No. I599D. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdagf 6 April. Eerste Blad, Anno 1912. PERSOVERZICHT. Uit de „Staatscourant". FEUILLETON. Liefde en PHcht. Over het alhier te houden. 0 o n g r e 3 yan de S-D. A.-P,. schreef „Het Volk": Het. kan een opgewekt oongres zijn, want het volgt op een prachtig jaar, op ieen jaar van groei en bloei. In tegenstelling met andere jaren geeft het ons echter geen voldoende aanleiding het met eenige artikelen bij de partijgenoo- ten io. te leiden. Het is allereerst een program-congres en 'de behandeling van het program is voorbe reid door een reeks van artikelen in ons blad, zoodat wij er niets meer over te zeg gen hebben. Het program is een eenheids program genoemd, ook wijl het in de oom- missie, waarin alle partij stroomingen ver tegenwoordigd waren, eenstemmig is aan genomen. Het lijkt eenvoudig, nu 't ge beurd is, doch het is een feit van groote, vér dragende betee'kenis. Behalve aan het program, zal een zekere tijd van het congres gewijd worden aan nar beti achtingen over de stakingen van den vorigen zomer en de houding van het Par tijbestuur, van „Het Volk" en de Kar merfractie daar tegenover. Verder zijn de hoofdpunten van actueelen aard de aan staande kiesrechtdemonstratie en de strijd tegen de Tariefwet. Al deze punten behoeven in ons blad geen toelichting meer. De verdere zaken, als bijv. de coöperatie, 'de vrouwenarbeid, de vele organisatorische zaken, zijn voor een groot deel oude beken den, terwijl de vakvereenigingskwesties, 'doordien een commissie, uit Partijbestuur en N. V. V. samengesteld, bezig is de ver- soliillende kwesties te onderzoeken, thans toch niet beslist zullen kunnen worden. De drie eerstgenoemde punten, vooral het program, zijn trouwens voor de partij van zulke diepgaande beteekenis, dat reeds 'daardoor het congres een blijvende betee- kenis voor de toekomst der partij krijgt. Een verschijnsel, dat zich de laatste jaTen voordeed, is, dat vrij veel afdeelingen van het congres wegbleven. Op het laatste oongres ontbraken er wel een veertigtal. Hoewel wij begrijpen, dat het zenden van een afgevaardigde voor een heel kleine afdeeling nogal een bezwaarlijke zaak is, hopen wij toch, dat dit kwaad niet blijvend is en dat iedere afdeelïng het ah een eer- ete partij plicht beschouwt, op het congres vertegenwoordigd te zijn. Het congres is, behalve het beraadslagen de lichaam, ook een manifestatie van den (toestand, van den groei, van de eenheid en .yan de kracht der partij. Een afdeeling, die verzuimt aan het congres deel te ne llen, doet aan dio manifestatie afbreuk. Wij vertrouwen dat slechts oen héél enkele dat voor haar verantwoording zal nemen dat het congres te Leiden goed bezocht ejl in zijn resultaten een heuglijk congres voor de partij zal zijn. In een driester Troelstra en de Bakkers we t zegt ,,D e Stand aard": Mr. Troelstra heeft de Bakkerswet voors hands vermoord. O, we weten wel, dat hij juist een voorstel 'deed, om ze terstond na Paschen te behan delen, maar dit zogt niets. Zelf toch wist bïj opperbest, dat men niet met het oog 'cd deze ééne betrekkelijk kleine groep arbeiders, de g e h e e 1 e groep van arbei- ts nog langer verstoken kon laten van. de iale wetten. Zijn motie was daarom >ien paradepaard. Niets anders. Niets meer. Maar vermoord heeft hij de wet bij de eerste behandeling er van in het najaar van 1910. Was h£ toen niet uitgekomen met zijn eïsch, dat te geliik de arbeidsuren in deze «zelfde wet zouden geregeld worden, dan Ware het ontwerp er reeds voor een jaar 'doorgegaan en zouden onze bakkers reeds 'een jaar lang rustig hun slaap hebben ge noten. Het is zoo, minister Talina had in die val Van Troelstra liever niet moeten inloopen. Een Minister moet bij zulk een ontwerp weten wat hij wil. Dr. Kuyper had in zijn ontwerp nachtrust èn arbeidsduur te gelijk geregeld, en we gelooven nog, dat dat beter was. Maar het kon ook zeer wel in t w e e ontwerpen worden afgedaan. Apart do nachtrust en apart de arbeidsduur. Dit laatste nu had minister Talma gekozen. De regeling van den arbeidsduur zou dan pas later gekomen zijn. Maar na eenmaal die keuze gedaan te hebben, had hij hierbij dan ook moeten volharden en zioh niet door Troelstra van de wijs laten brengen. Maar al verzwegen we dit niet, tooh blijft het een feit, dat mr. Troelstra den Minister dezen strik gespannen heeft, on dat hierin de oorzaak school van al de daarna gevolgde ellende. Mr. Troelstra leest thans driestarren uit ons blad in de Kamer voor. Laat hij er dan deze driestar ook eens voorlezen. Weer leggen kan hij ze niot. Te bewonderen valt alleen zijn tactische handigheid. Zelf eerst een ontwerp vermoorden, en dan toch later de beau róle van redder spelen; het is tactisch schier boven onzen lof. Althans wat de tactiek betreft, maar de bakkersgezellen zijn er het slachtoffer van. Als ze dit nu maar inzien. Zonder Troelstra's oppositie van October 1910 had de Bakkerswet reeds vóór eeu jaar in het „Staatsblad" gestaan. Het „M aandblad voor Gemeen- te-enW aterschaps-administra- t i e", onder redactie van den heer D. Kooi man, burgemeester en secretaris der ge meente Wormer. bevat het volgende hoofd artikel ,,De uitvoeringsvoorschriften ingevolge de nieuwe militiewet schijnen heel wat voeten in de aarde te hebben. Wekte het aanvankelijk in de kringen der gemeente-ambtenaren nogal verbazing, dat op 1 Maart de dag, waarop de militie- wet in werking trad nog geen enkele uit voeringsmaatregel was vastgesteld, die ver bazing werd er door hetgeen sedert voorviel, niet minder op. Immers zag men voor een paar dagen niets meer of minder gebeuren dan dat de burgemeesters door de Commissarissen der Koningin namens de Ministers van Oorlog, Marine en Binnenlandsche Zaken werden uitgenoodigd om alvast maar uitvoering te geven aan bepalingen, welke de Ministers nog aan de Koningin moeten voorstellen om op te nemen in een Koninklijk besluit ter uitvoering van de militiewet. Iets dergelijks is, meenen wij, nog nooit vertoond. Als eerlang aan de Koningin door de ge noemde Ministers de bedoelde bepalingen ter vaststelling worden voorgelegd, zal daar aan reeds korter of langer tijd uitvoering zijn gegeven. Het behoeft geen betoog, dat dit met ons staatsrecht in flagranten strijd is. Was nu deze handelwijze bepaald noodig? Wel is de militiewet door de Staten-Gene- raal bimien veel korter tijd behandeld dan met wetsontwerpen van dergel ijken omvang in den regel pleegt te geschieden, maar toch is er, naar onze meening, ruimschoots gele genheid geweest om de tijdige vaststelling van de vereischte uitvoerings-voorsohriften behoorlijk voor te bereiden. Desnoods had men dadelijk na de indiening van het wets ontwerp bij de Tweede Kamer aan de ont werpen kunnen beginnen te werken, om deze voor zooveel noodig aan de later in het wetsontwerp te brengen wijzigingen aan te passen. Trouwens, had de Regeering haar zin gekregen, dan ware het wetsontwerp nog enkele maanden eerder behandeld en de wet dienovereenkomstig ook vroeger in wer king getreden. Hoe had het dan wel moeten gaan? Gebrek aan tijd of personeel kan, naar onze meening, eenvoudig geen veront schuldiging zijn. Wij kunnen niet aannemen, dat hetgeen in dit geval moest niet ook kon. Maar gesteld al, dat het inderdaad niet mogelijk was de bepalingen voor het ge- lieele KoDinklijk besluit tijdig ineen te zet ten, waarom stelden dan de betrokken Mi nisters niet aan de Koningin voor, om de thans aan de burgemeesters medegedeelde bepalingen uit het ontwerp tot Koninklijk beetuit te verheffen? Waarom niet begonnen met de vaststelling van een gedeelte? Wij voelen er voor, dat alles zooveel mo gelijk in één Koninklijk besluit komt te staan, evenals onder de militiewet 1901. Maar dat kan, als telkens een gedeelte wordt vastgesteld, evengoed. Als alles bij ge deelten is afgewerkt, worde eenvoudig, met intrekking van de gedeeltelijke regelingen alles alsnog in één stuk samengevat. Ware op deze wijze gehandeld, dan zouden de burgemeesters niet geplaatst zijn voor het hoogst moeilijk geval, waarvoor zij thans komen te staan. Want mag wel een burgemeester, zelfs al geschiedt het op gezag van drie Ministers, uitvoering geven aan het ontwerp voor een Koninklijk besluit? Neen, natuurlijk. Ook een Minister kan niets veranderen aan grondwet of wet, en een uitnoodiging van een Minister aan een burgemeester, om han delingen tc verrichten, waartoe de burge meester niet is bevoegd, dekt des burgemees ters verantwoordelijkheid allerminst. „De burgemeester heeft als chef alleen de wet." Wij behoeven onze lezers niet te her inneren aan dit fiere woord van het vro3- gere Eerste-Kamerlid Van Leeuwen, toen maals burgemeester van Amsterdam, thahS Commissaris der Koningin in Noord-Holland die zoo krachtig voor de zelfstandigheid van het burgemeestersambt placht op te komen. Wij zijn zeer afkeerig van ons tc verlie zen in streng formalisme, ten koste van een goeden gang van zaken. Maar men moet ze ker zijn zin voor wet en recht, zijn liefde Voor een der hechtste grondslagen van ons staatsbestuur, wel veel geweld aandoen, om als burgemeester te voldoen aan hetgeen voor ditmaal wordt verlangd. Wel staan de burgemeesters voor oen moeilijk geval I" Van bevoegde zijde ontving de „N i e u- we Rotter damsohe Cour an t" een artikel over het marine beleid. De schrijver besluit zijn artikel aldus Nu uit alles blijkt, dat zelfs het hoogere marine-personeel geen vertrouwen meer kan schenken aan zijn opperste leiding, is een onhoudbare toestand geboren, waar tegen niet ernstig genoeg gewaarschuwd kan worden. Wanneer nu in de Volksvertegenwoordi ging blijkt, dat men 's Ministers voorstel onaannemelijk vindt, doch men tevens geen directe beslissing durft nemen, waardoor het marinevraagstuk wederom wordt uitge steld, mag men dan de leiding van het De partement van Marine nog langer in de zelfde handen laten? Blijkt uit al het voorafgaande niet genoeg, dat het tegenwoordige marinebeleid niet is opgewassen tegen de moeilijkheden, -fl.5© juist dan te wachten staan Er bestaat een groot verschil tusschon den vroegeren admiraal Wentholt cn den tegenwoordigen Minister van Marine; de eerste had een eigen wil cn presteerde daardoor veel; de laatste schijnt te zeer in handen te zijn gevallen van de politiek; en treedt alleen krachtig op tegen zijn mili taire adviseurs, wanneer zij met hem van opinie verschillen. Zijn positie is daardoor onhoudbaar en in strijd met 's lands belang. Zijn verleden is daarvoor ook tc mooi en hoe eer hij zich losmaakt uit deze scheeve positie, hoe beter voor hem, voor de ma rine en voor ons dierbaar vaderland. Zijn z.g. vrienden zijn zijn grootste tegan- standers geworden. Zij, die hem drie jaar geleden wisten te bepraten aan het bewind te blijven, hebben noch hem, noch de marine een dienst be wezen. Blijft het marinebeleid zooals het nu 13» dan kunnen wij het nieuwe marinegebouw, waarvan op zoo'n waardige wijze in de ver gadering der Marinevereeniging van iiö Febr. jl. de eerste steen werd gelegd, niet met vertrouwen opbouwen. De heer H. Boa, te Haren (Gi\) schreef een opstel in „De Sohoo-i" over het kenmerkende van dje taalin de eene provincie en de andere'. Het slot van het artikel halen wij hier aant Geen gelijkheid in onze scholen allzoo wat betreft de uitspraak van het Ne dor ian dsch; maar ook niet, als we letten op den woordenschat onzer leerlingen of op het gebruik van sommige uitdrukkingen, die ook in den kring van besohaafden wor den gehoord. Neem eenvoudig een onzer leesmethoden en laat een plaatje zien aan een kleuter iu Groningen en in Holland. „Wat is dat?" De eerste antwoordt: „een rad", de twee de „een wiel" en deze heeft het bij het reohte eind; want deze leesmethode is ge boortig uit Holland. Zulke parellel-woorden hebben we veel meer. Ik blader maar eens weer in mijn school-aanteekeningen en vind daar: vleu gel vlerk; ochtend morgen; morgen ochtend morgen-vroeg; mooi lief e. m a. Hier laten zelfs de rijkste lui zich met een wagen naar het station brengen; in Holland gebeurt dat met een rijtuig. Daar gebruikt men een wagen, om er vrachtgoe deren op te pakken; maar ter eere van onze stad moet ik er even aan toevoegen, dat men bijna nergens zulke prachtige „spul len" ziet, d. w. z. paarden en wagens of rijtuigen. Gaan we hier een wandeling doen, dan nemen wij onzen handstok; de Hollander daarentegen neemt zijn wandelstok. De Groninger boer gaat langs zijn koren velden en zegt: „Kijk, wat 'n mooi stuk weit." Het woord tarwe leest hij wel io boeken en kranten; maar hij spreekt in den omgang en op vergaderingen vast van weit, zooals de koopman spreekt van wei- tenmeel en nooit van tarwemeel. Het woord is een etiket, waarachter de beteekenis ligt opgesloten; en evenals in de handelswereld bergt niet ieder achter «en gelijk etiket een gelijken inhoud). In een der Groninger kerken verbelde eens een geestelijke, afkomstig uit het Zui den van ons land: „De Engel Gab'riël nam den man, hield hem boven den kuil en liet hem toen schieten." Daarop ontstond or in de kerk zoodanig een gegiegel en „sohütteln des Kopfea," dat de spreker eenige oogenblikken moest pauzeeren, zon der evenwel de situatie te begrijpen. He sublime au ridicule il riy a qu'un pas. In de opstellen onzer leerlingen vinden we hier in Groningerland woorden en Uit drukkingen, die in hun taal zeer goed de bedoeling weergeven, maar die vreemd zij a voor de spes patriae in Holland. Zoo vond ik o. a. de volgende: De Spaansche soldaten hadden groot ver let om turf: hadden er gToote behoefte aan. Het kind kreeg niets en ging sneu de ka mer uit: bedroefd, terneergeslagen. Einde lijk had men alles voor mekaar; in orde. Zij konden het met wachten: hadden er geen tijd voor. Gesmolten vet stiert, als 't koud wordt: het stolt. Alle leerlingen hadden bloemen meegenomen: meegebraoht. Moe der gaf het kind een dikke peer: groote. Het kleine kind wou altijd zijn wil hebben: zijn zin hebben. Zij waren acht sterk: met hun achten; (deze uitdrukking zooveel „sterk" komt ook voor bij registers op oude orgels). Het is toch begrootelijk, dat hij vertrokken is: het is jammer. Het be groot mehet spijt me. Het werk was hem te stoer: te moeilijk. De ziekte is slimmer geworden: erger. De timmerman sloeg een kiel in het hout: een wig. Hij houwt zijn broertje: slaat hem. De muggen snoepen graag van de suiker: de vliegen. De neefjes laten een vervelend gezoem hooren: de muggen. De rupsen van het koolwitje had den van moes niets overgelaten: van de boerenkool. Landgrenzen zijn geen taalgrenzen en dus ligt het voor de hand, dat onze taal in het Zuiden van Nederland met Ylaamsch en Fransch en in het Oosten met Duitsoh is doorweven. Ik put eens weer uit mijn schoolervaring en geef nu eenige voorbeelden, waaruit blijkt, dat de leerlingen hier in hun taal wel degelijk een DuitscK element hebben.- Dat spreekt ja van zelf: immers. Wil je de boeken op dat bred plaatsen?: plank., Ieder heeft aan tafel een teller voor zioh! staan: bord. Hij deed schink of schenk op de boterham: ham: 't Is daar niet rich tig i niet zuiver. Wat bekweem zitten ze daar bij elkaar: rustig en stil. Bij Haren zitten; veel vlihten in den grond: keisteenen. Mag ik mee varen?: rijden. Wat heeft die mao, lange stevels aan: laarzen. 'Edik is zuurt azijn. Ga je met, jongens?: mee. De boeil greep het paard bij de nösters: neusgaten., Benjamin Franklin liet een draak opgaan om de electriciteit van de lucht te onder-! zoeken: een vlieger. Ze waren bij oom eni tante allemaal goed monter: gezond. En! wat hadden ze een massa aalbeeren in den tuin: aalbessen. De talrijke dialectische woorden laat itè buiten beschouwing. Deze zinnen, afkom'* stig uit de school, behooren niet tot Jbèt» „beschaafd"; maar worden intusschen wel in de omgangstaal van beschaafde Gronin* gers gehoord. Ten slotte nog een paar zinnen, dié wol niet met het vorige in verband staan, maar toch merkwaardig genoeg zijn om ze even uit mijn aanteekeningen over tel schrijven. Men noemt iemand herbergzaam, als hij veel in de herberg loopt. Te Zaandam is een ond salpeterhuisje, dat den keizer van! Rusland toebehoort. Wanneer het koren rijp genoeg is om gezicht te worden, dan noemt men het zichtbaar. In den zomer van 1911 was soms de hitte onverdraag zaam. Jan van Schaffelaar sprong van clen toren te Babel. Het varken heeft groot© afhankelijke ooren. Bij Bazel maakt de Rijm een kniebuiging. Het meisje maakte een zeer werkelijke sprei. De .Bakkerswet. Het) „Handelsblad" verneemt, dat or eeiS niet zoo geringe kans is, dat de Tweede Ka mer voor het einde van dit zittingsjaar tooh' nog een besluit, althans een principieel© bo-< slissing, neemt in zake de Bakkerswet. Dat zou dan wezen een beslissing over het amen-» dement-Snoeok Henkemans. Een nieuw gebouw voor het Depnr* tement van Binnenl. Zaken. Met Augustus zal, wanneer het Minister;© van Buitenlandsche Zaken in Den Haag ver* huisd is naar het Plein, het Ministerie van Binnenlandsche zaken tijdelijk in het tegen woordige gebouw Buitenlandsohe Zaken worden gevestigd. Dan zal, naar de ,,H. Ct.'« verder verneemt, het oude gebouw vatf Binnonlandsohe Zaken afgebroken worden, en een nieuw gebouw verrijzen in het ka rakter van de Regeeringsgebouwen aan don' Vijverberg. Het gebouw zal een verdieping hooger worden opgetrokken, en het be» roemde Torentje, aan den Vijver, zal blij ven bestaan, doch gereconstrueerd. Bij Kon. besluit is met 19 April bij do Directie van de Rijkspostspaarbank be noemd tot assistent J. Smit, thans tijdelijk! ambtenaar bij die instelling; zijn met ingang van 1 April benoemd toti adjunct-inspecteur voor de scheepvaart 0.. J. Lap, te Amsterdam; 0. H. Bouman, t© Rotterdam; en T. L. Mellema, te Gronin* gen, en tot) machine-expert bij1 de sneep- vaart-inepeotie in het 3de district, te Gro* ningen, de heer J. Komijn, te 's-Gra/ven- hage is met ingang van 30 Maart herbenoemd tot voorzitter der plaatselijke commissie voor de ongevallenverzekering te Venlo, mr.j W. Wolters, adv. en proa te Venlo; herbenoemd tot plaatsvervangend voorzit* ter dier Commissie Oh. J. Smeets, seoreta* ris van het R.-K. Armbestuur te Venlo; benoemd tot voorzitter der plaatselijke Commissie voor de Ongevallenverzekering te Zalfcbtommel W. B. Kronenburg, burge meester van Driel; met ingang van 31 Maart herbenoemd tot voorzitter der plaatselijke Commissie voOt de ongevallenverzekering te Oud-Beierland,- B. den Boer, deurwaarder aldaar. 18) „Wat praat gij toch," antwoordde hij ze nuwachtig; „het is toch niet voor de eerste maal, dat wij in Berlijn zijn geweest, en niemand heeft het nog gemerkt." „Ja, maar vandaag is het ook later." „OnzinHet is lichterMaar dat is ook alles „Nu, hoe dan ook, ik ben zoo bang." Zij 'dinkte zich achter dicht struikgewas vast tegen hem aan. „Zeg toch een woordje, Henni." „Jo^-epha," Zij kende haar macht. Zoo moest zij met den krachtigen reus omgaan, deemoedig, zacht; dan kon zij hem om haar vinger wik kelen. „Hebt gij mij lief, Henni?" „Dat weet gij wel." „Ik kan dat niet dikwijls genoeg hooren. Toe, zeg 't og eens." Hij sloeg zijn arm om haar schouder en trok haar naar zich toe: „Scliat." Zij kusten elkaar. En de maan, die nog als een bleeke schaduw aan den horizon 'stond, zag het verraad. „Wij moeten gaan, Josepha. Voordat mijn ouders wakker zijn, moet ik boven wezen. Kn gij zijt- toch ook niet dadelijk klaar. Kom." Zij aarzelde nog. „Nu, wat is er nog, hmP" „Zult gij vandaag met je ouders spre- tfcnl" „Als 't kan, Josepha. Zeker, als 't kan." Er lag iets verlegen geruststellends in den toon, waarop hij haar dat antwoord gaf, zooals men een lastig kind geruststelt. Zij voelde, dat hij pijnlijk getroffen was, en zweeg. Met het instinct der vrouw ten opzichte van netelige toestanden voelde zij, dat hij nog met zichzelven streedmaar zij wist ook evengoed, dat zij slechts met de uiterste energie haar doel kon bereiken, dat zij telkens en telkens weer zijn harts tocht moest opwekken, zijn zinnen prik kelen. Zij liepen nu zonder iets te zeggen door de stille straten. Hun voetstappen weer klonken tuschen de rijen huizen. Het stadje was nog in rust. Overal gesloten gordijnen, neergelaten jaloezieën, geen mensch was er te zien. Alleen vlogen de musschen kwin- keleerend door de koude morgenlucht. Zij stonden voor de winkeldeur. Hendrik ontsloot die en liet Josepha binnentreden, terwijl hij zelf, evenals den vorigen avond, den klepel der bel vasthield. In het achter ste gedeelte van het huis was men reeds aan het werk. Zij hoorden de gezellen over den met zand bestrooiden grond sloffen en de plaatijzers en vormen in den oven schui ven. Plotseling slaakte Josepha. een gil en hield zich aan Hendriks arm vast, „Wat is er? Moeder gij hier? Nu?" En de zoon staarde ontsteld in het blee ke, bekommerde gelaat zijner moeder, die opeens voor hem stond. „Ja ik ben hier" zeide zij barsoh, terwijl zij met haar bevende rechterhand de grijze i haren van haar voorhoofd streek. Zij keek slechts haar zoon aan en toen Josepha op j haar wilde toetreden zeide zij beslist, zon- j der op te kijken: „Ik moet met mijn zoon spreken." Een boosaardige, fonkelende blik uit de donkere meisjesoogen trof de oude vrouw. Daarop keek Josepha doordringend den zoon aan, die haar nog maar enkele minu ten geleden in zijn armen gehouden en ge kust had. Wat zou hij nu zeggen? Wat? „Ga Josepha," verzocht hij zacht, en toen zij aarzelde, nog eens: „Ga Josepha," En zij ging. Vastberaden. Met het hoofd in den nek. Zeker van haar zaak. Hij had haar zijn woord gegeven. Nu was het rad aan het rollen. En al verpletterde het ook, zij wilde het niet tegenhouden. Zwijgend stonden beiden naast elkaar. Ergernis, toorn en verbittering vervulden het gemoed van den zoon bij de gedachte, dat zijn moeder achter het verraad was ge komen dat zij hern had opgewacht. Dat zeide hij nu ook, toen zij hem eindelijk vroeg, wat dat alles heteekende. „Ik heb je niet opgewacht, Hendrik," verdedigde de oude vrouw zich. „Het was louter toeval, dat ik gisteravond nog in den winkel kwam, en toen ik je zag, zag, i dat gij met haar achter die villa ver ver- dweent, wist ik genoeg. De wanhoop heeft mij hier doen blijven. De angst-, Henni, dat die oude, zieke man daarginds, dien ik geen verdriet wil doen, dit van zijn eigen zoon zou hooren," Zij sprak op gedempten toon en uit haar gebroken stem klonken de tranen van dien nacht. Maar haar zoon hoorde die niet. Zijn hart was gesloten, geheel vervuld van den rampzaligen hartstocht voor het meisje, dat hem zoo sluw in haar netten had gevangen,. „Gij doet juist, moeder, alsof ik een on mondige jongen benWat beteekent dat?" voer hij uit. „Ik ben toch een man en ver dien mijn stuk brood zoo goed als elke ge zel. En opdat gij het ééns en voorgoed weet: Ik heb Josepha mijn woord gegeven. Wij trouwen over zes weken." „Henni Hij was zijn moeder voorbijgostormd en stond nu bij de deur achter in den winkel; hij had den moed niet haar na deze verkla ring in de oogen te zien. Maar de kreet der oude vtouw, welke hem gillend iu de ooren drong, belette hem tooh verder te gaan. „Henni, dat, dat, dat meent giij tooh niet?" De bevende woorden kwamen afgebroken over de bleeke lippen der oude vrouw. Haar kniecn knikten, het grijze hoofd beef de tusschen haar schouders cn haar oogen hingen met een pijnlijk-vragende uitdruk king aan haar zoon. „Ik heb 't gezegd!" Kort en met eigen zinnige energie stiet hij dat antwoord uit. „En Louise?" „Hm, Louise! Hoeveel die om mij geeft, dat heeft zij immers bewezen „Hoeveel die om je geeft, Henni? Een meisje, dat je al dien tijd zoo trouw is go- bleven „En dat zich verzet mijn vrouw te wor den, nu het tijd is. Wat houdt haar daar, terwijl zij hier tooh een thuis zou hebben, zooals elk meisje maar zou kunnen wen- sohen." „De plicht houdt haar daar, Henni, men, sehenliefde. Hebt gij haar brief niet ge lezen, dien zij gisteren geeohreven heeft?,* Dien hebt gij zeker niet gelezen?" Hij keek nu op. Maar uit zijn stem klonk meer trotseering dan verwondering, t-oeh. hij zeide: „Brief? Ik heb geen brief vaiï Louise gekregen." „Natuurlijk niet. Die deerne heeft hem onderschept." „Moeder 1" Hij stond dreigend voor haar., „Ik duld niet, dat gij Josepha beschimpt,- Ik duld dab niet!" Het bloed steeg hem van toorn naar het gelaat, hij stiet de hand zijner moeder met den brief weg, verliet den winkel ©n wierp de deur ïn het slot. De leerjongens kwamen nu met het ver-* sohe brood uit de bakkerij. Yoor de winkel deur stonden menschen, die naar binnen wilden. De oude vrouw was als verlamd.- De in angst en zorg doorwaakte nacht, d© soène met haar zoon I En ten slotte al hetn geen, wat nog in de toekomst lag verhop* gen. Zij hield zich met moeite staande. Josepha had' zich verkleed en kwam bene* den. Er was van alles t*© doen. Dienst* meisjes en kinderen stonden in den winkel., Er was geen tijd voor andere gedachtetf dan voor de zaak. Dat wist Josepha ook! heel goed. Zij had daarom dit tijdstip afge wacht om te verschijnen. Nu stond zij met een kalmen glimlach op het volle gelaat efl? deed- haar plicht, alsof er niets was gebeurd.: Van den jongsten leerling tot den oudetf baas Striegler wist iedereen wat er ge* beurd was. En 's avonds stonden de men'-* sohen voor de deur en bespraken het int©* ressante geval. De oude bakker had eetf beroerte gehad t hij lag op eterven. (Wjdr&t ytryda^.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5