Ondeugend Jantje. FEUILLETON. JACK SIMPLETON. DE ZONNESTRAAL. De Grenadier van Wogram. Anekdoten- zelve en zijn grootouders te redden voor het dreigende gevaar. Hoe is het mogelijk, riep hij met onge veinsde verbazing, dat U zich zoo rustig durft ophouden, terwijl generaal Dumon- cier U op de hielen zit? Hoe....? Wat'?.... bengel! Ja zeker, de Franschen zijn nog op geen honderd' pas afstands. Hoor maar: Boem boem boem! Boèm! Boem! Boem!" En ons Jantje wist dit geluid zoo natuurlijk na te bootsen of liij het waarlijk in de verte vernam. De soldaten overlegden een oogenblik en waren toen onmiddellijk weg! Dit achtten tij toch veiliger, maar Jan's familie ook Nu, hoe vonden jullie, dat Jantje zich ge. houden had. Niet kranig? Vergeet niet, dat de soldaten hem eerst alles behalve ^vriendelijk aankeken en dat ons jong- mensoh dus in het eerst niets geen lust ge voelde, zioh in hun gezelschap te wagen Je begrijpt, dat de Grootouders hierna nog dubbel zooveel op den kleinen man ge steld waren, want hij was niet alleen heel dapper, maar had bovendien een in-goed hart; ton allen tijde was hij bereid zijn grocitoudiers kleóne liefdediensten te be wijzen en hun te helpen bij de verzorging der huisdieren, kortom hij was de hulp vaardigheid on vriendelijkheid in persoon. En dat is juist het ware Een held te zijn, bestaat niet alleen in daden van moed te bewijzen, maar in zich kleine opofferingen te getroosten voor allen in onze onmiddel lijke omgeving. Benige jaren, geleden woonde er te Ad bij een klein plaatsje in Italië, een eenvoudig Schoenmakertje, Papafol, gèheeten. Heb wa« een mannetje van een goede zestig «*n hij was de braafheid in persoon, maar on gelukkig juist daarom misschien, hadden de schooljongens altijd hem uitgepikt als doel voor hun guitenstreken. Vooral van Jantje wan den koekbakker had Papa-fol veel te lij den en misschien had hij dan ook maar het best gedaan, dit jongmensch eens wat flin ker onderhanden te nemen bij zijn afstraf fingen, ma-ar dat kon hij dan weer niet over rijn goed hart verkrijgen: Hij dacht dan telkens bij zichzelvenKom, kom, ik ben zelf toch ook eens jong geweest en toen was ik ook niet altijd even braaf. Ofschoon de goede Papafol missohien gedurende heel zijn jeugd niet zooveel ondeugdende stre ken had uitgehaald, als Jantje in een enke le week. Nu eens gooide hij met erwten, dan weer met propjes en mikte dan pre cies cp baas Papafol's neus; zoo had hij telkens weer wat nieuws; maar eens be dacht hij toch ook weer wat heel aardigs. Je moet weten dat er een ruit kapot was in het bovenlicht van de winkeldeur en de Een geheimzinnig Reiziger. 4) „Neen," riep Karei II met nadruk, „al ben ik den graaf van Rockdale-kasteel per soonlijk noodlottig geweest, daarom wil ik ook nog zijn dochtci niet meesleep en in mijn val! Ik wil slechts hier blijven tot ik de gelegenheid heb gehad tot oen monde ling onderhoud ïnet den schuitenvoerder uit Dover om naar de andere zijde van hot Kanaal over te steken, waar mij 'mijn Moe der waoht, koningin Hcnriëtte van Frank- rijk." Terzelfder tijd zouden heide aanwezigen een lichte beweging aan het gordijn waar genomen kobben, dat als portiere diende, waren ze niet te. zeer verdiept in hun onder houd. Daarachter had zich de intendant ver soholen, die het hcele gesprek afgeluisterd had en nu op de teoncn do corridor door sloop, waarna hij Jack Simpleton ging op- baas had dit maar zoolang gestopt met een stuk grauw pa-pier. Ongelukkig, viel daar nu onze Jan zijn attentie o-p en die wachtte toen het oogefnblik af, dat baas Papafol rus. tig zat koffie te drinken om vast eenige voorbercidenue maatregelen te nomen. Baas Papafol had het echter dr ik en dus duurde het niet lang meer, of hij zat weer over zijn schoenwerk gebogen, luid-zingen- de, zóó luid zelfs, dat li ij het missohien niet eons gehoord zou hebben, als er in zijn om geving een kanon was afgeschoten, gesteld al, dat hot kleine stadje zulk een grof ge schut er op na- gehouden had Daar kwam opeens Jantje's hoofd door de opening kijken en met zijn hooge, guitige stem riep hij„Héla baas, kan je mij °ok zeggen, hoe laat het is?" Wacht, ik zal je helpen met te zeggen, hoe laat het is! En meteen vloog cle schoenmaker op, smeet naar w eerskanten een schoen en rende toen Jantje achterna, die oohter al lang weg was. Papa-fol was al lang bekomen van den schrik en vergoelijkte Jantje's daad toen maar weer. Hij plaatste nu eenvoudig oen nieuw stukje bordpapier in het ruitje en dacht verder niet i bot geval. Maar nu den volgenden oohtend om half- negen.... daar hadt je Jantje's gezicht al weer! Nu werd het oen baas toch ook tè erg: hij Hep in een naar Jantjes ouders toe en vraagde van die vergoeding voor zijn gebroken ruitje. Nu, daar was geen denken aan, naar je begrijpen kunt, want de koek bakker erkende volkomen, dat zijn zoou zeer ondeugend was, doch hiji gaf daarbij alle buren permissie zijn zoon een flinke afstraf fing te geven, als hij hen soms toevallig u> handen, viel. Maar baas Papafol had daar niet veel aan Hij was immers niet vlug ge noeg meer om den jongen achterna te zit ten en die kwam er dus bij hem altijd ge makkelijk af Maai' dat beloofde Jantje's ouders hem nu wel: ze zouden hun jongèn duchtig onder handen nemen, als hij thuis kwam Om twaalf uur, daar hadt je zoowaar den bengel weerHiji wist natuurlijk nog niet wat er voor hern in het vet Lag; anders had hij het zeker niet gedaan. Baas Papafol hield zich nu dood-kalm en bleef heel op zijn gemak zitten, want daar had hij zoo zijn leden voor Hij had n.l. een touwtje gebon den voor de ruit, waar ons Jantje zich in gevangen had, zoodat hij niet op of neer kon Hèèl kalm ^wam baas Papafol nu aan. gelcopen, smeerde Jantjes gezicht vol schoensmeer, terwijl hij uittart-end langzaam sprak: „Zoo, mijnheer, jjj wilde dus weten hoe laat 't is: Daar: één, twee, drie, vier, vijf, enz. tot twaalf toe. En telkens teekende hij een dikken klodder schoensmeer op Jantje's gelaat. Nu, toen die thuis kwam! Ja, toon moest hij natuurlijk rekenschap geven van zijn zwart gelaat en kreeg toen van zijn vader nog eens de volle laag! En zoeken, die allesbehalve op zijn gemak was, daar hij instinctmatig begreep, dat er onraad dreigde. Robin trok alleen naar zijn kamer en gaf hem te kennen, dat hij daar stil even wachten moest, want dat hij hom iets op te dragen had. Hij zette zich nu onmiddellijk aan zijn schrijfbureau en begon daar een briel' te pennen van den volgenden inhoud, dien Jack over den schouder van zijn su perieur net lezen kon. Deze merkte niets van dit gevaar en schreef met de grootste .aandacht „Aan Zjjnweleerwaarde, den Lord Gou verneur van liet kasteel t-e Dover",. Mylord, Karei Stuart, erfgenaam.' van de kroon, door liet recht van geboorte en zoon van don overleden Koning, reist onder den naam van cavalier Brimstone, on houdt zich cjp het oo-genhlik in Rockdale^-kastedl op. Het is zijn plan, om hij de eerste de beste gele genheid, naar het vasteland over te steken, waai- zijn moeder, koningin Henriet te, een samenzwering op touw zet tegen de rust van onze natie. Maak een goed gebruik van deze inlichtingen en handel snel, ton einde in de gunst te komen hij het tegenwoordige dat verzeker ik je wel, a' - Jantje nu no® eens voorbij baas Papaf i s winkel gaat dan laat hij den schoenmaker ongestoorq ritten en denkt er niet meer aan te vrogenf hoe laat het is! Rosa, kom jc haar eens laten doen. Dat was Anna, de groote nicht, die altijd, zoo zorgde voor de kleine R006. De oude meid was intusscken in de keu ken bezig en had de handen vol, want er kwamen mensohen te eten, en dus viel er nog wel wat extra's te doen. „Kom gauw Roosje?'' klinkt Let weer, en de kleine Roos vliegt de trap op bij twee treclen te gelijk, en zit m een oogenblik op een hoogen stoel, waar nicht Anna met ka-ru en borstel oa-n het werk gaat, om de kleine] nicht vandaag eens bijzonder fijn gekapt] voor de gasten te laten verschijnen. Maar. Roosje zit geen oogenblik stil. Steeds draait en wendt ze het hoofdje naar links, hoe de geduldige Anna haar ook vermaant.' „Wat zié je daar toch, kind," vraagt ze, eindelijk, terwijl ze wel merkt dab Roosje steeds naast de kaptafel kijkt. „Och niets Annic, heueoh niets, maa> ik moet toch ergens heen kijken!" Toch heeft ons meisje wel degelijk iets voor, dat kan iedereen merken aan. haar, geanimeerd gezicht-je, alleen maar: nicht Anna moest weg en wat zal ze nu verzin-, nen, om die even de kamer uit te krijgen?! Tooh heeft onze kleine meid zich niet lang' te bedenken, want opeens kreeg ze een' heerlijken inval. O, Annie, roept ze in de' grootste ontsteltenis, weet je wel dat mooie Chineesdie vaasje, waar moeder zoo op ge steld is, dat staat nog beneden in de serre- wat zal moeder daar nu naar zoeken en ze heeft heb toch al zoo druk. De uitwerking was bekend: Annie, die dol van haar tante liield, iliet» nichtje in den' wind haalde ze van haar kamer een blikken ons meisje nu juist om te doenVlug al3 de' wind halde ze van haar kamer een blikken, trommeltje waar eens koekjes in hadden; gezeten, maar nu natuurlijk niet meer; en' daar... gaat ze den zonnestraal mee vangen,1 die naast den poot der kaptafel op den» grond scheen, flap! de doos er opgegooid," ze voorzichtig opgelicht en toen het deksel er weer voorgescboven. Wat moet dat nu beduiden, vraag jo allicht. Nu, dat zal ik je eens vertellen. Moeder had n.1. gezegd, dat Roosje nu groot genoeg was om zonder licht, te slapen ze was al vijf jaar en Roosje zelf had het ook niet durven tegenspreken, omdat Pa er bij zat, die haar nu zijn klein dapper meisje noemde. Nu, daar zou je tooh wat voor over hebben, is 't niet? In waarheid was het met die dapperheid nu niet zoo schitterend gesteld, en dus had kleine Roos zoo bij zichzelve overlegd: Het zonne- hestuur, terwijl gij tevens wel niet vergeten zult, aan wien gij deze gelegenheid te dan ken hebt." Hij toekende: „Robin, God's mercy", een tc^yoeging dio hij alleen gebruikte om den lieerschenden puriteinschen geest welgeval lig to zijn; dit beteekendc eigenlijk Robin bij Gods genade. Toen hij ,de pen oplichtte en zich even om keerde, zag hij meteen, dat Jack daar vlak achter hem stond, maar die trok zoo'n on- noozel gezicht, .dat de intendant eigenlijk zelf voelde, Jhoozeer zijn strenge vraag over bodig was van: „Wat doo jo daar zoo dicht achteT mij „Ik vraag mij af, wat 'dat toch voor toovenarij is, dat iemand iet-s wijs zou kun nen worden uit die grillige, zwarte toc- kentjes, die u daar op 't papier hebt ge zet." Robin haalde de schouders op. „O ja, dat is waar ook," mompelde hij in zichzelf, „hij kan niet lezen." Toen wikkelde hij een zijden draad om den brief, hechtte er zijn zegel aan en reikte hem den goeden Jack over. „Daar. als je binnen een uur geen tegen bericht krijgt, dan moet jo deze boodschap straaltje zou ze bewaren, het zoo lang in het blikje opsluiten, tot vanavond als ze alleen op haar donker kamertje was. Ga/uw borg Roosje nu het trommeltje onder haar l>ed en keerde weer terug naar Kaar slaapkamer, waar ze zich doodstil verder liet helpen, rich steeds verheugend in haar eigen slim bedachte uitredding. Ze was bijzonder zoet dien dag, en Mama Vond, dat haar dochtertje echt verstandig werd, en prees haar tegenover de gasten, die schik hadden in 't dikke, ronde appel snoetje, dat bloosde tot over de ooren on der aï die liofkoozingen Maar nu 's avonds in bed. Mama kuste haar goeden dag, en Roosje ging verder zonder lioht naar haar kamertje. Nu wacht te zij echter het spannende oogenblik ai, stapte voorzichtig uit haar bedje, en trok er onder uit het zonnestraal-blikje, daar nam ze nu het deksel af en verwachtte niet anders dan in den helderen zonneschijn te staan! Maar och jé, dat was misAlles was en bleef donker om haar heen, en ons meis je schreide heete tranen. Niet zoozeer van vrees, als \an teleurstelling, omdat Kaar schoon bedacht plannetje zoo slecht ge lukt wa6 Toen 's avonds Mama de ronde deed door de kinderkamers vond ze Roosjes kus sen nat van tranen, en met voldoening sprak ze tot Papa: Zie je, onze Roos is een flink meisje, ze is wel degelijk bang ge weest, maar ze heeft het toch niet willen toonen, dat belooft een moedig ding -te worden, epn dapper, klein vrouwtje. Napoleon I had de gewoonte den avond vóór een veldslag, als gewoon soldaat ver kleed, zijn kamp te inspecteer en, om de gesprekken van zijn soldaten te hooren. Op een zekeren Juli-avond van het jaar 1809 heb was de vooravond van den slag bij Wogram liep hij als naar gewoonte met maarschalk Berthier, zijn vertrouwe ling, langs de tenten en wachtvuren. Een troepje grenadiers wae bezig hun avondeten gereed te maken. Naar de lucht te oordeelen waren het gopoft-e aard appelen. Napoleon, die dol daarop was, zei tegen Berthier: „Ga eens hooren of die grenadier er een paar wil geven aan je." Het antwoord op deze vraag, die Ber thier deed, luidde: „Die aardappelen zijn niet te koop, ik heb er maar vijf en die houd ik!" „Zelfs niet voor twintig franre?" „Maak geen gekheid," hernam de grena dier en lachte spottend. „Neen ik meen het in vollen ernst." „Ik doe het tooh niet, wa-nt ik heb groo te n honger en moet morgen sterk zijn." Berthier vertelde Napoleon wat de sol- te paard aan den Lord Gouverneur gaan brengen. In het tegengestelde geval moet je den brief slechts aan mij terug g5ven, vat je? Laat 'm vooral aan niemand anders zien, cn spreek er ook niet over, of je rug zal kennis maken met. het riet-, dat beloof ik ie!" Jack groette zijn chef zoo eerbiedig, dat ieder ander begrepen zou hebben, hoe daar voor-de-gek-houderij achter zat, maar de in tendant was geheel gerustgesteld, wat dit "be trof en gordde zich na dit onderhoud een lang zwaard om, want men kon nooit we ten, wat er gebeuren ging, overlegde hij bij zichzelve. Daarop nam hij weer zijn observatiepost in. Gedurende zijn korte afwezigheid had het gesprek een kalmer wending genomen. Nelly drukte haar bezorgdheid uit voor haar hoogen gast, met het oog op het gevaar, dat in Frankrijk dreigde door den burger oorlog, die daar in niet geringere mate het land verwoestte als in Engeland: Prins Condé reg»eerde in Parijs, daar de jonge koning nog geen dertien jaar was en all? regeer in gs- zaken waren nog even verward, Karei II moest dit zelf beamen, maar wel hoopte hij pp het ooganblik veel goeds van het ingrjj- daafc hem geantwoord had. De keizer zei: „Ik zal dien koppigen grenadier zelf trach ten te vermurwen." Hij ging naar het vuur waar de aardap pelen lagen te braden. „Mijn vriend vertelde mij, dat je mij eon van je aardappelen zelfs niet voor twin tig francs wil verkoopen. Vertel mij eens, wat je er dan voor hebben wilt." „Ik geef ze voor geen geld ter wereld. Ik heb er ternauwernood voor mijzelf eten genoeg aan. Bovendien het is mijn schuld niet als onze chefs niet genoeg te tien krijgen." „De chefs, wat bedoel je daarmee?" „Zeker, denkt U, dat ik niet weet wie iU bent? „Wie ben ik dan?" „Wel de kleine korporaal -zooals wij onder elkaar U noemen. „Eu niettegenstaande je dat weet, wei ger je mij een aardappel te Verkoopen „Ik houd er niet van mijn voedsel te ver koopen aan een wapenbroeder. Ik zal U een voorstel doen: als gij mij vergitnt bij U te komen eten, als wij in Parijs terug zijn, dan noodig ik U nu uit mijn avond eten met mij te cleelen „Afgesproken," antwoordde Napoleon. „Je zult bij mij in Parijs aan tafel ©ten, op mijn eerewoord van kleinen korporaal en... van keizer." De keizer ging zitten en at met smaak twee geurige dampende aardappelen op. „Dank je," zei hij slechts bij het heen gaan. Daarop ging Napoleon met zijn vriend zijn tent binnen, en maakte het plan op voor den slag, dien ze morgen aan de Oos tenrijke re zouden leveren en zouden win nen. Maanden waren er sedert dien slag vcr- loopen en de overwinnaar van Wograui had de belofte omtrent den maaltijd gtheel vergeten. Maar op zekeren clag toen hij- aan tafel zat in de Tuillerieën kwam men hem mededeelen, dat een grenadier met alle geweld in het paleis wilde doodringen wil der liet voorwendsel, dat de keizer zelf hem ten eten had genoodigd. „Laat hem hier komen," beval de keizer. De grenadier kwam binnen en maakte het militair saluut. „Mijn Keizer," sprak hij, „herinnert gij u nog de gepofte aardappelen in het kamp bij Wogram?" „Zeker!" zei Napoleon. ,,Ze waren heer lijk en de grenadier die ze mij gaf waa. een brave kerel." „Dat was ik," hernam de grenadier. „En nu kom je zeker je beloofden maal tijd opeischen'? Dek voor dien flinken kerel in de bijkeuken," voegde de keizer een der bedienden, toe. „Pardon, Sire," viel de soldaat hem in de rede. „Een grenadier van Napoleon eet niet met de bedienden aan één tafel. Uw Majesteit heeft mij aan Haar tafel uitge- pen van den flinken Italiaanschen staats man Mazarin. Ze waren net op dit punt aangekomen toen de intendant, ineens van achter het gordijn te voorschijn trad. De kleine burchtvrouw wierp hem een woedenden blik toe en vroeg: „Wat is er van uw veTlangen Ik heb u toch niet laten roepen, voor zoover ik weet!" Maar daar hij niet van plan was, zijn tijd met nutteloos gepraat te verbeuzelen, antwoordde de lieer Robin voor liet gemak maar niet, maar wendde zich tot den hoogen gast, met een diepen buiging, terwijl hij sprak „Sire, ik kom mijn diensten aanbieden bij uwe Majesteit" Bij die wootrden werd Nelly bleek en de koning fronste de wenkbrauwen. „Wat beteeken t dat voor impertinentie," riep hij met hoogheid, „luister je aan de deuren „Zou dat niet het beste middel zijn om op de hoogte to komen van den stand van zaken?" vroeg de intendant met groote kalmte. „Lomperd!" „Spaar mij," spotte de schelm, „men noodigd, en omdat ik op Haar woord ver» trouwde, ben ik hier gekomen. „Je hebt gelijk, vriend. Men zal je oe* plaats naast mij aanwijzen. Ga zitten." „Maar," hernam de grenadier, „een ge* woon soldaat kan niet aan tafel bij den Keizer worden toegelaten." „DaJ> is waar ook, ik benoem je op dit* zelfde oogenblik tot luitenant en tot Rid* der in het Legioen van Eer. Nu kan jo naast- mij gaan -zitten." „Leve de Keizerriep de dappere kerel vol geestdrift uit. Ingez. door „een raadselvriendje." Een kleine 6limmcrt. Fransje: „Mama, liebt u niet aan Betj« gezegd', dat zij de provisiekast altijd moest afsluiten?" Mama: „Zeker, kind, waarom vraag jo dat zoo?" Fransje: „Dat zal ik u zeggen, van mor gen heeft zij liaar niet afgesloten." Mama: „Nou en verderV\ Fransje: „En om haar te straffen heb ik al de fra-mbózenjam opgegeten." Ingebonden door E. G. van H einden. Aardig. Huisknecht (die de koffers aan liet sta tion gebracht heeft): „Mijnheer zal me toch, hoop ik, niet vergeten?" Gaet: „Stellig niet. ik zal je direct na mijn thuiskomst een prentbriefkaart stu ren." Ingezonden door M. Schoevers. Moderne kinderen. Kleine Hans: „Hoe oud zijt gij?" Greta: „Acht jaar." Kleine Hans: „Dan kan ik je mijn complit ment maken, ge ziet er nog jeugdig uit." Ingez. door C. Honig, te Voorsj hit-en. Grapje. Oom: „Wim, ik heb bonbons vo©r je mee gebracht. Ik zal ze je geven als ;k heenga." Wim: „Toe Oom% ga dan maar dadelijk heen." Ingezonden door „Afrikaan". Hij wist het. Onderwijzer (in de sohool): „Jongens, jullie hebben zeker wel eens gehoord, dUi een kop aardappelen 14 centen kost; ecu kop uien acht centen en een bos wortelen 15 centen. Wat is dat samen?" Jan: „Dat geeft hutspot-, meester!" moet de vormen toch in acht nemen jegens dengeen, die ons door een enkel teeken ia; handen van de autoriteiten zou kunnen over. leveren. Nu ik dc kwaliteit ken van den gast! van Rockdale-kasteel, zou ik u dus wel willen verzoeken, uw hooge bescherming te verleenen aan dit domein, dat elk oogenblik kans beloopt, dooi* het nieuwe Gouvorne-, ment aangevallen te worden, daar het geld slaat uit alles, om zijn legers ranar te kun-"' nen onderhouden." „En in hoeverre zou ik u daatr dun in van dienst kunnen zijn „Dat kan zeer goed: door nl. Miss Nelly to doen besluiten een goeden man te kie zen, in staat haar kasteel cn vermogen te beschermen." ;,En weet je dan zoo iemand -Ja zeker." antwoordde de intendant, „eer heel goed vriend van m\i „En zijn naam?" vToeg Nelly. „Het verwondert mij, dat u het al niet lang geraden heeft," antwoordde de inlen-' dant, met 'n diepe buiging, „ik heb geen beter vriend dan raijzelve." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12