STOFGOUD. RECEPT. gelijken in een groote stad, dan. komen wij tot de gevolgtrekking, dat tiet voor een honderd jaar nog er provinciaal toeging in onze tegenwoordige metropolen. Sinds de 19de eeuw hebben de groote ste den zich ontzaglijk uitgebreid. Een eigenaardig verschijnsel in die ste den is de zeer snelle toeneming van het .vreemdelingenverkeer, dank zij de gemak kelijke middelen van vervoer. Als wij zien, dat in 1872 Parijs bijv. door 96,000 buiten landers en door 262,000 Franschen bezocht werd en in 177S deze getallen reeds geste gen zijn tot 118,(XX) en 292,000, dan is dit al een heele vooruitgang. Maar steeds is er nog climax. In 1881 komen er 192,528 vreem delingen en 585,342 Franschen Parijs be- zoeken. Tien jaar later vinden wij onder scheidenlijk de getallen 223,929 en 557,937. En in 1906 heeft het vreemdelingenverkeer binnen Parijs 4G0,709 vreemdelingen en 748,805 Franschen gebracht. Dus meer dan 1 millioen menscKen maken de vlottende bevolking van Parijs uit. In veertig jaar is het aantal vreemdelingen bijna vervijfvou digd, het aantal Franschen verdrievoudigd. En jaren van tentoonstellingen zijn hier niet bij, want die kunnen natuurlijk niet als normaal gelden. In 1878 kwamen op de wereldtentoonstelling te Parijs 250,000 vreemdelingen en in .1900 was het aantal meer dan verdubbeld: 545,252. De Franschen bezoeken Parijs het meest in Maart, en October, wat zeker gedeelte lijk is toe te schrijven aan de noodzakelijk heid voor zakenmenschen om dan hun in- koopen voor het zomer- of winterjaarge tij de te doen. In het laatst van den zomer komen de meeste buitenlanders te Parijs, in Augustus en September, als het groote leven in de PardjscKe salons stil staat. De lengte wan het haar. Welke lengte kan het hoofdhaar v&n den mensoh bereiken Bij de dichters kan men in dit opzicht niet om opheldering vragen^ want ook hier maken zij gebruik van het recht der over drijving der „vrijheid". De groote Perzisoae dichter Firdusie bijvoorbeeld geeft tian één van zijn heldinnen zulk lang haar, dat haar lokken „van het dak tot aan de aarde neerhangen" en dat de benijdenswaardige sdhoone haai' beneden smachtende geliefde kan toeroepen: „Grijp mijn haren en klim daarlangs naar boven." Zulk een weelderi ge haargroei komt ongetwijfeld a'leen voor in de Oostersche poëzie; maar een flinke lengte bleek het menschehjk hoofd haar, dat antihropologen inderdaad gevon den hebben, toch te bezitten; het had n.l. een lengte van niet min dei- dan 323 c.M. Dit haarrecord is niet door een dame bereikt maar door een opperhoofd van de Kraoi- Indianen, Dat men in dit geval met een abnormalen haargroei te doen hadt spreekt vanzelf., Want de gemiddelde lengte welke niet ge knipt mensohlijk haar bereikt^ bedraagt, volgeüs zorgvuldige metingen, slechts tot 70 100 c.M. Langer haar is reeds een zeld- «aamiheid. Lengte-metingen van het haar worden begrijpelijkerwijs meestal slechts bij vrouAven en meisjes toegepast. Toch kunnen sommige mannen -ook kolossaal lang haar hebben. Bjj Russische monniken, Spaansohe en Italiaausohe geitenhoeders, bereikt het haar soms dezelfde lengte als bij de vrouwen. Bij jongensj wier haar niet gekort wordt, kan het in het vijfde levens jaar reeds tot aan het middel groeien. Een bijzonder kraohtigen haargroei bij het mannelijk geslacht echter vinden wij op Ja- va, waar de mannen gewoon zijn het haar niet te knippen, dat hun dientengevolge dikwijls tot aan de knieën reikt. De menEelien sckamen zicH minder voor tun misdaden dan voor hun zwakheden en bun ijdelheid. La Bruyèrs. On a karakter openbaart zich nog meer in wat gevoeld, doch niet uitgesproken wordt, dan in hetgeen zooal in de conver- aatie gezegd wordt. Emerson., Broodstruif. 200 gram oud brood zonder korst, 4 d. L. melk, 3 eieren, 7o gram suiker, geraspte citroenschil, wat zoete amandelen, 10 gram boter. Bereiding: Een vuurvasten schotel met boter inwrijven. Het brood van de korsten ontdoen en in vingerdikke reepen snijden. Deze reepen moeten op verschillende leng ten worden afgesneden, zoodat ze in den vuurvasten schotel passen. De reepen brood met eenige tusschcn- ruimte in den vuurvasten schotel leggen,; in drie of vier lagen, die elkaar kruisen. De eierdooiers flink kloppen met de sui ker en wat geraspte citroenschil, daarbij de melk voegen en ook het stijfgeklopte eiwit. Dit mengsel langzaam met een lepel over het brood gieten en dit er af en toe mee bedruipen, tot a'e vloeistof er in ge trokken is. Intusschen de amandelen even in kokend water laten weeken, de bruine velletjes er af nemen en ze in de lengte in reepjes snijden. De bovenste reepjes brood met a'e gesnip perde amandelen besteken en het scho teltje ongeveer drie kwartier in een matig warmen oven lichtbruin laten worden. Voorzichtig, Een zeer zenuwachtige vrouws opvallend schroomvallig in haar optreden, vergeeld van haar echtvriend, iemand van een kalm, laconiek voorkomen, kwam op het perron van een klein spoorwegstation, gelegen op eenigen afstand van een landstadje in den Achterhoek. Een wijle nam de dienstrege ling, die daar was aangeplakt al haar aan dacht in beslag. Toen zij daarop niet alles aantrof, wat zij wenschte te weten, wendde zij zioh tot den stationschef, die juist uit zijn kantoor kwam. „Zou u zoo goed willen wezen, mij te zeggen, of de trein van drie uur vijftien al voorbij is?" vroeg zij. „O, ja! Al twintig minuten geleden!" gaf hij tem antwoord. „En zal die van vier uur dertig nogal een poosje wegblijven, denkt u?" ,,'t Ie nog geen vier uur!" merkte de sta tionschef gemelijk Op. „Komt er soms nog een sneltrein, die hier doorgaat?" „Geen één." „Of een goederentrein?" „Neen." „In 't geheel geen trein vóór halfvijf V' „In 't geheel geen..." „Ifl u er wel zeker van?" „Of ik er zeker van ben? Anders zou ik 't niet zeggen." „Dan geloof ik", zei de dame, en zij wendde zich tot haar man, „dan geloof ik, dat wij de rails wel kunnen overgaan, Wil lem." Ondervinding. Toen hij haar had gekust en haar rozige wang tegen de zijne gedrukt, week zij terug en zei: „Wim, scheer jij je zelf?" „Ja-, waarom vraag je dat?" „Ik dacht het aJl. Je gezicht is het ruw ste, dat ik ooit....." Toen zweeg zij, maar hét waa te laat. In' den winter. Huurder: „Deze kamers zijn toch minder ruim dan ik dacht, toen ik ze huurde." Hospita: „Ja, meneer, maar u moet niet vergeten, dat het toen zomer was en dat meneer nou meneers wintergoed draagt 1" Oherohez la femme! Vreemdeling (in een der grootste magazij. nen van Amsterdam), lo pt zenuwachtig overal rond te kijken. Bediende: „Zoekt u iets ia heerenklee- ding?" Vreemdeling: „Neen, niets in heerenklee- ding. Iets in vrouvenkleeren. Ik ben mijn vrouw kwijt." Op de 0 1 u b. „Wat doen jullie vrouwen op de club?" Zij: Wij? We praten 'over de zonden vatf onze mannen. Wat doen jullie dan?" Hij„Wij trachten daar de zonden van onze Yrouwen te vergeten." Van zoenengesproke A.: „Waarom ia hij" zoo kwaad op jou?'' B.„Ik heb er geen idee van. Ik kwam, hem op straat tegen; we liepen zoo vriend schappelijk mogelijk te praten, tot hij op eens woedend werd en wegstapte." A.: „Waar hadden jullie het dan over... 1" B.„Och, een gewoon kletspraatje. Hij beweerde o. a., dat hij drie- of viermaal per dag zijn ytouw een zoen gaf." A.„En wat hebt ge toen gezegd?" B.„Wel, dat ik op zijn minst een do zijn mannen kende, die hetzelfde deden. En toen draaide hij zich om en ging weg!" Moeilijke opdracht. Een opzichter, die toezioht moest houden over een zeker aantal werklieden, zag op een morgen, dat hij de ronde deed, drie mannen bezig aan een schutting. Denkende dat dit te veel was voor zoo'n karwei en eens willende toonen, dat hij wat te zeggen had, riep hij uit: „Met je hoevelen zijn jullie daar?" „Met ons drieën," was h'et antwoord. „Dat is veel te veel. Laat de helft da delijk hier komen!" Kleine vergissing. „Wel, mevrouw Klem, hoe gaat het met uw zoon!" „Ach, die is neurasth'eniker." „Zoo, zoo... Daar verdient hij dan zeker wel goed geld mee.?" In het donker. Een Engelsch toerist, die een Hollander vertelde van de uitgestrektheid van het Britsohe Rijk, zei: „Weet je wel, dat in het gebied van on zen Koning de zon nooit ondergaat?" „Neen," zei de Hollander. „Nou, dat is toch zoo", vervolgde de toe rist. „Maar weet je ook waarom?" De Hollander antwoordde onmiddellijk „Ik denk, omdat de Hemel een Engelsch - man niet vertrouwt in 't donker." Enfant terrible. Heer met zijn zoontje in een winkel, waar hij inkoopen doet tegen een vrij hoog be drag. Het zoontje, dat de situatie thuis kent, trekt zijn vadeT angstig aan de mouw en zegt: „Pa, zou u eerst niet naar ma tele phone ©ren, of u het wel doen mag?" Tan een dienstmeisje. Mevrouw (die een dienstmeisje wil hu ren) „Hoelang ben je in j e laatsten dienst geweest?" Dienstmeisje (verlegen): „In mijn laat sten dienst?... Ja, daar ben ik nog heele- ma-al niet in geweest-, mevrouw." Wat hij meebracH >,Zoo, je bent oomponist en je wilt mijn dochter trouwen?" „Zoo is 't!" „En wat breng je mee ten Huwelijk?" ,,0, een Huwelijkswals heb ik al ge- oomponeerd." Knevelpunteri. „Zie ik er niet kranig uit?" vraagt een fatje aan een buffetjuffrouw, terwijl hiji de punten van zijn kneveltje zwierig opdraait. „'t Is precies, of n een paar ratten hebt doorgeslikt en nu nog met de staartjes speelt," luidt het antwoord.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 18