FEUILLETON. Het Kasteel op de Hots. Een voorval op ïiet land. TOBI'S LES. Anekdoten- Reinier spelen. Je moet maj riet interrum- peeren, als ik werk." Lize begreep wel niet precies wat inter- mmpeeren beteekende maar zij begreep wel, dat juf uit haar humeur was, als zij dat woord gebruikte. Maar Moeder was nooit te druk bezig of te vermoeid om haar kinderen die dingen uit te. leggen, die hun een raadsel toeschenen. Zij had altijd nog tijd genoeg om naar de verha len, waarin de kinderen belangstelden, te luisteren; ook deed zij dikwijls een spel letje met hen, zoo dat Lize en Reinier het heerlijk vonden, als Moeder in hun nabij heid was. ,,En mijn kleine Lize wil dus gelijken op dat lieve meisje in dat sprookje" zei Moeder met een glimlach, „ik geloof rat een Fee ken die..." „Hoe heerlijk, Moeder!" dat feeën al leen in sprookjesboeken leefden. Vertel mij eens gauw, Moedertje, waar ik er een kan vinden en wat gij van haar weet." „De fee, die ik bedoel heet Goed Hu meur en de paarlen en diamanten zijn goe de en vriendelijk© woorden", zei Moeder kalm. „O, ik wist niet dat U het zóó bedoelde" antwoordde Lize teleurgesteld. Het viel ha-ar zoo tegen, dat de tranen haar in de oogen schoten. Moeder legde haar naaiwerk op zij, trok Lize naar zich toe en kuste het half booze en half teleurgestelde gezichtje eens harte- fijk. „Ik geloof, beste kind dat dit de bedoe ling van het sprookje is. „Je zed, dat ieder van het meisje hield en naast haar wilde loop en om de edelsteenen op te rapen. Geloof jij nu niet, dat, al6 een kind een klein meisje zooals jij vriende lijke, lieve woorden spreekt iedereen van haar zal houden en graag bij haar zal zijn Vriendelijke woorden en liefdedaden zijn oneindig veel meer waard, dan de prach tigste diamanten en paarlen." M,Wat beteek enen dan de padden en de on aardige stiefzuster" vroeg Lize pein- lend, waardoor Moeder begreep, dat zij steeds over het sprookje nadacht. „Ik ge loof, dat deze norsche, onvriendelijke woor den en slecht humeur beteekenen. Nie mand houdt van een sleoht-gehumeurd mensch of kind, de woorden, die zij spre ken, zijn al even afzichtelijk als padden, •n iedereen past er wel op zoo iemand uit den weg te blijven." Dan wil ik liever paarlen en diaman ten hebben," zei Lize en knikte heel ern stig met haar hoofdje. „Wanneer juf de volgende week thuis komt, zal zij erg ver wonderd zijn, dat zij mij geen onaardige dingen meer hoort zeggen. „Meisjedicf, zea Moeder, dat zal je nog niet zoo ge makkelijk vallen. Je moet goed je best i) HOOFDSTUK I. Het groote nieuws. Ik zal nooit vergeten,' hoe we het „groot© nieuws" voor het eerst hoorden. We hadden den heelen ochtend buiten gespeeld en al lerlei wilde, drukke spelletjes, zoodat we ten laatste geheel buiten adem waren en fn elk ander geval dolblij zouden zijn geweest als we iemand hoorden of zagen komen. Maar nu was die iemand toevallig juffrouw Werner, onze Duitsche gouvernante, en daar hadden we niet^mee op. Ze Ikwara vlug aan- ïbopen en riep ons al van verre tegemoet: „Lastige kinderen, dat jullie zijnJe laat iemand buiten adem loopen, eer men je eindelijk heeft! Maar nu zal ik jullie 'eens even vertellen, dat je naar een heel, heel ver land gaat, maar dat je ouders niet mee gaan, zoodat je er misschien nog wel oena mot verlangen naar zult terug denken." Allerlei uitroepen van verbazing volgden •n- je begp-ijpt, boe we veiwuld wanen doen. Ik ben bang, dat er nog heel dikwijls een kleine pad in plaats van een edelsteen zal te voorschijn komen. Laat je dat ech ter niet ontmoedigen en probeer telkens weer goed en lief te zijn." Den volgenden dag kwam juf terug van haar vaoaatie- uitstapje zij was een week •yreg geweest Lize v/as erg verlangend haar het mooie sprookje en de be teekenis er van te vertellen. ~c>. Maar juf had veel werje te doen en bo vendien zware hoofdpij n-i^jjoodat ze geen lust had naar Iize's vegfcw£*.' te luisteren. „Komaan, Lize ga nu weg of lees wat in je mooie boeken. Ik kata mi geïnter rumpeerd worden." „Je bent erg vervelend, jfuf,"sfcei Lize en stampvoette van woede'. Toen dacht zij opeens aan haar goede voornemons en liep treurig en beschaamd heeh^ 1 „Goede Hemel!" zuchtte zij, ik heb drie padden laten vallen!" ;>iao;-' U. „Waar? waar?" riep haar broertje nieuwsgierig uit. „Wat bedeel je Lize? Waar zijn die drie padden?" Deze grappige •vraag deed haar lachen en spoedig daarop was al haar verdriet vergeten zij was pas negen jaar oud- en druk in het spel verdiept. Maar eiken das deed Lize opnieuw haar best om het meisje uit haar sprookjes boek te gelijken. En. steeds liet zij meer paarlen en diamanten vallen, zoodat ieder een meer en meer van haar begon te hou den. Maarten Tuinders was een welgestelde boer, die steeds allerlei verbeteringen 'iet aanbrengen in zijn huis en hof en nu weer pas een tuinhuisje had laten .bouwen, d.w.z. niet een gewoon prieeltje, maar geheel ecu w\oonhuisje, waar Maarten's veehoeder in woonde met zijn vrouw en dochtertje een kleine meid van goed een jaar. Op een mooien Septemberdag reed de eigenaar var dit alles de poort uit van zijn landgoed, om in de stad zijn zaken te gaan bespreken met de brandassurantie. Hij had nog eerst goed zijn knecht Rasmus is opdracht gegeven, op tijd voor het vee te zorgen, dat het melken geheel zou zijn afgeloopen, eer d© gasten ktvamm. Want 's avonds zou er 'n groote familie-bij eenkomst uit den omtrek zijn, die dan boer Tuinders' nieuwe inrichting eens wilden be wonderen. Heel dicht bij Maarten Tuinders woonde Oornelis Maidens, en beide heeren boe ren hadden een zoontje van een j<*ar of tien, die gelijk te begrijpen was, intieme vrienden waren. De jongens hadden van den zomer menige guitenstreek uitgehaald, ter wijl bij Otto's vader alles verbouwd werd. „Waar is je vader naar toe?" vroeg Peter. het groote nieuws. We wisten we], dat va der en moeder naar Engeland terug gingen maar waar wij heen zouden, dht was ons tot nog toe een geheim. HOOFDSTUK II. a DeBrug, die kraakte. Een week later zaten we op een7 donkeren stormaohtigen avond in een oud'rijtuig, ge trokken door twee houterige pfrarden en met een paar mannen op den bOkj'.Tdi)d er nu al lesbehalve vriendelijk uitzagbih. Waarschijn lijk moesten die twee een koetsibr en ©en palfrenier bcteekoDen, raatfr' zc spraken zoo'n raar en zoo'n ruw-klinkend taaltje, dat het ons een onmogelijkheid was ze te verstaan. Bij onze aankomst bij het station, hier nu een paar mijlen vandaan, hadden te ons afgehaald en ons vrij onzacht in het rij tuig geholpen, dat aan grootvader behoor de, naar wij hoopten. Maar alles was zoo grof en groot-, dat het meer leek, of een roe ver rijn knechts had uitgezonden om ons mee te pakken en ons hun hoofdman in handen te stellen. Ik als oudste, voelde mij zeer diep verant woordelijk tegenover mijn broertjes en zus jes. Dina was geheel verdiept ide beecho*-- „Naar de stad. Daar krijgt hij heel wat geld als het huits.afbrandt," „Veel geld?"'.... „Kan vader dan ook veel geld krijgen als rijn huis afbrandt?" „Ja natuurlijk", antwoordde Otto. „Ga je mee melken, Ot?" riep Rasmus van het veld. „Neen; we krijgen bezoek vanavond, en ik moet me netjes houden. Ik vind het an ders niets prettig", ging hij door fot vriend Peter, „waat er komt er vanavond geen een waar ik mee spelen kan." „En Hendrik dan?" „O Hendrik! Die is nog veel te kleia, die moet altijd alles eerst aan zijn moeder vragen eer hij wat durft en dat is niks voor mij!" „Nou, jij moet het toch ook maar", p'aag- de Peter. „Nietwaar", riep Otto ten b.oogste ver ontwaardigd. „Zoo? Durf jij dan dien hoop hooi :n brand steken, die daar tegen den muur aan ligt?" „Dien hoop hooi?" herhaalde Otto lang zaam. En vele gedachten doorkruisten zijn hoofd op dat oogenblik: ja, a-ls er nou brand kwam in vader's tuin, dan kreeg hij immers veel geld? Maar ze zouden net gas ten krijgen dien avonclen dan, of die hoop hooi nu al brandde, daarmee stqnd het heele huis nog niet in brand. „Ja; dat durf ik wel, antwoordde hij dus kort en bondig. Maar heb je lucifers?" „O ja, dadelijk", zei Peter en op een hol letje liep hij even naar Rasmus' huisje,, waar immers niemand thuis jvas op het oogenblik dan de kleine Maartje en die zou hem .niet verklappen, want die lag nog rus tig te slapen in den kinderwagen. Wel wist hij, dat het eigenlijk stelen was, wat hij nu doen ging, maai' zoo'n enkel doosje lucifers v. as toch 200 heel erg niet. Na enkele secon den kwam hij dus weer terug bij zijn vriend en streek een paar lucifers aan en brandde bij die gelegenheid zoo geweldig zijn vin gers, dat Mij gauw den bos halmen neer gooide en dat net met het brandende gis-1 deelte tegjn de houten schuurdeur aan, die bij het huis van Peter's vader behoorde, waarna dit in minder dan geen tijd in lichterlaaie stond l Net kwam de eeTste gad> aangereden bij de familie Tuinders en die zag, hoe de boel daar al leóHjk aan het branden was bij zijn buurman. Rasmus werd het- geval ook gewaar van het veld af, maai had gelukkig de tegenwoordigheid .id geest, onmiddellijk naar de brand weer in de stad t3 telefoneeren. In een ommezien waren allen uit den omtrek, ook zonder invitatie bij elkaar en ja... Goddank liep alles nog goed af, maar de schade bij buurman Malders was groot en «lie was niet verzekerd, zoodat die behalve de ontzettende angst ook een groote geldelijke schade had. Ik verzeker je, dat dit ook de laatste wing van het woeste landschap, waar wij. doorheen trokken en vergeleek het in ge dachten meL de beschrijvingen, die ze m' haar boeken wel eens gelezen had. Zij was een heel jaar jonger dan ik en dus pas tien maar had heel wat kennis vergaard, door dat ze altijd over haar boeken gebogen zat: maar op z'n tijd wist ze ock weer menig aardig en interessant spelletje te bedenken, als wij op dit punt allen uitgedacht waren. Wat Karei en Mies betreft, dia hadden mij de nandon vol wenk gegeven, met ben steeds te verbieden, daar ze maar voortdu rend solliciteerden om uit het rijtuig te val len, want ze bleven maar niet van het por tier af. Albert was gelukkig te zeer ver moeid van de reis om nog veel last te ge venhij was dan ook rustig in slaap geval len in een hoekje van het njtuig. Intusschen werd het- landschap boe langer hoe. woester en onze romantische Dien ont snapte menige uitroep van verbazing Links lag een diepe vallei en daarin vloeide een breede rivier, met woest klot send geluid. We hadden vandaag al een veel bewogen dag achter den rug: eerst dat afscheid van onze ouders en niet voor zoo'n heel korten tijd, want zes maanden moesten verioopen „guitenstreek" was, die de (kinderen in lan ge uith&aldenniet dat ze. ei* zoo geweldig van. langs hadden gehad, dat was natuurlijk niet eens nocdig geweest. Ze waren uit zichzelven al genoeg gestraft door alle el lende en argst, die rij hadden doorstaan. Dat de schrik van den brand nu cok op geen stukken na opweegt tegen de ontvan gen schadeloosstelling, dat had Qtto nu ook ingezien en de vader van Peter as sureerde zich na dit geval wei, want mocht zoo iete nog eens voorkomen, dan was bij letterlijk een geruïneerd man! Peter was maar een heel klein katje, toen Maïietje hem kreeg, «en klein, donzig bal letje; het kleine meisje was er dolblij mee, maaT eerst was zij erg hang, dat Turk, de collie, het diertje kwaad zou doen of zelfs doodbijten. „Wees jnaar niet hang, Marietjezei haar vacler, „ik zal Turk wel eens leeren dat hij dit vooral niet doen mag", en vader riep den hond. Turk kwam de deur binnen gesprongen en toen hij het balletje zag, vloog hij er op tee, of hij het wilde inslikken, maar vader zei heel streng: „Neen Turk, dat is ons poesje, daaï mag je nooit aankomen." Turk scheen die. woor den begrepen te hebben co een half uur later waren de twee dieven de beste vriendjes. Maar Tobi, het hondje vau de buren, was heel andere op dit punt; hij was de eëhrik ran alle katten in de buurt. Dikwijls sprong hij, wanneer Marietje met Turk en Peter in den tuin speelde, met zulk een vervaar lijk geblaf op den muur, dat het kleine meisje de schrik om Jiet hart sloeg als zij aan het gevaar van haar poesje dacht. Turk koos dan ook de partij van rijn meesteresje en. begon tegen Tobi te blaffen, alsof hij zeggen wilde: pas op als je aan Peter raakt.! Maar op zekeren dag kreeg Tobi toch eon gevoelig lesje en wel van poes zelf. Ma rietje en Turk waren aan het wandelen, terwijl Peter in liet zonnetje in dan tuin lag te slapen. Hetbeestje droomde waar schijnlijk van het poesenland, toen het op eens door 'een luid geblaf werd wakker geschrikt. In een ommezieu was hij opge sprongen. Maar ër was geen tijd om te vluchten. Zijn meesteresje ©n Turk waren nergens te zien; hij moest zich dus zelf verdedigen, er schoot hem niets anders over! Daar stond hij nu, met zijn rug gekromd en zijn haar overeind, terwijl zijn staart tweemaal zoo dik was ais anders. Toen Tobi deze voorbereidende maatrege len zag, stond hij een oogenblik stil, al vorens tot den aanval over te gaan. Ein delijk blafte hij weer, vloog cenige malen in een hal ven cirkel rond en hoopte dat de kat hem zijn rug zou toekeeren, maar Peter liet zich niet zoo gauw verschalkenhij bleef stokstijf stilstaan en b:icld voortdurend zijn schitterende oogen op Told gericht, zoo dat hij 'elk oogenblik tot den aanva.l bel'eid waf. Tobi kwajn eindelijk vlak bij het poesje, dat onmiddellijk zijn pootje uitstak en dit maal was bet niet Peter, doch Tobi, die rechtsomkeert maakte en jankend den aftocht blies. Hij liep weg met den staart tussohen de poolen, sprong op don tuinmuur en ging rijn eigeh hui# weer opzoeken, terwijl hij door dit vobrvfcl ©en duohfig lesje had ge had: met Peter's klauwtjes viel- ten minste niet te .'sportten. Van dien tijd af liet hü Marietje's poesje met rust en heel zijn leven lang bleef iliem een eerbied bij, voor alle mogelijke katten- „Wacjit-een-beetje." Ai (L ,d. Bij de Boerca in Zuid-Afrika groeit een merkwaardig sport Acacia die daar den zjer goed gekozen naam draagt van: „Wacht- een-beetje". Wanneer nl. de argelooze voor bijganger devi doornstruik even aanraakt met zijn goed, dan kan 't hem een paar uur tjes kosten eer hij weer bevrijd is, daar deze plant zulke talrijke en zulke scherpe dorens heeft, dat bij iedere poging om zich f©& te rukken het slachtoffer nog slechts vaster verward raakt en dan ook nooit ontkomt zonder bloedende wonden en krabbels. Met recht goed geantwoord. Een korporaal bij de lijfgarde van Frede- rik, was een brave kerel, alleen was hij' Diet vrij te pleiten van eenige ij delheid. Hij droeg dus wel een gouden horlogeket ting, maar had het niet zoo ver kunnen brengen, dat daar een horloge aanhing; ter vervanging had hij er dus maar eea musketkogel aangehecht. De koning, die dit zeer goed wist- en rijn korporaal ook best lijden mocht, wilde hem toch eens een beetje plagen met rijn ijdelheid en vroeg hem dus op zekeren ochtend „Zeg, korporaal ik heb het nu negen uur; hoe laat is het op jouw horloge?" De solchtat vatte onmiddellijk 's koaings bedoeling maar was in 't minst niet verle gen trok den kogel te voorschijn uit ziju vestzak en sprak: „Mijn horloge Sire, wijst noch negen noch tien, noch eenig uur van den dagi Maar ieder oogenblik herinnert het mij aan mijn plicht jegens koning en vaderland." De koning was zoozeer getroffen door dit snedig antwoord, dat lnj onmiddellijk zijn eigen zwaar gouden horloge losmaakte van den ketting en het den trouwen soldaat aanbood; opdat hij voortaan ook de jukrte uren zou kunnen zien, waarop hij vaderland en koning zou moeten dienen. Dat 's mans ijdelheid in alle oprichten gestreeld was, hoef ik wel niet verder te betuigen, want het horloge was met briljan ten bezet en behoorde tot de kostbaarste die in dien tijd nog gefrabrioeerd werden. Den dag, dat hij het cadeau had gekregen, moest hij het wel honderd maal te voor schijn krijgen om het zijn kameraden <e laten zien en mis 'ien waren er wel en kelen onder, die een beetje jaloersch waren op hun collega. Ingezonden door „Héliotroph©". Een wijs y entje. „Is mijnheer Jansen thuis?" Klein Jantje: ,,Ja mijnheer, die ben ik Maar bedoelt u misschien mijnheer Jansen senior?" Ingezonden door Joh. Haasbroek. Controleur: „Wat mankeert u, mijnheer, om mij in plaats van een perronkaaxtje een tablet chocolade toe te steken." Reiziger: „Och, nu heb ik met vergissing aan de verkeerde automaat getrokken." Ingezonden door Hendrik Wierink. Man tot vrouw: „Loopt het kind al?" Vrouw„Al vier maanden." Man: „Waar komt ze dan wel vandaan?" Ingezonden door Cornelia Honig. Kleine Nelly: „Mama, ik ben dit jaar cp Maandag jarig, niet waar?" „Ja, schat." „En verleden jaar was het op Zondag, niet waar?" „Ja", antwoordde haar moeder. „En nog eei» jaar daarvoor op Zaterdag niet?" „Ja, Lieveling." „Mama, op hoeveel dagen iaa de week ben ik dan wel geboren?" Ingez. doof „Leeuw van Modderspruit". Aan het hof van Lodewijk XIV, koning van Frankrijk was een grappenmaker, die beweerde, dat hij door iemand een, pil in te laten slikken, hem kon laten waarzeggen. Een zeekapitein, die zeer bijgëloovig was, gang naar hem toe, legde f 10 op tafel en verzocht de man op hem zijn wondermiddel toe te passen. De' nar verwijderde zich even fn kwam toen met een zwarte pil terug. Nau welijks had de kapitein die pil in de mond of hij riep uit „Duizend bommen. ,dat is een Spaansehe peperkorrel!" „Gij hebt waar ge spreken, kapitein," antwoordde de nar on streek onder het gelach der aanwezigen de f TO op. eer we ze pas weer konden zien en onze grootouders vaar we naar toe gingen waren ons bijna onbekend. Wel hadden we groot vader eens even gezien, maar van Oma haü- den we slechte gehoord, dat rij altijd riek was, het eenige, wat we vast wisten, was dat ze in een oud kasteel op de rotsen woon den en dit op zichzelf klonk al zoo geheim- zinni'/;, dat we allerlei gissingen hadden ge- maakt omtrent, cle vermoedelijke ligging en ook nu weer bezig waren, er gezamenlijk over te praten, toen er opeens iéts gebeur de, dat al onze .aandacht in beslag nara. We reden een diep ravijn door, waarover een houten bruggetje lag, dat we noodza kelijk over moesten. Tot onze groote ver rassing stond het rijtuig juist stil, beid© mannen stegen af en begonnen de paarden af te spannen, wat ons in het eerst deed den ken, dat we al aan de plaats van enz© be stemming waren, maar voor zoover we zien konden, was er toch geen spoor van een kasteel te ontdekken en we merkten dan ook, dat de paarden eerst oror de brug ge- i leid werden een voor een, omdat de brug natuurlijk niet sterk genoeg was om alles tegolijk Ise dragen. Nadat de beesten er dus over gebracht waren, werden z© aan de an der© zijde SoolOng aan ©en paar boomefcam- men vastgebonden en toen kwamen de man nen voor het rijtuig. De koetsier, of ten minste dè man, dien wij er maar voor houden zullen, verscheen even aan het por tier en gaf ons te kennen, dat wij uit moee ten stappen. Nu, dat ging goed voor zoo ver het ons allen betrof, maar Albert was nog niet wakker en wij zouden er ons geen van allen arii wagen, om hem te wekken, want dan kan dat jongmensch toch aóó driftig w^rd^nWij waren dus met reoht benieuwd, hoe de koeteier hqt zou aanleg gen, mqar di,e maakte niet veel „pour par- lers" wat trouwens ook niot veel geholpen zou hebbenen met rijn beiden sleepten ze mijnheer toen uit rijn hoekje en zetten hem eenvoudig op den grond, waarna die arme jongen begon te schreeuwen en te gillen van drift. Wij waren zulke buien al gewoon ©n beide mannen schonken er ook niet veel aan dacht aan, want daar waren ze veel te druk voor bezig. Ze hadden halswerk om den zwo ren wagen alleen over den brug geduwd te i krijgen en wij voelden eerlijk gezegd niet genoeg sympathie voor hen om ze een hand je te helpen. De brug kraakte onheilspel lend, aood*fc we dan ook niet erg op ons gemak waren, toen de beurt eindelijk aan ©rrszelren kwam en wjj ©r nu ook over moto- ten. Toch vatten we moed en we holden in galop er over, wat scheen of ik den eerbied der twee mannen wel wat deed toenemen voor onze bende, w aar ze tot. nog toe anaera niet veel vriendelijks van hadden ondervon den. Nadat alles en allen dus heelhuids o\ er waren werd het rijtuig weer ingespannen vn namen we gezamenlijk onze plaatsen in, waarna wij ook allen Albert's voorbeeld volgden en weldra in diepe rust lagen. HOOFDSTUK III. Eenstormachtigebegroetin g. Na e©n half uur rijdens stonden we nu voor een somber gebouw, de koetsier steeg af van rijn verheven zitplaats en belde, dat het rinkelde. Na verloop van eenige minu ten, hoorden we een knareend geluid als van een groot hek, dat werd geopend en achter ons ook weor gesloten. Een man met een lantaarn liep nu naast het rijtuig voort. Dit was onze eerste kennismaking met Balders, den ouden getrouwe, tot wien wij ona in het, vervolg ook altijd wenden zouden in tijden' van nood. (W.oirdfc -wrvolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12