FEUILLETON. Het Kasteel op de Hots. De toewijding van Otanes. AneMoteii» Nieuwe Raadsels. Puck raakte; maar dat. was niet voldoende om het hondje er uit te halen. En wach ten tot er iemand voorbijkwam zou nu ook «1 niet baten, want het was hier zoo een-. Kaam, dat do weg soms in uren niet be gaan werd. Gelukkigdaar kreeg Peter een schit terenden inval: hij hield zijn zakdoek bij jvjjze van verlengstuk in zijn hand en riep: „Pak ze Puck, pak ze, poesjes!" Puck's stevig© tanden hielden flink vast ,en Petertjes arm ook, zoodat het beestje (m een oqgcnblik uit de sloot gehaald was en er een ontmoeting plaats had tusschen beide jongelui zoo teeder en zdó innig, of ee elkaar in geen jaaor gezien -hadden. Nu moet je niet denken, dat Puck Pe- tertje's eigendom was: geenszins 1 Thuis gekomen zei Peter angstig: „O Moeder! daar heb ik hem weer, mag ik hem nu houden?" en Puckje zelf scheen al dezelfde vraag te doen met zdjn oogen .vol uitdrukking. Petertjo's moeder zuchtte eens diep, want zij was heel arm en wist toch al niet, hoe ze voor zichzelve en haar poontje altijd aan den kost kon komen en mi nog zoo'n hongerig viervoetertje er ;bijHet was eigenlijk te veel! Maar Pe tertje had' toch nooit zoo is een pleiziertje ..en ze kon het den jongen niet goed weige. ren. „Nu goed dan Peter maar bedenk wel dat 't nog niet eens zoo zeker is, of je hem ,wcl zult houden; want misschien wordt hij wel weer opgecischt." De dagen dio nu volgden, waren de gelukkigste die Peter in heel de zeven jaren van zijn bestaan ge kend had. Altijd gingen Petertje en Puck samen uit en speelden kiekeboe en naloo- pertje en verstoppertje, tei -ijl je haast niet kon zeggen, wie er meer uitgelaten was do jonge l aas of het jonge hondje. Maai* juist door zijn joligheid liep Puck- Ie eens in zijn ongeluk op een goeden ochtend. Onbezonnen en roekeloos als altijd, was hij een groote bromvlieg achterna geloop en en rende in zijn agitatie tegen een aamo op, die daar met een klein meisje liep te wandelen. En eer hij nog een \voord van excuus had kunnen fluisteren, had het kleine meisje de dame zenuwachtig in den arm geknepen, terwijl ze zei: „O Maatje Maatje! da.fc is onze Dopy! onze Dop Toen scheen Puck haar toch ook te her kennen en was weer even lief tegen Lot kleine meisje als tegen baas Peter. Het meisje had den kleinen hond in haar armen genomen en drukte hem in haar verrukking eon kus op het natte neusje. Opeens flitste de gedachte door Petertje's brein, dat Puck hem wel eens ontno men kon worden en wat zou hij beginnen zonder zijn geliefd hondje11 4. „Ja, we (weten natuurlijk niet vast of het wel een inbreker was, maar we hooiden voet- Vtappen op 'don corridor; en toen jaagden. We die achterna met vereende krachten." „En waar is liij dan, eindelijk gebleven?" „Daarboven, daar. nchter die gesloten leur Toen we op deze deur wezen, kreeg groot vaders gelaat een allesbehalve verraste uit drukking. Hij was er zeker heel niet mee Ingenomen, dat wij die ontdekking gedaan hadden en streng sprak hij „Er zijn enkele declen van hét kasteel, waar hier niet gcloopen mag worden, daar onder hoort ook die trap; ze wordt nooit gebruikt en ik verwacht ook van jullie, dat ie ze van af heden nooit meer betreden zult." Je begTijpt wel, dat die trap intussehen hoe langer, hoe meer onze belangstelling ;wckte. Tegelijkertijd werd de alarmbel weer ge luid en we keken allen verschrikt op, ter wijl grootvader nog altijd met die ontstelde jutdrukking op heb gela,at vroeg: „Hè geef U hem mij als je1 blieft terug smeekte Peter, hij is van mij." „Neen, dat kan niet* antwoordde het kleine meisje, het is onze Dópt We zijn hem al een paar wekemJkwijt." De moeder van heti^eisjefluisterde haar dochtertje in, dat zij nog zoo veel had; haar pony en haar katje en haar kippen en konijnen.... En dus sprak de kleine meid moedig, want het kostte haar zeker heel wat over manning Weet je ,vat? Doppy moet dan zelf maar kiezen tusschen ons beiden. Kleine Puck werd nu minden op den weg gezet; en daar had hij het nu moeilijk genoeg. Bij de kleine meid' toch, had hij vast en zeker beter pension: zij tracteerde hem dikwijls op koekjes, klontjes en flikjes en wat er verder maar het hart bekoort; maar Peter was toch ook goed voor hem ge weest, had' hem uit de sloot gehaald en deelde zijn eenvoudig maal met hem tot op het laatste kruimeltje. Opeens.... daar holde Puck Petertje's kant uit als een pijl uit een boog en met tranen in d'e oogen liet het jonge meeste resje haar hondje vertrekken, terwijl zo fluisterde: Nu, misschien is het ook beter zijn! Ik geloof clat ik dien armen jongen erg ongelukkig had gemaakt als ik het beestje had' genomen. Niet voor niets had ze pas gehoordhet is zaliger geven dan te ontvangen. Cyrus, koning van Perzic, had het beleg geslagen voor Babylon, die reuschaohtigo stad aan weerszijden van den Eupliraat ge legen, met haar hangende tuinen en prach tige paleizen. Het was een bijna onbegon nen werk, dezo stad te willen innemen, daar ze omringd was door stevige muren en de goed bebouwde akkers en malsche weiden binnen de muren gelegen waren, zoodat de kans op hongersnood al zeer ge ring was. Cyrus had al menigmaal zijn troepen te vergeefs op de stad afgestuurd en de B.a- byloniërs waren door dezen voorspoed overmoedig geworden en bespotten de Per zen op alle mogelijke wijzen; verklaarden o. a. dat de stad eerst genomen zou wor den door hen, als de Euphraat uitgedroogd was. Op zekeren dag, toen Gyrus geheel ontmoedigd in zijn tent zat, kwam een jeugdig bevelhebber van zijn troepen bin nensnellen., „Wio is de vermetele die hier durft in dringen?" riep Cyrus vertoornd. Maar toen hij zag, dat het Otanes v/as, de zoon van zijn liefsten vriend* bedaarde zijn woede. „Wie gaf orders daartoe?" „Ik," antwoordde Fiau Cruinpfel, „ik dacht, dat dit maai' het beste was in ge val van brand of inbraak." „Nu, dan zullen we gezamenlijk gaan kij ken." En allen volgden we grootvader in de richting, waar het geluid vandaan kwam. Dit was een heelc reis! Want de alarmbel hing ergens hoven in een zolderkamertje. We moesten voortdurend maar 'trappen op en por talen over en \cn laatste zagen wc Henk staan bellen uit alle macht! Henk was een jongen, ongeveer van mijn leeftijd, :d!ie zoowat voor alles dienst deed op het kasteel. Schoenen poetsen, kolen ha len, boodschappen doen, kortom te veel om: op te noemen. Grootvader pakte hem nu op eens bij den arm cn de jongen verschrok daar zoo hevig van, dat hij heb touw, uit do hand liet glijden en daar rillende en bevende stond af te wachten, .wat groot vader hem vroeg: „"Waarvoor doo je dat toch, vent?" „Och, mijnheer, eerst hoeft Frau Crumpfel mij last gegeven de alarmklok te luiden en toen ik eindelijk even ophicldj omdat mijn arm zoo moe werd, ging de deur van het kamertje hier open en zag ik oen. g-a- „Sire, vergeef mij mijn verïneteHheid' maar de goden zenden mij hierheen." „De goden?" „Ja, dezen naclit heb ik een vreemden) droom cehad. Ik droomde, dat ik met.' cenigen van mijn krijgsmakkers aan den! oever van den Euphraat gekampeerd lag.; Opeens begeeft nnjn paard' zich t© waterj en begint te drinken. Hoe meer het d^prk! hoe lager het water in de rivier kwam te- staan en eindelijk was dezo zoo ondiep,; dat wij zo konden doorwaden. Op dew. wijze bereikten wij weldra Babylon's mu ren en konden wij zelfs de stad binnen; trio-: gen, daar de rivier overal ©ven laag stond ,j Opeens verdween alles in. een nevel en 'k j werd' wakker. De sterrenwichelaars, die ik; hierover raadpleegde, zeiden mij, dat dit; het teeken was, hos d'e goden mij hadden; uitverkoren, om Baby Ion te nemen. Ontroerd zag Cyrus den jongen man aan.( Hoe zult gij alleen slagen, waar duizen den al tevergeefs hun leven opgeofferd; hebben, vroeg de koning. Ik heb mijn plannen gereed, o Sire, en. ik beloof u Babylon zal weldra in uw be-j zit zijn. „Ga heen", zei Cyrus en mogen de goden: u beschermen. Na een eerbiedige buiging; verliet Otanes de tent van zijn gebieder. Den volgenden morgen trad hij er echter, weer binnenditmaal was hij in lomDenj gehuld en zijn gezicht was met wondem overdekt. „Wie heeft u dat aangedaan?" vroeg de koning ongerust. „Ik zelve Sire, om de belofte te rvjervuK len." „Waar gaat gij heen?" „Ik ga Babyion voor u veroveren." En zwaar op zijn stok leunpnd, als iemand die gobröken is door zorgen en ver- verdriet, sloeg hij den weg naar Babyion in. Daar werd hij ontvangen als een Per zisch vluchteling; hij vertelde dat hij door Cyrus was mishandeld en wees daarbij op de wonden in zijn gezicht. En de ^abylo- mcJb vertrouwden hem zoozeer, dat'zij hem de bowaking van een der stadspoorten op*« droegen. In een paar kleine schernAitselingcn be haalde hij eenige overwinningen op de Perzen, die het gerucht verspreidden, dat Otanes zijn vaderland verliet; maar Cyrus verloor zijn vertrouwen niet in hem. Op zekeren avond viel er tegen de 6che-, mering een pijl in het kamp der Perzen. In de schacht zat een opgerold papiertje verborgen, dat door den bevelhebber,, die den pijl gevonden had, aan den Koning werd gebracht. Er 6tonden de volgende, woorde opMorgen tegen zonsopgang, zal Otanes Baby Ion aan Cyrus overleveren, la ten zijn troepen dezen nacht tot aan de, oevers van den Euphraat optrekken. Cyrus liet dien nacht zijn troepen bij het schijnsel van duizenden sterren tot dicht stalt© binnentreden, die echter onmiddellijk, op mijn vlaag: „Wie daar was?" terugkeerde; en toen vlug wegliep. Toen dacht ik, dat' het nog eens zoo noodig was de bel te lui den en dus ging ik maar dooi'." Henk wist verder generlei inlichtingen "tc geven omtrent do gestalte; hij wist niet] of hot een man of een vrouw was, of zij groot of klein, donker of blond was, maar hijgde nog steeds van inspanning en door stane angst, Grootvader zond ons nu allen naar he neden en voor het oogenblik hadden we er ook genoeg van, daar we erg naar de warm'te van ons bed verlangden. "We beschouwden intussehen üo zaak nog in het minst piet als afgedaan. i HOOFDSTUK .VI. [W© doen een onderzoekings tocht door het Kasteel, Het zonlicht scheen al met volle kracht in de kamer, toen ik den volgenden och- tend wakkeer werd. Ik keek eens uit, eeim o, wat zag het er toch vreemd uit; alle maal rotsen e,n bergen oen ons heen, ter wijl _wjj juist gewend, waren, allre vlak .te bij de rivier voortrukken. In Babyion werd druk feest gevi'erdniemand dacht aan 'n^t vijandelijk leger, en overal zag men vreug devuren branden. Eén man aan de tafels der bevelhebbers dronk niet mee; en toen hij merkte, «dat niemand meer op hem lette, stond hij op en begaf zich naar een der afgelegen stra ten, dicht bij de rivier. Hij bereikte ie slui zen, waardoor men het water in een meer kon laten afloopen, zonder dat een der wachters er op attent werd. De Perzen la gen intussehen vol onrust op den loer. Zij hoorden wel, dat er iets gewichtigs gaan de was. Toon de zon den volgenden ochtend opkwam, was de machtige Euphraat niet meer dan een beekje, waarin nauwe lijks een meter water stond. Cyrus voerde er nu zijn leger heen en dicht bij den oever gekomen zag hij Otanes in lompen gehuild, die op hem toetrad en zei: „Sire,, ik heb mijn belofte gehouden, Babyion be hoort u toe Gij hebt mij Babylon geschonken maar .wat verlangt gij van mij.? Dat Gij de stad behoudt, Sire, antwoord de de jonge man, die elke bel'ooning wei gerde. Helaas kwam dezo wensch niet uit. Geen vriendelijke ouders. Van de Roodborstjes worden dikwijls i;e- lijke dingen verhaald. Zoo heet het wel. dat „d© jonge roodborst zijn ouders doodbijt." Gelukkig toei kunnen wij dezo beschuldi ging tegenspraken alhoewel het sprookje ook wel weer eenige waarheid bevat daar het niet de jongen zijn, die de ouden dooden, maar de ouden, die de jongen verjagen, dm verlaten dan cok het eerst de koude landen in het Noorden en komen reeds in October uaar hier. Ook hebben ze eerst in Augustus hun naam verdiend van roodborstje, want vó-5r dim tijd waren z© slechts gTauw-bruin en kregen toen eerst hun roode vlek. Hoe een olifant hondenden menscEienlevens redde. Een paar jaar geleden bevonden zich hondorden pelgrims te Sorong, in Britech- Indie, wier doel het was te gaan baden in den bezigen Ganges. Ze hadden hun kamp opgeslagen langs den oever der rivier en achtten zich hier veilig, toen plotseling de rivier begon te wassen, en al reeds tweehonderd pelgrims .weerloos verdronken. Gelukkig was een f olifant bij de hand dio nu met dikke tou- •wen overdekt werd en met behulp van dien 'heeft men nog honderden mensohen kun nen redden. zien met weiden cn slooten en zulke kleine .verheffingen, dat die nauwelijks de naam vpn heuvels (verdienden. Albert lag nog te snurken, dat het zoo'n. pard had, maar daar ik begTeep, da.t het lal niet vroeg meer kon zijn, omdat de zon jal zoo Jioog aan deu hemel 6tond, maakte (ik ook maar weer korte metten en zette ons ventje zoo pardoes uit bed op den vloer. Toen hij weer even tot bezinning was ge komen werd hij woedend en vloog met ge balde vuisten op mij af. Ik was echter bedacht op dien aanval en had vast mijn kussen gegrepen, dat ik nu bij wijze van. schild voor mij uit hield. Ei' ontstond \ten hevige schermutseling en hoe het nu pre cies kwam of niet, opeens gooide ik de lampetkan om en een stroom van water (gutste over, den vloer! Het was intussehen verwonderlijk, wat iecn kalmeerenden invloed het enkele zien van het water al had op onzen kleinen driftkop. Hij bedaarde onmiddellijk en ik ,'ging water halen voor de meisjes, omdat .wij nu nicte meer hadden om ons mee te '.wasschen. xoen we ©eu halfuur later klaar waren, trokken we en compagnie naar be- Ineden, waar we' gTootvadei; alreeds aan do ontbijttafel vodden. De ongelukkigen grepen zich eenvoudig vast aan die touwen, op welke manier Jau ook, en lieten zich meesleepen naar den vasten wal. Een mioddel dat hieBp. Keizer Karei V moet als kind bijzonder .woelig zijn geweest. Zijn grootvader Keizer Maximiliaan I bad zoo graag een portret laten schilde ren van zijn kleinzoontje, door den be roemden schilder, Lucas Granaoh. Maar men kon onmogelijk het Prinsje tot stil zitten krijgen. Gelukkig kwam er écn uit de hofhouding op het idee om een paar mooie, gekleurde wapens voor het ventje op te hangen en dit scheen Kareltje dan ook zoodanig te imponeeren, dat hij als een muisje zoo stil zat en de schilder dien middag dus een heel eind m voortwerken aan het portret van den kleinen Prins. Ingezonden door „Bloemenmeisje". Twee domme n. Een meid had een linnen schotel op het vuur gezet om daarin een visoh tc braden. Zij verwijderde zich een oogenblik en toen zij terugkwam -s de schotel verdwenen (natuurlijk gesmolten) en de visch lag op de kolen. „Die domme kat", zeide zij, dommer beest is er niet; nu heeft zc den schotel opgevreten en den visch hoeft zc laten lig gen. Ingez. door Petr. en Sophia v. d. Born.- Tweelingen. Paulus: „Klaas, wel, scheel jij veel in jaren met je zuster Bartha?" Kla.as: „Dat weet ik zoo juist nog niet, eerst zeide zij, dat zij 25 jaar was, toen 20, nu 18, ik denk dat wij gauw tweelingen zullen zijn." Ingezonden door J. van Ben turn.- De lekkere medio ij n. Dokter: „Maar moeder, is dio medicijn voor je kleinen vent nu al op?" Boerin: „Och dokter, 't smaakte zoo lek ker, en toen hebben alle kinderen d'r aan- gclikt." Ingezonden door „Kleine Zeeofficier." Boer Lijmen (bot Krelis): „Zeg 'reis Krelis kan jij van hier die kraai zien, die op de tienden boom van hier af zit?"" Boer Krelis (leuk): „Och heden, man, ik kan hier vandaan de maan wel zien." De oude man was een en al voorkomend heid en ik kon het niet over mijn hart verkrijgen, om nu in eens zoo'n ijskoud bad te gooien over zijn vriendelijkheid, ofschoon Dien mij over tafel voortdurend wenken gaf, dat ik toch onmiddellijk opbiechten zou. Ik wilde echter eerst nog wat kracht op doen voor de blijde boodschap. Nadat ik een behoorlijke poTtie boterham men met eieren en ham had opgegeten, voelde ik, dat het geschikte oogenblik nu wel ge komen zou zijn en net trad Frau Crumpfel binnen met de gebroken lampetkan in de hand en met onaangename stem sprak zij „Kijk eens mijnheer, dat vond ik op de kamer der „jongeheeren." Op dit laatste woord legde zij een nadruk, die mij allesbehalve beviel. „Nu?" vroog grootvader, „en wat zou dat Ik geloof, dat dit de verontwaardiging van de Duitsehe wel een beetje ontnuchterde. Intussehen antwoordde zij nog even boos: „Ja, en dit is nu nog niet het ergste, maar u moest eens op de kamer zien! Dio drijft: het lijkt wel een rivier." „Ja, het spijt me erg," viel ik haar op eens in de rede. „Maar ik had Albert in tens uit bed gezet cn dat maakte hem, z.oo Ingezonden door Johanne-s FabeL Reiziger: „Veertien stuivers voor het bezorgen van dien koffer is te veel; daar voor kan men een vigelant nemen." Besteller: „Jawel, zoo'n koetsier kan dat doen, die heeft 'n paard. Maar ik moet loopen." Ingez. door „Leeuw van Modderspruit." Deoude methode, j Quantz, «de leermeester van Frederük den Grooten in het fluitspel, stelde rlcn koning op zekeren dag een zijner, scholie ren, een zeer jong fluitist, voor. De jonge ling legde voor Zijne Majesteit eenige proe ven van zijn meesterlijk spel af. „Ja", zei Frederik tot Quantz, „nu zie ik, dat ge mij niet voldoende onderricht hebt gegeven, dit jongmcnsch speelt veel beter dan ik." „Majesteit", antwoordde Quantz, „bijl hem kon ik ook meer afdoende middelen bezigen." „Nu, welke dan?" Quantz maakte een beweging met zijn hand, alsof hij den knaap een oorveeg gaf. „Hoor eens", zei de koning hartelijk lachend: „dan zullen we 't maar liever bij onze oude methode laten blijven Ingez. door: „Vroolijke Annie." I. Een stad in ons goed Nederland, Het ligt aan den Noord-Oostenkant, Het wordt geschreven met 3x e. Met 1 xn en 1 x d, Ook nog een c en ook K Dan nog een s, kom raad weldra En welk een naam die stad wel heeft Opdat 't geluk U een prijsje geeft., Ingez. door M. Optendrees^ II., Begraven sted en. 1. Is dat niet vroeg, ik heb al meloenen gezien. 2. Hoor niet naar slechten raad. 3. Deze dassen bevallen mij niet. 4. De waakzaamheid der politie laat veel te wenschen over. 5. Het is geen goud al wat er blinkt., Ingezonden door Willem Engela., III. Mijn naam is een Transvaalsche stad., 4, 5, 6 loopt wel eens op uw pad. 3, 7, 3, 4 is wel uw naam misschien. 8, 2 wordt 's winters op het ijs gezien* Me dunkt, ge vat 't reeds in 't oog., Met 4, 6, 8 en 1 gaat men omhoog., wccdcnd, dat te een regelrecht kusseuge- vecht volgde, waardoor ik zeker opcons do lampetkan omver trok." „Dat lijkt me nu ook niet precies de ge schiktste wijze om iemand te wekken," bracht grootvader glimlachend in het midden, „maar ik ben overtuigd, «lat het ook niet meer zal plaats hebben en dus: dank je wel Frau Crumpfel." De aangesprokene vertrok met een gezicht zoo zwart als een onweerswolk en groot vader zei nog: „Het was gelukkig nog al niet zoo'n heel mooi exemplaar van een kan. Dus dat kon wol erger; zooveel is er niet* aan verloren." Do manier waarop grootvader het geval opvatte, stal nog meer ons aller hart en ik ben zeker, dat hij ioder onzer het plan rijpto om altijd do grootst mogelijke voor- zjclitigheid te betrachten in het omgaan niet al wat breekbaar was liicr in huis. „En nu mogen jullie eens gaan rondkij ken op liet kasteel, sprak grootvader, nadat het ontbijt was afgeloopen." Nu, dat lieten wo ons geen. tweemaal zeg gen, naar je begrijpen kunt. (Wordt .vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12