No. I599D.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdagf 6 April. Eerste Blad,
Anno 1912.
PERSOVERZICHT.
Uit de „Staatscourant".
FEUILLETON.
Liefde en PHcht.
Over het alhier te houden. 0 o n g r e 3
yan de S-D. A.-P,. schreef „Het
Volk":
Het. kan een opgewekt oongres zijn,
want het volgt op een prachtig jaar, op
ieen jaar van groei en bloei.
In tegenstelling met andere jaren geeft
het ons echter geen voldoende aanleiding
het met eenige artikelen bij de partijgenoo-
ten io. te leiden.
Het is allereerst een program-congres en
'de behandeling van het program is voorbe
reid door een reeks van artikelen in ons
blad, zoodat wij er niets meer over te zeg
gen hebben. Het program is een eenheids
program genoemd, ook wijl het in de oom-
missie, waarin alle partij stroomingen ver
tegenwoordigd waren, eenstemmig is aan
genomen. Het lijkt eenvoudig, nu 't ge
beurd is, doch het is een feit van groote,
vér dragende betee'kenis.
Behalve aan het program, zal een zekere
tijd van het congres gewijd worden aan nar
beti achtingen over de stakingen van den
vorigen zomer en de houding van het Par
tijbestuur, van „Het Volk" en de Kar
merfractie daar tegenover. Verder zijn de
hoofdpunten van actueelen aard de aan
staande kiesrechtdemonstratie en de strijd
tegen de Tariefwet.
Al deze punten behoeven in ons blad geen
toelichting meer.
De verdere zaken, als bijv. de coöperatie,
'de vrouwenarbeid, de vele organisatorische
zaken, zijn voor een groot deel oude beken
den, terwijl de vakvereenigingskwesties,
'doordien een commissie, uit Partijbestuur
en N. V. V. samengesteld, bezig is de ver-
soliillende kwesties te onderzoeken, thans
toch niet beslist zullen kunnen worden.
De drie eerstgenoemde punten, vooral
het program, zijn trouwens voor de partij
van zulke diepgaande beteekenis, dat reeds
'daardoor het congres een blijvende betee-
kenis voor de toekomst der partij krijgt.
Een verschijnsel, dat zich de laatste
jaTen voordeed, is, dat vrij veel afdeelingen
van het congres wegbleven. Op het laatste
oongres ontbraken er wel een veertigtal.
Hoewel wij begrijpen, dat het zenden van
een afgevaardigde voor een heel kleine
afdeeling nogal een bezwaarlijke zaak is,
hopen wij toch, dat dit kwaad niet blijvend
is en dat iedere afdeelïng het ah een eer-
ete partij plicht beschouwt, op het congres
vertegenwoordigd te zijn.
Het congres is, behalve het beraadslagen
de lichaam, ook een manifestatie van den
(toestand, van den groei, van de eenheid en
.yan de kracht der partij. Een afdeeling,
die verzuimt aan het congres deel te ne
llen, doet aan dio manifestatie afbreuk.
Wij vertrouwen dat slechts oen héél enkele
dat voor haar verantwoording zal nemen
dat het congres te Leiden goed bezocht
ejl in zijn resultaten een heuglijk congres
voor de partij zal zijn.
In een driester Troelstra en de
Bakkers we t zegt ,,D e Stand
aard":
Mr. Troelstra heeft de Bakkerswet voors
hands vermoord.
O, we weten wel, dat hij juist een voorstel
'deed, om ze terstond na Paschen te behan
delen, maar dit zogt niets. Zelf toch wist
bïj opperbest, dat men niet met het oog
'cd deze ééne betrekkelijk kleine groep
arbeiders, de g e h e e 1 e groep van arbei-
ts nog langer verstoken kon laten van. de
iale wetten. Zijn motie was daarom
>ien paradepaard. Niets anders. Niets meer.
Maar vermoord heeft hij de wet bij de
eerste behandeling er van in het najaar
van 1910.
Was h£ toen niet uitgekomen met zijn
eïsch, dat te geliik de arbeidsuren in deze
«zelfde wet zouden geregeld worden, dan
Ware het ontwerp er reeds voor een jaar
'doorgegaan en zouden onze bakkers reeds
'een jaar lang rustig hun slaap hebben ge
noten.
Het is zoo, minister Talina had in die val
Van Troelstra liever niet moeten inloopen.
Een Minister moet bij zulk een ontwerp
weten wat hij wil. Dr. Kuyper had in zijn
ontwerp nachtrust èn arbeidsduur te gelijk
geregeld, en we gelooven nog, dat dat beter
was. Maar het kon ook zeer wel in t w e e
ontwerpen worden afgedaan. Apart do
nachtrust en apart de arbeidsduur. Dit
laatste nu had minister Talma gekozen. De
regeling van den arbeidsduur zou dan pas
later gekomen zijn. Maar na eenmaal die
keuze gedaan te hebben, had hij hierbij dan
ook moeten volharden en zioh niet door
Troelstra van de wijs laten brengen.
Maar al verzwegen we dit niet, tooh
blijft het een feit, dat mr. Troelstra den
Minister dezen strik gespannen heeft, on
dat hierin de oorzaak school
van al de daarna gevolgde
ellende.
Mr. Troelstra leest thans driestarren uit
ons blad in de Kamer voor. Laat hij er dan
deze driestar ook eens voorlezen. Weer
leggen kan hij ze niot.
Te bewonderen valt alleen zijn tactische
handigheid.
Zelf eerst een ontwerp vermoorden, en
dan toch later de beau róle van redder
spelen; het is tactisch schier boven onzen
lof.
Althans wat de tactiek betreft, maar de
bakkersgezellen zijn er het slachtoffer van.
Als ze dit nu maar inzien.
Zonder Troelstra's oppositie van October
1910 had de Bakkerswet reeds vóór eeu
jaar in het „Staatsblad" gestaan.
Het „M aandblad voor Gemeen-
te-enW aterschaps-administra-
t i e", onder redactie van den heer D. Kooi
man, burgemeester en secretaris der ge
meente Wormer. bevat het volgende hoofd
artikel
,,De uitvoeringsvoorschriften ingevolge
de nieuwe militiewet schijnen heel
wat voeten in de aarde te hebben.
Wekte het aanvankelijk in de kringen der
gemeente-ambtenaren nogal verbazing, dat
op 1 Maart de dag, waarop de militie-
wet in werking trad nog geen enkele uit
voeringsmaatregel was vastgesteld, die ver
bazing werd er door hetgeen sedert voorviel,
niet minder op.
Immers zag men voor een paar dagen
niets meer of minder gebeuren dan dat de
burgemeesters door de Commissarissen der
Koningin namens de Ministers van Oorlog,
Marine en Binnenlandsche Zaken werden
uitgenoodigd om alvast maar uitvoering te
geven aan bepalingen, welke de Ministers
nog aan de Koningin moeten voorstellen om
op te nemen in een Koninklijk besluit ter
uitvoering van de militiewet.
Iets dergelijks is, meenen wij, nog nooit
vertoond.
Als eerlang aan de Koningin door de ge
noemde Ministers de bedoelde bepalingen
ter vaststelling worden voorgelegd, zal daar
aan reeds korter of langer tijd uitvoering
zijn gegeven.
Het behoeft geen betoog, dat dit met ons
staatsrecht in flagranten strijd is.
Was nu deze handelwijze bepaald noodig?
Wel is de militiewet door de Staten-Gene-
raal bimien veel korter tijd behandeld dan
met wetsontwerpen van dergel ijken omvang
in den regel pleegt te geschieden, maar toch
is er, naar onze meening, ruimschoots gele
genheid geweest om de tijdige vaststelling
van de vereischte uitvoerings-voorsohriften
behoorlijk voor te bereiden. Desnoods had
men dadelijk na de indiening van het wets
ontwerp bij de Tweede Kamer aan de ont
werpen kunnen beginnen te werken, om
deze voor zooveel noodig aan de later in
het wetsontwerp te brengen wijzigingen aan
te passen. Trouwens, had de Regeering haar
zin gekregen, dan ware het wetsontwerp
nog enkele maanden eerder behandeld en de
wet dienovereenkomstig ook vroeger in wer
king getreden. Hoe had het dan wel moeten
gaan? Gebrek aan tijd of personeel kan,
naar onze meening, eenvoudig geen veront
schuldiging zijn. Wij kunnen niet aannemen,
dat hetgeen in dit geval moest niet ook
kon.
Maar gesteld al, dat het inderdaad niet
mogelijk was de bepalingen voor het ge-
lieele KoDinklijk besluit tijdig ineen te zet
ten, waarom stelden dan de betrokken Mi
nisters niet aan de Koningin voor, om de
thans aan de burgemeesters medegedeelde
bepalingen uit het ontwerp tot Koninklijk
beetuit te verheffen?
Waarom niet begonnen met de vaststelling
van een gedeelte?
Wij voelen er voor, dat alles zooveel mo
gelijk in één Koninklijk besluit komt te
staan, evenals onder de militiewet 1901.
Maar dat kan, als telkens een gedeelte
wordt vastgesteld, evengoed. Als alles bij ge
deelten is afgewerkt, worde eenvoudig, met
intrekking van de gedeeltelijke regelingen
alles alsnog in één stuk samengevat.
Ware op deze wijze gehandeld, dan zouden
de burgemeesters niet geplaatst zijn voor
het hoogst moeilijk geval, waarvoor zij thans
komen te staan.
Want mag wel een burgemeester, zelfs
al geschiedt het op gezag van drie Ministers,
uitvoering geven aan het ontwerp voor een
Koninklijk besluit? Neen, natuurlijk. Ook
een Minister kan niets veranderen aan
grondwet of wet, en een uitnoodiging van
een Minister aan een burgemeester, om han
delingen tc verrichten, waartoe de burge
meester niet is bevoegd, dekt des burgemees
ters verantwoordelijkheid allerminst.
„De burgemeester heeft als chef alleen de
wet." Wij behoeven onze lezers niet te her
inneren aan dit fiere woord van het vro3-
gere Eerste-Kamerlid Van Leeuwen, toen
maals burgemeester van Amsterdam, thahS
Commissaris der Koningin in Noord-Holland
die zoo krachtig voor de zelfstandigheid van
het burgemeestersambt placht op te komen.
Wij zijn zeer afkeerig van ons tc verlie
zen in streng formalisme, ten koste van een
goeden gang van zaken. Maar men moet ze
ker zijn zin voor wet en recht, zijn liefde
Voor een der hechtste grondslagen van ons
staatsbestuur, wel veel geweld aandoen, om
als burgemeester te voldoen aan hetgeen
voor ditmaal wordt verlangd.
Wel staan de burgemeesters voor oen
moeilijk geval I"
Van bevoegde zijde ontving de „N i e u-
we Rotter damsohe Cour an t"
een artikel over het marine beleid.
De schrijver besluit zijn artikel aldus
Nu uit alles blijkt, dat zelfs het hoogere
marine-personeel geen vertrouwen meer
kan schenken aan zijn opperste leiding, is
een onhoudbare toestand geboren, waar
tegen niet ernstig genoeg gewaarschuwd
kan worden.
Wanneer nu in de Volksvertegenwoordi
ging blijkt, dat men 's Ministers voorstel
onaannemelijk vindt, doch men tevens geen
directe beslissing durft nemen, waardoor
het marinevraagstuk wederom wordt uitge
steld, mag men dan de leiding van het De
partement van Marine nog langer in de
zelfde handen laten?
Blijkt uit al het voorafgaande niet genoeg,
dat het tegenwoordige marinebeleid niet is
opgewassen tegen de moeilijkheden, -fl.5©
juist dan te wachten staan
Er bestaat een groot verschil tusschon
den vroegeren admiraal Wentholt cn den
tegenwoordigen Minister van Marine; de
eerste had een eigen wil cn presteerde
daardoor veel; de laatste schijnt te zeer in
handen te zijn gevallen van de politiek; en
treedt alleen krachtig op tegen zijn mili
taire adviseurs, wanneer zij met hem van
opinie verschillen.
Zijn positie is daardoor onhoudbaar en in
strijd met 's lands belang.
Zijn verleden is daarvoor ook tc mooi en
hoe eer hij zich losmaakt uit deze scheeve
positie, hoe beter voor hem, voor de ma
rine en voor ons dierbaar vaderland.
Zijn z.g. vrienden zijn zijn grootste tegan-
standers geworden.
Zij, die hem drie jaar geleden wisten te
bepraten aan het bewind te blijven, hebben
noch hem, noch de marine een dienst be
wezen.
Blijft het marinebeleid zooals het nu 13»
dan kunnen wij het nieuwe marinegebouw,
waarvan op zoo'n waardige wijze in de ver
gadering der Marinevereeniging van iiö
Febr. jl. de eerste steen werd gelegd, niet
met vertrouwen opbouwen.
De heer H. Boa, te Haren (Gi\) schreef
een opstel in „De Sohoo-i" over het
kenmerkende van dje taalin de
eene provincie en de andere'.
Het slot van het artikel halen wij hier aant
Geen gelijkheid in onze scholen allzoo
wat betreft de uitspraak van het Ne dor
ian dsch; maar ook niet, als we letten op
den woordenschat onzer leerlingen of op
het gebruik van sommige uitdrukkingen,
die ook in den kring van besohaafden wor
den gehoord.
Neem eenvoudig een onzer leesmethoden
en laat een plaatje zien aan een kleuter iu
Groningen en in Holland. „Wat is dat?"
De eerste antwoordt: „een rad", de twee
de „een wiel" en deze heeft het bij het
reohte eind; want deze leesmethode is ge
boortig uit Holland.
Zulke parellel-woorden hebben we veel
meer. Ik blader maar eens weer in mijn
school-aanteekeningen en vind daar: vleu
gel vlerk; ochtend morgen; morgen
ochtend morgen-vroeg; mooi lief
e. m a.
Hier laten zelfs de rijkste lui zich met
een wagen naar het station brengen; in
Holland gebeurt dat met een rijtuig. Daar
gebruikt men een wagen, om er vrachtgoe
deren op te pakken; maar ter eere van onze
stad moet ik er even aan toevoegen, dat
men bijna nergens zulke prachtige „spul
len" ziet, d. w. z. paarden en wagens of
rijtuigen.
Gaan we hier een wandeling doen, dan
nemen wij onzen handstok; de Hollander
daarentegen neemt zijn wandelstok.
De Groninger boer gaat langs zijn koren
velden en zegt: „Kijk, wat 'n mooi stuk
weit." Het woord tarwe leest hij wel io
boeken en kranten; maar hij spreekt in
den omgang en op vergaderingen vast van
weit, zooals de koopman spreekt van wei-
tenmeel en nooit van tarwemeel.
Het woord is een etiket, waarachter de
beteekenis ligt opgesloten; en evenals in de
handelswereld bergt niet ieder achter «en
gelijk etiket een gelijken inhoud).
In een der Groninger kerken verbelde
eens een geestelijke, afkomstig uit het Zui
den van ons land: „De Engel Gab'riël nam
den man, hield hem boven den kuil en liet
hem toen schieten." Daarop ontstond or
in de kerk zoodanig een gegiegel en
„sohütteln des Kopfea," dat de spreker
eenige oogenblikken moest pauzeeren, zon
der evenwel de situatie te begrijpen. He
sublime au ridicule il riy a qu'un pas.
In de opstellen onzer leerlingen vinden
we hier in Groningerland woorden en Uit
drukkingen, die in hun taal zeer goed de
bedoeling weergeven, maar die vreemd zij a
voor de spes patriae in Holland. Zoo vond
ik o. a. de volgende:
De Spaansche soldaten hadden groot ver
let om turf: hadden er gToote behoefte aan.
Het kind kreeg niets en ging sneu de ka
mer uit: bedroefd, terneergeslagen. Einde
lijk had men alles voor mekaar; in orde. Zij
konden het met wachten: hadden er geen
tijd voor. Gesmolten vet stiert, als 't koud
wordt: het stolt. Alle leerlingen hadden
bloemen meegenomen: meegebraoht. Moe
der gaf het kind een dikke peer: groote.
Het kleine kind wou altijd zijn wil hebben:
zijn zin hebben. Zij waren acht sterk: met
hun achten; (deze uitdrukking zooveel
„sterk" komt ook voor bij registers op
oude orgels). Het is toch begrootelijk, dat
hij vertrokken is: het is jammer. Het be
groot mehet spijt me. Het werk was hem
te stoer: te moeilijk. De ziekte is slimmer
geworden: erger. De timmerman sloeg een
kiel in het hout: een wig. Hij houwt zijn
broertje: slaat hem. De muggen snoepen
graag van de suiker: de vliegen. De neefjes
laten een vervelend gezoem hooren: de
muggen. De rupsen van het koolwitje had
den van moes niets overgelaten: van de
boerenkool.
Landgrenzen zijn geen taalgrenzen en
dus ligt het voor de hand, dat onze taal in
het Zuiden van Nederland met Ylaamsch
en Fransch en in het Oosten met Duitsoh
is doorweven.
Ik put eens weer uit mijn schoolervaring
en geef nu eenige voorbeelden, waaruit
blijkt, dat de leerlingen hier in hun taal wel
degelijk een DuitscK element hebben.-
Dat spreekt ja van zelf: immers. Wil
je de boeken op dat bred plaatsen?: plank.,
Ieder heeft aan tafel een teller voor zioh!
staan: bord. Hij deed schink of schenk op
de boterham: ham: 't Is daar niet rich tig i
niet zuiver. Wat bekweem zitten ze daar
bij elkaar: rustig en stil. Bij Haren zitten;
veel vlihten in den grond: keisteenen. Mag
ik mee varen?: rijden. Wat heeft die mao,
lange stevels aan: laarzen. 'Edik is zuurt
azijn. Ga je met, jongens?: mee. De boeil
greep het paard bij de nösters: neusgaten.,
Benjamin Franklin liet een draak opgaan
om de electriciteit van de lucht te onder-!
zoeken: een vlieger. Ze waren bij oom eni
tante allemaal goed monter: gezond. En!
wat hadden ze een massa aalbeeren in den
tuin: aalbessen.
De talrijke dialectische woorden laat itè
buiten beschouwing. Deze zinnen, afkom'*
stig uit de school, behooren niet tot Jbèt»
„beschaafd"; maar worden intusschen wel
in de omgangstaal van beschaafde Gronin*
gers gehoord.
Ten slotte nog een paar zinnen, dié wol
niet met het vorige in verband staan,
maar toch merkwaardig genoeg zijn om ze
even uit mijn aanteekeningen over tel
schrijven.
Men noemt iemand herbergzaam, als hij
veel in de herberg loopt. Te Zaandam is
een ond salpeterhuisje, dat den keizer van!
Rusland toebehoort. Wanneer het koren
rijp genoeg is om gezicht te worden, dan
noemt men het zichtbaar. In den zomer
van 1911 was soms de hitte onverdraag
zaam. Jan van Schaffelaar sprong van clen
toren te Babel. Het varken heeft groot©
afhankelijke ooren. Bij Bazel maakt de Rijm
een kniebuiging. Het meisje maakte een
zeer werkelijke sprei.
De .Bakkerswet.
Het) „Handelsblad" verneemt, dat or eeiS
niet zoo geringe kans is, dat de Tweede Ka
mer voor het einde van dit zittingsjaar tooh'
nog een besluit, althans een principieel© bo-<
slissing, neemt in zake de Bakkerswet. Dat
zou dan wezen een beslissing over het amen-»
dement-Snoeok Henkemans.
Een nieuw gebouw voor het Depnr*
tement van Binnenl. Zaken.
Met Augustus zal, wanneer het Minister;©
van Buitenlandsche Zaken in Den Haag ver*
huisd is naar het Plein, het Ministerie van
Binnenlandsche zaken tijdelijk in het tegen
woordige gebouw Buitenlandsohe Zaken
worden gevestigd. Dan zal, naar de ,,H. Ct.'«
verder verneemt, het oude gebouw vatf
Binnonlandsohe Zaken afgebroken worden,
en een nieuw gebouw verrijzen in het ka
rakter van de Regeeringsgebouwen aan don'
Vijverberg. Het gebouw zal een verdieping
hooger worden opgetrokken, en het be»
roemde Torentje, aan den Vijver, zal blij
ven bestaan, doch gereconstrueerd.
Bij Kon. besluit is met 19 April bij do
Directie van de Rijkspostspaarbank be
noemd tot assistent J. Smit, thans tijdelijk!
ambtenaar bij die instelling;
zijn met ingang van 1 April benoemd toti
adjunct-inspecteur voor de scheepvaart 0..
J. Lap, te Amsterdam; 0. H. Bouman, t©
Rotterdam; en T. L. Mellema, te Gronin*
gen, en tot) machine-expert bij1 de sneep-
vaart-inepeotie in het 3de district, te Gro*
ningen, de heer J. Komijn, te 's-Gra/ven-
hage
is met ingang van 30 Maart herbenoemd
tot voorzitter der plaatselijke commissie
voor de ongevallenverzekering te Venlo, mr.j
W. Wolters, adv. en proa te Venlo;
herbenoemd tot plaatsvervangend voorzit*
ter dier Commissie Oh. J. Smeets, seoreta*
ris van het R.-K. Armbestuur te Venlo;
benoemd tot voorzitter der plaatselijke
Commissie voor de Ongevallenverzekering
te Zalfcbtommel W. B. Kronenburg, burge
meester van Driel;
met ingang van 31 Maart herbenoemd tot
voorzitter der plaatselijke Commissie voOt
de ongevallenverzekering te Oud-Beierland,-
B. den Boer, deurwaarder aldaar.
18)
„Wat praat gij toch," antwoordde hij ze
nuwachtig; „het is toch niet voor de eerste
maal, dat wij in Berlijn zijn geweest, en
niemand heeft het nog gemerkt."
„Ja, maar vandaag is het ook later."
„OnzinHet is lichterMaar dat is ook
alles
„Nu, hoe dan ook, ik ben zoo bang." Zij
'dinkte zich achter dicht struikgewas vast
tegen hem aan. „Zeg toch een woordje,
Henni."
„Jo^-epha,"
Zij kende haar macht. Zoo moest zij met
den krachtigen reus omgaan, deemoedig,
zacht; dan kon zij hem om haar vinger wik
kelen.
„Hebt gij mij lief, Henni?"
„Dat weet gij wel."
„Ik kan dat niet dikwijls genoeg hooren.
Toe, zeg 't og eens."
Hij sloeg zijn arm om haar schouder en
trok haar naar zich toe: „Scliat."
Zij kusten elkaar. En de maan, die nog
als een bleeke schaduw aan den horizon
'stond, zag het verraad.
„Wij moeten gaan, Josepha. Voordat mijn
ouders wakker zijn, moet ik boven wezen.
Kn gij zijt- toch ook niet dadelijk klaar.
Kom."
Zij aarzelde nog.
„Nu, wat is er nog, hmP"
„Zult gij vandaag met je ouders spre-
tfcnl"
„Als 't kan, Josepha. Zeker, als 't kan."
Er lag iets verlegen geruststellends in
den toon, waarop hij haar dat antwoord
gaf, zooals men een lastig kind geruststelt.
Zij voelde, dat hij pijnlijk getroffen was,
en zweeg. Met het instinct der vrouw ten
opzichte van netelige toestanden voelde zij,
dat hij nog met zichzelven streedmaar zij
wist ook evengoed, dat zij slechts met de
uiterste energie haar doel kon bereiken,
dat zij telkens en telkens weer zijn harts
tocht moest opwekken, zijn zinnen prik
kelen.
Zij liepen nu zonder iets te zeggen door
de stille straten. Hun voetstappen weer
klonken tuschen de rijen huizen. Het stadje
was nog in rust. Overal gesloten gordijnen,
neergelaten jaloezieën, geen mensch was
er te zien. Alleen vlogen de musschen kwin-
keleerend door de koude morgenlucht.
Zij stonden voor de winkeldeur. Hendrik
ontsloot die en liet Josepha binnentreden,
terwijl hij zelf, evenals den vorigen avond,
den klepel der bel vasthield. In het achter
ste gedeelte van het huis was men reeds
aan het werk. Zij hoorden de gezellen over
den met zand bestrooiden grond sloffen en
de plaatijzers en vormen in den oven schui
ven.
Plotseling slaakte Josepha. een gil en
hield zich aan Hendriks arm vast,
„Wat is er? Moeder gij hier? Nu?"
En de zoon staarde ontsteld in het blee
ke, bekommerde gelaat zijner moeder, die
opeens voor hem stond.
„Ja ik ben hier" zeide zij barsoh, terwijl
zij met haar bevende rechterhand de grijze i
haren van haar voorhoofd streek. Zij keek
slechts haar zoon aan en toen Josepha op j
haar wilde toetreden zeide zij beslist, zon- j
der op te kijken: „Ik moet met mijn zoon
spreken."
Een boosaardige, fonkelende blik uit de
donkere meisjesoogen trof de oude vrouw.
Daarop keek Josepha doordringend den
zoon aan, die haar nog maar enkele minu
ten geleden in zijn armen gehouden en ge
kust had. Wat zou hij nu zeggen? Wat?
„Ga Josepha," verzocht hij zacht, en
toen zij aarzelde, nog eens: „Ga Josepha,"
En zij ging. Vastberaden. Met het hoofd
in den nek. Zeker van haar zaak. Hij had
haar zijn woord gegeven. Nu was het rad
aan het rollen. En al verpletterde het ook,
zij wilde het niet tegenhouden.
Zwijgend stonden beiden naast elkaar.
Ergernis, toorn en verbittering vervulden
het gemoed van den zoon bij de gedachte,
dat zijn moeder achter het verraad was ge
komen dat zij hern had opgewacht. Dat
zeide hij nu ook, toen zij hem eindelijk
vroeg, wat dat alles heteekende.
„Ik heb je niet opgewacht, Hendrik,"
verdedigde de oude vrouw zich. „Het was
louter toeval, dat ik gisteravond nog in
den winkel kwam, en toen ik je zag, zag,
i dat gij met haar achter die villa ver ver-
dweent, wist ik genoeg. De wanhoop heeft
mij hier doen blijven. De angst-, Henni, dat
die oude, zieke man daarginds, dien ik geen
verdriet wil doen, dit van zijn eigen zoon
zou hooren,"
Zij sprak op gedempten toon en uit haar
gebroken stem klonken de tranen van dien
nacht. Maar haar zoon hoorde die niet. Zijn
hart was gesloten, geheel vervuld van den
rampzaligen hartstocht voor het meisje, dat
hem zoo sluw in haar netten had gevangen,.
„Gij doet juist, moeder, alsof ik een on
mondige jongen benWat beteekent dat?"
voer hij uit. „Ik ben toch een man en ver
dien mijn stuk brood zoo goed als elke ge
zel. En opdat gij het ééns en voorgoed
weet: Ik heb Josepha mijn woord gegeven.
Wij trouwen over zes weken."
„Henni
Hij was zijn moeder voorbijgostormd en
stond nu bij de deur achter in den winkel;
hij had den moed niet haar na deze verkla
ring in de oogen te zien. Maar de kreet
der oude vtouw, welke hem gillend iu de
ooren drong, belette hem tooh verder te
gaan.
„Henni, dat, dat, dat meent giij tooh
niet?"
De bevende woorden kwamen afgebroken
over de bleeke lippen der oude vrouw.
Haar kniecn knikten, het grijze hoofd beef
de tusschen haar schouders cn haar oogen
hingen met een pijnlijk-vragende uitdruk
king aan haar zoon.
„Ik heb 't gezegd!" Kort en met eigen
zinnige energie stiet hij dat antwoord uit.
„En Louise?"
„Hm, Louise! Hoeveel die om mij geeft,
dat heeft zij immers bewezen
„Hoeveel die om je geeft, Henni? Een
meisje, dat je al dien tijd zoo trouw is go-
bleven
„En dat zich verzet mijn vrouw te wor
den, nu het tijd is. Wat houdt haar daar,
terwijl zij hier tooh een thuis zou hebben,
zooals elk meisje maar zou kunnen wen-
sohen."
„De plicht houdt haar daar, Henni, men,
sehenliefde. Hebt gij haar brief niet ge
lezen, dien zij gisteren geeohreven heeft?,*
Dien hebt gij zeker niet gelezen?"
Hij keek nu op. Maar uit zijn stem klonk
meer trotseering dan verwondering, t-oeh.
hij zeide: „Brief? Ik heb geen brief vaiï
Louise gekregen."
„Natuurlijk niet. Die deerne heeft hem
onderschept."
„Moeder 1" Hij stond dreigend voor haar.,
„Ik duld niet, dat gij Josepha beschimpt,-
Ik duld dab niet!" Het bloed steeg hem
van toorn naar het gelaat, hij stiet de hand
zijner moeder met den brief weg, verliet
den winkel ©n wierp de deur ïn het slot.
De leerjongens kwamen nu met het ver-*
sohe brood uit de bakkerij. Yoor de winkel
deur stonden menschen, die naar binnen
wilden. De oude vrouw was als verlamd.-
De in angst en zorg doorwaakte nacht, d©
soène met haar zoon I En ten slotte al hetn
geen, wat nog in de toekomst lag verhop*
gen. Zij hield zich met moeite staande.
Josepha had' zich verkleed en kwam bene*
den. Er was van alles t*© doen. Dienst*
meisjes en kinderen stonden in den winkel.,
Er was geen tijd voor andere gedachtetf
dan voor de zaak. Dat wist Josepha ook!
heel goed. Zij had daarom dit tijdstip afge
wacht om te verschijnen. Nu stond zij met
een kalmen glimlach op het volle gelaat efl?
deed- haar plicht, alsof er niets was gebeurd.:
Van den jongsten leerling tot den oudetf
baas Striegler wist iedereen wat er ge*
beurd was. En 's avonds stonden de men'-*
sohen voor de deur en bespraken het int©*
ressante geval. De oude bakker had eetf
beroerte gehad t hij lag op eterven.
(Wjdr&t ytryda^.