In de Breischool. FEUILLETON. JACK SIMPLETON. Een geheimzinnig Reiziger. tnjn lorgnet kwijt was, maakte Martha er gich ook verder niet druk over. ,,Dé zaak ia anders duidelijk genoeg", riep het lorgnet, dat door den verstrooiden geleerde ergens aan een spijker in !jet prieel was opgehangen en dat nu eindelijk op de madeliefjes in het gras was gevallen, waar het heel rustig lag. De leeraar had net een uiltje geknapt en nog waren zijn oogen zwaar van den slaap; maar toch zocht hij overal rond, tusschen de boeken en* kranten voor zich op tafel echter zonder resultaat. En zoo zou hij dus nu maar aan den gang gaan, zonder oogversterking, daar de oude hee-r zich altijd bijzonder gestreeld gevoelde door de overdreven liefdesbetuigingen van zijp neef die hem: ,,de beste aller ooms" noemde in den aanhef en hem verder „dui zenden zoenen" zond. Als de leeraar goed had opgelet zou hij eeker van uit het gras een licht getikkel of gerammel hebben gehoord, niet ongelijk aan het gerinkel der ruiten, als ze even, licht door den wind op en neer bewogen wer den en hij zou het lorgnet in zijn vuistje heboen hooren lachen: ,,Hi, hi, hil wat een ezel is die leeraar toch! „De beste aller ooms" 1 bil hi! en: „duizenden -zoenen"... nou daar moet je maar zoo'n groot man voor zijn, om zoo iets te gelooven! Dwaas toch ook, dat nie mand nu eens inziet van wie al die kennis en geleerdheid eigenlijk komt! Van een ne derig lorgnet, niet waar? Ja, wat zou het anders zijn?... Maar denk je nu, dat iemand aich ook maar ooit in het minst voor mij in teresseert?... De leeraar krijgt diploma's •n een plaats aan een gymnasium en aller lei vereerende opdrachten en onderschei dingen Een lorgnet krijgt echter nooit een lintje cf een ordeteekenl" De professor vouwde den brief in vieren en ging bem op zijn kamer brengen. „Nou z"l je eens zien vriendje", voorspel de de lorgnetglazen ondeugend, „als wij niet bij je zijn, dan kan je niets ander» dan dwaasheden lezen „Martha", riep de leeraar, „weet je wel dat mijoi lorgnet ook niet op zijn kamer is?" „Dan zal het lop uw schrijftafel liggen", riep Martha terug, heel onverstoorbaar kalm. Juist op dit oogenblik stormde een bende rroolijke gymnasiasten binnen, die bun leeraar een fraai oud geschrift kwamen Aanbieden, als teeken van erkentelijkheid voor de vele goede lessen. De man was cr teer gevoelig voor en zei: „Wacht, daar zullen we eens op drinken, jongens; en bij liep even naar den kelder, terwijl de jonge lui gebruik maakten van deze gelegenheid, om tijdens de afwezigheid van hun leeraar, diens deugden nog eens op te halen: ze bespraken, boe goedig en bescheiden hij was en, zpoalö het meer gaat, traden als van zelf in vergelijkingen tusschen de verschil lende leeraren, wat voor sommigen van hun al heel ongunstig afliep. Zoo gaven ze bij voorbeeld verschrikkelijk af op den wis- kunde-leeraar, die maar geen goed bij hen kon doen Een der leerlingen ging zelfs voo ver, dat hij spottend sprak: al zijn ge leerdheid steekt in zijn lorgnet! en tege lijkertijd begon hij den man na te doen, dien men nooit anders zag dan met een gouden lorgnet op den neus. Het lorgnet van den Latijnschen leeraar, voelde zijn bloed koken: zie je? op diens lorgnet had men dan toch wel acht gesla gen, dat kwam natuurlijk omdat dit van goud was! maar waoht: ze zouden dan wel zorgen, dat ze in handen vielen van iemand, die niet zoo gierig was als hun baas en die hun dan misschien in het goud liet zetten Nou had het net de gelegenheid nog al mee, dat een der kleine buui jongens, die al tijd vrij toegang hadden bij den ouden leeraar en daar dan ook een ruim gebruik van max.!.ten juist bezig was met kapel len vangen in een netje en zoo „ving" hij toevallig het lorgnet, dacht er zoo gauw niet bij, van wien het eigenlijk wel zijn kon en hoezeer de eigenaar om hem verlegen kon zitten en nam het mee naar het salon, waar hij, het deftig cp den neus plantte en een boek nam, terwijl hij harop las: „Bob, the little dog"... (Bob het. kleine hondje). Je moet n.l. weten, dat de moeder ran Dick een Engelsdhe was, die haar zoontje een beetje had leeren lezen in haar eigen taal. Hei lorgnet was nu ten zeerste verbaasd over zijn eigen knapheid: dat het deze t-sal ook al weer verstond; en liet zou dus zeer in zijn schik zijn geweest, als niet op dit oogenblik, Dick's broertjes en zusjes binnen stormden, dio nu een dolle pret had den met het ding en zoo'n leven maakten, dat vader cn moeder verschrikt kwamen aanloopen en onwillekeurig lachen moes ten, om het dwaze gezicht der gebrilde kin- deroogen. Geef eens op, kinders, commandeerde vader hoven al het lwaai uit. Hoe kom jullie aan dat ding? „Ik heb het gevangen, vader," riep Dick! "Vader probeerde nu ook eens of hij er door zien kon, en daar het üorgnet er heele- maal erg beslagen en armoedig uitzag, gooide vader het met een wip het raam uit, waar het ding nu gebroken ter neer lag, aan den achterkant van het huis, dicht bij een sloot en in de duisternis van den vallen den avond. „HelaasTiep het, toen het weer eenigs- zins bekomen was van den schok, „hoe wreed zijn toch de slagen van het noodlot „Heb je dat ook al ondervonden?" hoorde hij opeens een stem naast zich en opkijken de zag het een spiegeltje, heelemaal ge barsten en met stof overdekt, het was zeker maar een goedkoop dingetje geweest, maar blufte toch, dat het een voorname dame gediend had. „Wat een ellende toch!" zuchtte het kwijnend. „Ik was toch zoo mooi en glom toih zbo prachtig dat kan ik je wel verze keren. Mijn meesteres bekeek mij van den ochtend tot den avond, en scheen nooit genoeg van mij te hebben, terwijl ik nu ver geten en verguisd ter neer leg." „Wat een verbeelding toch!" dacht h'et lorgnet bij ziohzelve, maar het zou anders gauw genoeg ook een duchtig lesje krijgen; daar kwaakten de kikvorschen al: dat ver beeldde zich, dat het zoo mooi was, omdat het het gezicht der meesteres weerkaatste, en dat andere malle ding prijkte met de kennis van rijn meester. Als „het lognet van den geleerde" had kunnen blozen, dan had het het nu gedaan dat verzeker ik je Ja: de tegenwoordige kinderen kunnen zich dat niet goed meer voorstellen; ik ge loof zelfs, dat er tal van vriendinnetjes zijn, die niet eens fatsoenlijk een stukje kous kannen breien, maar vroeger jaren, ging dat niet aan, en dus al verzette ik er mij ook tegen met al wat in mij was: het slot van zaken was, dat ik toch ook naar de breischool moest, bij „juffrouw Klaartje" zooals zij in de wandeling altijd heette, en die de verdienste had, dat zeker de ukive vrouwelijke bevolking van het provincie stadje bij haar ter breiles was geweest. Ze had nog een zuster: juffrouw Mientje", en die hielp haar altijd trouw. Toen ik du? kwam, verzoend door een heel mooie hand- werktasch, behandelde juffrouw Mientje mij volstrekt niet met die onderscheiding, die ik zeer zeker verwacht had als de dochter van een der notabelen: ik was nog al klein van stuk, en nog al heel dom in de edele breikunst, dus ze pakte mij eenvoudig op schoot en begon te tellen: een insteken, twee draad omslaan, drie doorkruipen, vier af laten glippenEn het af laten glip pen, daar zat 't hem nu juist. Daar kan je zoo allerleelijkst mee knoeien. Nu: mijn eerste proeve van breiwerk bestond in een paar vuurrocde kousenbanden voor mij- zelve, die ik echt zoo mooi vond, dat ik het bepaald zonde achtte cm ze zoo diep te ver stoppen en ze dus boven aan den linker arm droeg, bij wijze van triomfband. „De ridderes van de kouseband", noemden de broertjes mij plagende, maar daar stoorde ik mij niet veel aan, want al wie *j HOOFDSTUK II. V a a 9 n Koning zonder kroon. Ze vonden Mi as Nelly op een langen stoel uitgestrekt. Ze lag met het hoofd in de kus sens en zenuwachtig schokte haar lichaam öp en neef. De goede sohout knielde naast haar neer en haar even op den schouder tikkend, fluisterde hij: „Nelly komt toch weer bij, geen tranen rijn in staat den heer Hector Rockdale weer in het leven terug te roepen.... Hij heeft je al stervende nog zijn zegen geschonken. Dat zal je waarschijnlijk ten troost strekken. Voortaan ben je nu meesteres van dit landgoed, als de steun van iemand die bet oprecht met je meent, je welkom kan zijn, dan bied ik je mijn diensten aan." Nelly keek op i haar blikken tioff?n nu den ruiter, die boog en al zuchtende sprak: „Mylady, wil dn ongeluksbode rijn boodschap vergeven, ik had alles ge daan, om u deze tijding te besparen, maar ongelukkig helpt het een mensch zoo wei nig het wenschen alleen De jeugdige gravin keek troosteloos, maar gelaten antwoordde zij: „Wat zou ik u te vergeven hebben? Be schouw dit huis als het uwe en vergeet eer der mij, als de smart mij belet, persoonlijk mijn plichten van gastvrijheid te vervul len jegens u." „Wil ook de<ze droeve Teliquieën aan vaarden, die uw vader mij op het laatst van zijn leven nog toevertrouwde, hernam de ruiter, terwijl hij haar verscheidene voor werpen overreikte, en bewaar ze zorgvul dig, ter herinnering aan dengene die rijn leven waagde voor een zoo edele zaak. De Koning, zijn heer en meester weet dergelij ke diensten op prijs te stellen en hoopt ze vroeg of laat aan uw persoon te kunnen beloonen." Toen rij den naam van den Koning hoor de noemen, stond Nelly op en met trillende lippen riep ze: Spreek nooit meer in mijn tegenwoor digheid den naam van Karei Stuart uit, wiens egoïsme mij van mijn vader heeft be roofd." „Mylady", bracht de ruiter daar tegen in, met hoog rooden blos, „wat is uw be doeling met deze woorden?" „Miss Nelly", waarschuwde Tom Carvel angstig, „bedenk wat gij zegt!" Maar als ijlde ze van drift, ging Nelly voort: door hem sta ik alleen op de werold want wat kan ik beginnen alleen en rei la ten, er blijft mij nu niets anders over ian mij ergens in een klooster te begraven... ja, vervlóekt zij de herinnering aan Koning Karei II. Het wa», of de geheimzinnige bezoeker bij deze woorden een slag in het gezicht had gekregen, zoo ontsteld zag hij er uit, maar rijn eerbiedige houding bewarend, deed hij rijn best, zoo kahn mogelijk te antwoorden „De droevige omstandigheden, waarin wij ons bevinden, doen miji uw dwaling be grijpen en vergeven, hoe-vele adellijke ge slachten anders rijn even diep getroffen als uw familie, Bedenk wel, Mylady, dat de Koning, terwijl hij voor zijn eigen kroon streed, ook vocht voor de belangen van zijn adel, bovendien zij die naast hem geval len zijn, deden dit vrijwillig. Zij waagden hun leven, zooals hij het zijne waagde Maar al dit pleiten gaf nietsNe-lly was buiten ziohzelve van verdriet en kon of wilde niet inzien, de waarheid van deze kgl- meerende woorden. Dit eindelijk ook m-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12