoo fijntjes klonk als het gepiep van krekels in het gras. „Iemand zoo groot als jij, meenemen! Met ons meegaan 1 Hoe bespottelijk! On mogelijk 1 Dwaas! Belachelijk!" Peter voelde zich diep-treurig, de tranen rolden hem over de wangen en met een snik viel hij op zijn hoofdkussen terug. „Ik kan het toch niet helpen, dat ik zoo groot ben!" zuchtte hij. „Maar het zijn toch mijn scheepjes!" De kereltjes hielden op met laohen en fluisterden wat onder elkaar. Toen vlogen zij omhoog en vormden een kring om Pe ter's hoofd, terwijl zij een vreemdsoortig, zoemend liedje zongen. Het ventje voelde nu, dat hij hoe langer hoe kleiner werd, totdat hij even groot was als een der vis schertjes, en opeens voelde hij, dat hij ook een paar vleugels aan zijn schouders had." „Laten wij ons haastenriepen de man netjes. „Wij zijn de stormgeesten. En als de storm bedaart, moeten wij terug zijn in ons huis, het paleis der winden En twee aan twee grepen zij de nofce- doppen en vlogen er mee naar de venster bank. Zij schoven het venster weer op en vlogen naar buiten. „Allen aan boord!" riep de kapitein der stormgeesten uit. „Twee in elk bootje Zij stuurden hun bootjes het riviertje af langs het tuinpad en zij gingen in volle vaart verder. Wat zeilden zij heerlijk! Zij vlogen den tuin uit, het hek door en langs den weg. Het scheen Peter of zij mijlen ver door de goten langs de tuinhekkon zeilden. Het water stond zóó hoog, dat de tralies van sommige hekken bijna niet te zien waren, zoodat nu en dan een bootje dreigde om te kantelen, waarop de kle ne schippertjes lachende opvlogen, hun bootje weer recht trokken en vroolijk verder zeil den. Zij beschouwden het tochtje als een spelletje, want tusschenbeide deden zij eikaars bootje met opzet kantelen, om het pleizier te hebben zich uit het water in hun vaartuigje te hijschen. Peter vond, dat hij nog nooit zulke vroolijke luidjes in zijn le ven ontmoet had. Plotseling riep de kapitein uit: niet eerder te voorschijn voordat het weer donker is." Dit leek heel waarschijnlijk en ofschoon het wel een beetje griezelig was, had het toch wel iets belangwekkends ook, dat wij alleen zoo'n geweldig avontuur te gemoet gingen. Maar nu de gewichtig^ yraagwelken kant wij uit moesten? We stonden nu in een hooge hal met schilden en wapens be hangen en aan het eind daarvan twee banie ren die al zoo oud leken," dat wij in eon ommezien verplaatst waren eèuwen terug, toen het slot warsohijnlijk meer, dan eens weergalmd had van krijgsgeschreeuw en menigen vijandelijken aanval had weten af te slaan. Want nog altijd lag het hoog en droog daar op de rotsen, steeds, weerstand biedend aan het gieren en bjulderen van den wind, die in gewone tijden hier al een storm leek Langs drie wegen konden wij de hal ver laten: langs de breede statietrap, langs een minder breede trap en door een smal deurtje, dat ook met een trap naar boven leidde, eenvoudig in den muur uitgehou wen. En daar we nu toch eenmaal »-p avontuur uit waren, kozen we den laat- aten weg. Het duurde niet lang, of we .,De storm is bijna bedaard! "Vlugl Te rug met de bootjes!" En dadelijk vlogen zij twee aan twee ia de lucht en zij droegen een bootje op hua schouders. Hoewel zij tegen den wind op vlogen, hadden zij Peter's venster tooli spoedig bereikt. De storm bedaarde wer kelijk en met een angstkreet: „Naar huis, vrienden, naar huis!" lietsn de stormgeesten de bootjes op den groud vallen en vlogen pijlsnel weg. Peter schrikte. Daar stond hij weer in zijn vorige grootte bij zijn venster en de vloot lag aan zijn voeten. Hij wae een beetje koud en huiverig en toen zei Moeder, die verschrikt was door het vallen der bootjes, bovenkwam, wist zij niet wat zij er van denken moest. „Moeder!" riep Peter uit en wees naar een groote donkere wolk, „is dat het pa leis der Winden?" „Ik geloof het wel", beste jongen, ant woordde Moeder. „Maar ga nu gauw weer in bed en slaap rustig door, dan ben je een flinke vent." En wat denk je nu wel, dat er den vol genden morgen gebeurd was? Toen Peter wakker werd, was hij heelemaal niet meer ziek. Zijn Moeder en de dokter stonden er verbaasd over, maar weet je.... Zij wisten ook niets van zijn zeiltochtje met de storm geesten af! Een Keizer van zes jaar! Zooals jullie weet, is China op het oqgenblik in opstand' en heeft zijn kei zertje vervallen verklaard van den troon, maar toen dit jongmensch den derti enden of veertienden November van het vorige jaar plechtig tot vorst van het Hemelsche Rijk werd uitgeroepen, was hij van 's mor gens af al dadelijk ontsteld van de geweer schoten, zóó zelfs, dat hij hardop huilde. De Prins-Regent hield' hem echter in de armen en dit gaf een grooten troost, ter wijl meer dan twee duizend' dignitarissen de plechtigheid' bijwoonden en heel de stad Peking in feestdos was. Het is ook een alleraardigst ventj en voor Europeesehe oogen vooral, ziet hij er in zijn ambtskos tuum al zeer eigenaardig uit: een lang kleed' geheel van gde zijde, want geel is de hoofdkleur en daaronder uit koa .en de popperig kleine Chineesche voetjes pie pen. Het grootste behagen schept ons ven tje in een goed bevolkte volière en 's avoncüs ziet hij gaarne zdjn tuin verlacht met Chineesche lantaarntje®. Vijfhonderd personen vormden de hofhouding: daar onder zestig geestelijken, vijf en zeventig koks; dertig waaierdragers en zestig ster renkundigen. Maar nu is ons ventje Keizer af. Of ij echter wel veel treurt over die vervallen verklaring, dat is nog de vraag. hadden de bovenste trede daarvan bereikt, en stonden nu voor een deurtje, dat ge weldig kraakte toen wij het open deden: zeker een bewijs, dat het niet dikwijls ge- Ibruikt werd. Het verleende toegang tot ,een ruimte, die half een kamertje half een gang was en die verlicht werd door oen klein venster, wat echter maar een zwak groenachtig schijnsel doorliet, daar het ge heel met klimop begroeid scheen. Toen we er binnentraden, hoorden we een tikjkend geluid op den vloer en zagen nog net een groote rat in den versten hoek verdwijnen. We liepen intusschen moedig verder en daar werd de ruimte nu wel degelijk een gang, maar was zoo donker, dat we met de handen langs de muren onzen weg ver der moesten tasten. Dit zou een heerlijk r schuilhoek zijn geweest voor iemand di rede had liever niet voor den dag te ko men, maar tocE hadden we allen de g-. waarwording, of hij daar toch niet te vir- den zou zijn. Het eenige geluid dat wij ver namen, was het kraken van het hout en toen kwamen we aan het andere uiteinde, waar ook weer een deur was. Deze ging nog moeilij]ker open, dan de deur die toegang toe verleende* maar.... hst loonde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12