MUIZEN. MILTVUUR. STOPGOUD. Het ruiterstandbeeld voor Jeanne d'Arc te Rheims. nis kunnen vertellen. Een onverschillige voet loopt misschien nu over dezelfde plek, waar driehonderd cn vijftig jaar geleden een kleine groep hovelingen voorzichtig achter hun hand hun lachen verborgen, toon zij HendTik VIII, dien wreedaardi- gen en kortaangebonden Koning, stijf van de modder en in hoogst opgewonden toe- stand uit een poel vol slijk hadden getrok ken, waarin hij, zoolang als hij was, was terechtgekomen. En dan, vlak aan den Noordoostelijken hoek, zullen weinigen den ouden Tyburn- road herkennen in de prachtige, moderne Oxford street. Anderhalve eeuw geleden was dit een landweg, langs welken do twee- wieligo wagons zonder vcoreh voorbijreden van Newgate, om veroordeelden naar de |>laats der terechtstelling te brengen. Dat was speciaal iets voor de kinderen, zoo'n terecht stelling. Vertelt Jane Austen ons niet, dat zelfs het kleinste grut, in plaats van meegenomen te worden, zooals nu, om van de frissche lucht te genieten in het park, meegenomen werd naar de terechtstellingen en daarna door „tcedcre" ouders werd gcgeeseld, opdat do indruk van wat zij gezien hadden, den kleinen goed zou bijblijven 1 Edellieden en straatdieven, schoone, ©er- bare vrouwen en verbaasd rondsta.re.Dde vreemdelingen verdrongen er elkaar iu de groote pretmakerij, om daarna' meestal Qnder, vier oogen „syLLabub" te drin ken, een vcTrukkelijken drank, dien men nu nog slechts van naam kent, inaaT die destijds beroemd was en waarvan mevrouw T.weédie ons weet te vertellen, dat hij ge maakt werd van. melk, geklutst met wijn en suiker, of room, geklutst met cider. Hyde Park in die dagen was geen plaats om ei' hoelemaal alleen 's avonds of dps nachts in rond te zwerven. „Nog zelfs in •1772 was de toestand in Hyde Park zoo slecht, dat er, met bepaalde tusschonpoozen, in Kensington een bel geluid word, om de menschen, die zich van Londen af gewaa.gd hadden en verlangden terug te koeren, bijeen te verzamelen. Op een avond is het gebeurd, dat Horace "Walpolc, toen hij met een dame naar den schouwburg reed, op den weg aangehouden werd door een rooveV. „Met de grootste kalmte en donder een ©ogenblik te aarzelen, overhandigde de dame den zwerver dadelijk haar beurs, die zwaar woog van het geld. De man greep zen reed heen, best in zijn schik met den buit. Maar de dame was zoo mogelijk nog meer in haar schik, want zij was op alle gebeurlijkheden voorbereid geweest, De beurs bevatte slechts valsch geld!" Overdag kwamen de menschen, om1 ge zondheidsredenen, het water drinken uit de vijvers en klaterende bronnen, zooals zij heden ten dage doen in bekende bad plaatsen. Met evenveel en even weinig succes. Schoonheden, die met den leeuwe rik opstonden, gingen zich het gelaat was- schen met dauw van het gras; dat was zoo goed om mooi tc blijven. „Mevrouw Pepys stond verscheiden koeren op om' vier uren 's morgens, cn eens om drie om haar gelaat te wasschen met den beroemden Mei dauw, gelijk haar man verhaalt." Het waren de voornaam' gekleede dames en hoeren van een nog vroegere periode, in welke men de groote halskragen droeg, die, naar het schijnt, den naam gegeven heb ben aan een beroemden weg, die er heen leidt. ,,Dc zoom' van den kraag heette n-1- de „piocadilly", gelijk blijkt uit verschei dene van do vroegere woordenboekenen vandaar komt do naam, dien de deftige ■straat draagt, die heden ten dage loopt van Begentstreet naar Hyde Park. „Toen daar zoo goed als nog geen huizen ston den, was er al een br.agenwinkel, gedreven door een m!an, met name Hïggins, en die winkel was gauw algemeen bokend onder den naam' „piocadilly". Deze Higgins ver diende Veel geld, bouwde een heele rij hui zen, en hoewel hij aan de strant, die daar door ontstond, zdjin naam.' gaf, het publiek Éptrak en bleef spiekon van „piccadilly". "Veranderingen zijn er in den loop der tijden vale aangebracht in het park, en iaat altijd waren heb goede. De grootste fofrwfrwflg toten, koningin Carolina, de gemhlin van George II, zeer dankbaar is, was de Serpentine. „"Waarom Serpentine? Ge kunt vijf van, 'de zes personen vragen om' de'reden öp tc geven, waarom' deze bijzondere naam is gegeven aan dezen nieuw-model-vijver, zo zouden het niet met volkomen juistheid kunnen zeggen. Hij ontleent zijn naani aan zijn vorm. Toch is zijn kronkeling heel gering, bijna niet meTkbaar, maar in de dagen van ziju ontstaan sprak men van een meer dan gewone afwijking in den vorm', dien men gewoon was aan waterpar tijen te geven. Tot aan den dag, waarop do Serpentine werd aangelegd, had nié mand, die vijVjers ontwierp in bosch of tuin, het durven, wagen af te wijken van de volmaakt rechte lijn of den precies vierkanten vorm', 'dien men uit Holland had overgenomen en die jaren en jaren gegol den hadden voor het toppunt van goeden smaak. „Koningin Carolina was verstandig ge noeg om haar eigen smaak te volgen. Maar zóó zat het idee er in, dat een vijver vier kant of langwerpig moest zijn, dat jaren lang de plattegTond-teekenaars den water plas toch in vierkanten vorm op de kaart zetten." Het is wel eep. aantrekkelijk boek, dat mevrouw Aleo Tweedie over het Hyde Park heeft geschreven. Lastig zijn deze dieren in onze woningen, schadelijk in hooge mate op het veld, zoo wel in het grasland als op den akker. Met haar scherpe snijtandjes, waarvan zij er vier (twee in de onder- en twee in de boven kaak bezitten, knabbelen zij aan de graswor- tels en doen zij het gras sterven. Een weide met veel muizen gelijkt dan ook op akker land. En in onze cultuur ge wassen zijn ze niet minder nadeelig. Zij hollen do aardap pelen uit, doorknagen de wortels onzer granen, leven van de koTrels. Vooral 1911 kon daarvan spieken. Dc droge zomer begunstigde de verspreiding dezer dieren; snel vermenigvuldigden zij zich. Elk muizenpa&r kon stamouders wor den van een familie van 150 tot 200 leden. Verschrikkelijk is dan ook de verwoesting, door deze diertjes in 'de zoogenaamde mui zen i aren aangericht. Dan trekt iedereen te velde om een waren verdelgingsoorlog met hen te. voeren- Gelukkig komen die muizen- jaren slechts zelden voor. 'Daarvoor zorgen de vele vijanden, welke de muizen bezitten: wezel, bunzing, egel, buizerd, uil, róed cn anderen. Ook de mol is er een liefhebber van cn met het oog op andere diensten, mag ieder, die het goed meent met den landbou wer en veehouder, wel een ernstige waar schuwing doen hooren tegen het al te veel vuldig vervolgen van dit dier. Nog een vijand kan het weder zijn. Tegen voortdurend guur cn regenachtig we der zijn jonge muizen; slecht bestand. Een groot aantal komt er dan om het leven en alleen de sterkste individuen blijven over. Evenzoo is het bij strenge koude 's win ters. Is daartegen dit seizoen zacht en zon der veel vorst, dan blijven er vele over, die het volgende jaar zullen kunnen medewer ken tot het ontstaan van de plaag. En in de derde plaats is het de ménHen, die als verdelger der muizen optreedt. Hij bezit daai'vftor verscheidene middelen. Zoo kan hi,i sommige werktuigen aanwenden in den strijd tegen deze dieren. Zij leven minder diep dan de mol en bevinden zich meer aan de oppervlakte; een zware rol drukt niet alleen de door de muizen losgemaakte wor tels steviger in den bodem, maar doodt tevens een aantal hunner, en zeker zullen er ook velen door dien cultivator worden getrof fen. Verder kan hij zijn toevlucht nemeu tot vergiftigenfosfor en strychnine bijv., doch deze zijn in hun aanwending niet juist zonder gevaar voor de weidende dieren. Om die reden zijn ze dan ook niet met gerustheid aan te bevelen, en dit vooral omdat daarbij wel eens de noodige voorzich tigheid uit het oog wordt verloren. Einde lijk nog rest het gebruik van z.g. Loffer- sche typhus bacillen. Deze veroorzaken een besmettelijke ziekte in de muizenwereld en zijn bij voorzichtige aanwending wegens hun mindere sterkte niet gevaarlijk voor mcusch eii grootore dtoren. Men kan ze bekomen aan de Bij ksscrum inTic li ting te Rotterdam en ontvangt dan tevens de gebruik sa anwij zjng. Gekneed in melk en brood legt men ze neer in de lillen, en doet aldujs de ziekte ontstaan. v 1 Miltvuur is een ziekte onder het vee, die reeds in de oudheid bekend was. Mozes, Ovidius en Homerus maakten er reeds mel ding van en zij schijnt in den loop der tij den dikwijls groote sterfte onder verschil lende diersoorten, die er vatbaar voor zijn, veroorzaakt te hebben. Of al'le sterftegeval- len, die aan het miltvuur werden toege- Bcbreven^ echter wel op rekening dezer ziekte gesteld mogen worden, is de groote vraag, daar men lang in het onzeikere ver keerde omtrent de oorzaak van het 'kwaad zelfs tot 1876, toen de groote bacterioloog Robert Koch kunstmatig miltvuur-bacte riën kweekte en daarmee aantoonde, dat deze in werkelijkheid de verwekkers der ziekte waren. In versch bloed van aan miltvuur lijdende dieren kan men met behulp van het micros coop de ziekte-verwekkende bacteriën op merken. Gemakkelijk laten zij zicb ook kunstmatig voortkwee ken op gekookte aard- appelen en in bouillon. Ook in melk kunnen zij leven. De vorm dezer bacteriën is steeds staa.fvormig. Evenals vele andere, bacteriën kunnen zij zich op twee manieren vermeer deren, nL door deeling en door het vormen van. sporen. Bevinden zich de miltvuurbao- teriën in het bloed vam een rund, dan zijn de omstandigheden waaronder zij leven, bijzonder gunstig; er heeft dan slechts ver meerdering plaats door deeling. Sterft het dier echter, dan worden de levensvoorwaar den voor de bacteriën zeer ongunstig. Er vormen zich dan in do moederbacterie spo ren. De>ze doen 'zich onder het microscoop voor als sterk liohtbrekende puntjes. De sporenvorming gaat tep koste var» de moe dercel, die weldra sterft en verdwijnt. Wanneer men miltvuurbacteriën kweekt op een kunstmatige n voedingsbodem, op aardappelen of bouillon, dan vertoonen zij reeds spoedig sporenvorming. Zijn de omstandigheden gunstig, dan kunnen zich uit de sporen weer nieuwe bac teriën vormen. Bij niet gunstige levensvoor waarden blijven zi.i langen tijd in den spore- toestand bewaard. Men heeft ze aan zijden draden langer dan achttien jaren bewaard, zonder dat haar vermogen, om weer tot bac teriën uit tc groeien, verloren ging. Zonne licht, zoo doodend voos den bacil zeiven, noch langdurig indrogen, waardoor ook me nige bacterie sterft, hebben invloed op de sporen. Voor groote koude zijn ze ongevoelig, een korten tijd kunnen zij zelfs kookhitte ver dragen, zonder te sterven. Een verhitting tot 100 graden gedurende langer dan rijf minuten doodt ze echter. De omgeving, waarin de sporen zich be vinden, heeft meestal ook geen invloed op het leven der sporen. Zij behouden hun ver mogen om tot bacteriën uit te groeien, zoo wel in rottend bloed en ontbindend vleescb, als in zuiver en bedorven water. Ook in de aarde blijven zij jaren achtereen leven. Vroeger werden de dieren, die aan -milt vuur stierven, begraven. Men was toen nog niet op de hoogte met het wezen der ziek te men meende, dat met de verrotting van het dierlijk lichaam ook de smetstof vernie tigd werd. Tegenwoordig verbrandt men de cadavers meestal; men doodt daarmee zoo wel de bacteriën als de gevormde sporen. Maar met dat al zijn er door bet begra ven van aan miltvuur gestorven dieren zeer vele sporen in den grond verspreid en kunnen er ook nog op andere wijzen sporen in den grond geraken. Wanneer bijv. plot seling in de weide een dier aan miltvuur sterft, gebeurt het niet zelden, dat uit neus en mond bloedig slijm vloeit, dat zeer rijk is aan de ziekte-verwekkende bacteriën. Ook de mest van de aangetaste dieren be vat de smetstof. En zoo kan het gebeuren, dat een weide geheel wordt besmet, en dat zich daarin voortdurend weer nieuwe g© vallen van miltvuur voordoen. Waar zich eenmaal sporen van miltvuurbacterïën in deD grond bevinden, kan de. ziekte telkens uitbreken. Mollen en regenwormen kunnen ze uit de diep01"© lagen naar boven bren gen. Bij hoogen waterstand kunnen te uit den bodem worden weggespoeld in de sloo- ten, zoodat het drinkwater wordt besmet. Men ia geneigd het vrij hevig optreden der ziekte in Limburg aan den -a.bnorma.len beo gen waterstand van 1909 toe te schrijven. En het is voorgekomen, dat een weide werd besmet, door het slijk, dat uit de sloten werd gegraven en over het land werd ver spreid. Zooals wij reeds zeiden: is eenmaal een weide besmet, dan kan telkens de ziekte weer uitbrekenimmers, door allerlei oor zaken kunnen de in den grond levende sp<x ren naar boven gebracht worden en aan p&antcndeelen geraken, die door de dieren worden opgenomen. Daarom zal het milt vuur niet verdwijnen het is een inheemsobe of zoogenaamde bodemziekte, in tegenstel ling van andere ziekten als bijv. mond- en klauwzeer. Is deze ziekte eenmaal uit het land geweken, dan treedt zij niet weer op, vóór de smetstof uit andere landen weer wordt ingevoerd^ want de ziekteverwekken de bacillen kunnen in ons land in den bo dem niet leven. Men dient dus de sporen van den milt vuurbacil te beschouwen als de verspreiders der ziekte, meer als de bacil zelf, omdat de ze maar een korten levensduur heeft. Met het voedsel en het drinkwater geraken de sparen iu het darmkanaal, der dieren. Ge beurt dat, dan behoeft nog niet altijd het miltvuur "het onvermijdelijk gevolg te zajn, aangezien het maagsap eigenschappen heeft, waardoor de sporen in haar ontwik keling tot bacteriën worden belemmerd- Maar als van de opgenomen sporen enkele de maag ongehinderd passeeren en in het darmkanaal terecht komen, dan groeien de ze uit tot werkzame bacteriën. Zij dringen in den darmwand en geraken zóó in de bloedbaan; met het Woed worden ze naar alle organen gevoerd, in het bijzonder naar de milt, die dan een buïteugewonen om vang aanneemt. Het bloed neemt een don kere kleur aan. Evenals ieder lovend individu scheiden de miltvuur-bactericn stoffen af. Het zijn deze stoffen, die het dier ziek maken. Het verloop der ziekte is al zeer verschiL lend. Sommige dieren vertoonen reeds ken- t-eekenen der ziekte één dag, nadat zij de smetkiemen hebben opgenomen, andere doen dat eerst na 12 tot 14 dagen. Soms sterft een dier plotseling, als kreeg het. een beroerteweer anderen lijden een balven dag tot twee dagen, om dan te sterven, en bij weer andere dieren treedt de ziekte nog minder hevig op, zoodat er somtijds drie bot zes dagen kunnen verloopen, vóór ze sterven. Het miltvuur is opgenomen in de lijst van besmettelijke ziekten, waarvan volgens art. 13 van de wet tot regeling van het Vee- artsenijkundig staatstoezicht en de vee- artsenijkundige politie, aangifte moet wor den gedaan aan den burgemeester v&n de gemeente, waar het vee zich bevindt. De veehouder zal aan dat voorschrift voldoen, maar hij zal meer doen. Hij zal trouw op volgen de voorschriften voor ontsmetting en ook een veearts raadplegen. Want men staat niet geheel onmachtig tegenover de ziekte. Aan de Rijksserum-mrichting te Rotterdam wordt n.l. een serum bereid te gen de ziekte, wat èn als geneesmiddel èn als voorbehoedmiddel gunstig werkt. Met betrekking tot se rum-inspuiting bij runderen, die aan miltvuur Jijden, heeft de ervaring geleerd, tlat de geneeskrachtige werking van het serum verbazend groot is. Een betrekkelijk gering aantal uren na. de inspuiting begint in den regel de tempera^ tuur te dalen en de aangetaste dieren heb ben dan niet zelden weer eetlust en her stellen volkomen. DE DEÜGD VAN DE SIGARETTE. Reeds sedert langen tijd is de sigarctte der dame eenmaal het symbool der emanci patie „salonfahig" geworden, bijna even zoo goed als het handwerkje onzer groot moeders, en het heeft niet aan spotters onl- broken, die meenden, dat dc sigareifce geen L ft hooger doel had dan bert gebabbel d«r dame In et haar blauwen rook te begeleiden. In een Duitsch tijdschrift verdedigde ini een causerie, Oairry Bcrachvogel de sigaretta) tegen deze snood© aanvallen op de volgende! ■wijze. j Zij laat de kleine sigarette het woord ne mén: „Mijnheer, ook gij hebt u veranderd en wel, naar ik terstond wil opmerken, in uw voordeel, ten minste in uw oordeel omtrent mijn persoon. U bent mijn vijand niet meer, als u mij met mijn dame ziet;, u vindt zelfs, dat ik goed bij haar chique verschij ning pas, en om deze verandering laat ik mij in een vriendschappelijk dispuut met u' in en leer uw steeds nog wel een weinig ontstemde hoogheid omtrent het onderscheid, het geestelijke onderscheid tussohen de brei kous en mijn teere persoonlijkheid. Och, na- tuurlijk praat ook mijn dame niet onophou delijk van de hoogste en ernstigtsbe dingen der wereld, natuurlijk worden ook onder mijn auspiciën de nieuwtjes van den dag be sproken, maar de kletspraat, de groote en toch zoo kleinzielige breikous-koffie-klets- praat, vindt aan onze sierlijke verlakt© tafeltjes geen plaats, past op geencirlei wijze bij de slanke, eeuwig-beweeglijke gcestessil- houctte van mijn meesteres. Men kon wel ge durende een been of een hid bij één thema blijven, maar als ze denaelfden tijdsduur in sigaretten verbruik omzetten, dan zou d« 'ijverige rookster en praatster een nicotine- vergiftiging krijgen. Ik bevorder den flirt, het axiomh, het gees tige gesprek, maar ik ben ran huis uit vijan dig aan kletspraatjes. Ik vereisch nL veel te veel bediening, voel te veel opmerkzaam heid, dan dat zich in mijn tegenwoordigheid een meer vaste, door niets af te breken bab- hdpartaj zou kunnen ontwikkelen. Dat ging wel bij de breikous, waarbij men nauwelijks behoefde opletten, maar niet bij mij, die dan aangestoken, dan van de asch ontdaan, dén door een paar trekjes opnieuw aangevuurd moet worden. Dc ,.klatsch" eischt een go- - heele persoonlijkheid, ik een halve, en daar-, om kunnen wij heiden slechts samen komen, als (deze een zoo klein mogelij km omvang aanneemt, slechts als een pikant verhaaltje fluks verschijnt cn fluks we Ar verdwijnt. Geloof mij, jnimheer, ik werk niet al'een plaatselijk, maat ook moreel derinfecteerend". Een zaak, telkens verschoven, krijgt licht een ongunstigen schijn; men wordt koud en onverschillig; en zonder warmte beslnit men niet tot iets groots! Thorbecke. Er zijn menschen, doe op een win ge] ge lijken, waarin alles voor de glazen hangt, terwijl de winkel leeg is. Auerbach. Tegenstellingen, die wel eens voorkomen. Een boekbinder, die geen omslag maakt. Een schipper, die het hoofd met boven water kan houden. Een bakker, die slechts met moeite aan zijn brood komt. Een slager, wien het niet naa.r den vleeze gaat. Een verpleegster, die er geen doekjes om windt. Een ruiter, die zich over het paard laat tollen. Ken geheel-onthouó'er, die vordert, dat men hem klaren wijn zal schenken. Een kaalhoofdige, die met de handen in( het haar zit. Een kiespijnlijder, die alles voor zoete koek opeet. Een musicus, die zich van de wijs laat - brengen. Een o'ronkaard, die gaarne voor vol aan gezien wordt. Een wielrijder, die spoedig op qc teenen getrapt is. Een middenstander, die onder bgt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12