Ho. 15925. LBIBSCH DAGBLAD, Zaterdag* 20 Jasraari. Eerst© Blad. Anno1912 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Haar mijnheer. Over een loyal en bankier zei het WH ande I s bl a d"; En loyale bankier is.<le Staat der Nederlanden. Men heeft het kunnen lezen in het verslag omtrent de rechtzaak, ■welke voor eenige dagen voor de Amster- damsche rechtbank is afgehandeld gewor den. Een boertje in de Haarlemmermeer wil namens gerechtigden een spaarbankboekje fvorziiveren, en -overhandigde tot dit doel aan den betrokken postbeambte de quitan tie. met verdere stukken, in de verwachting Over eenige dagen het geld te kunnen ko men afhalen. In dien tussehen tijd echter wordt de bedoelde beambte wegens vcrdius. tering _n gearresteerd, en als het boertje bij de Postspaarbank komt om zijn geld, houdt men hem de qui tan tie voor en zegt: ,yWij zijn u ni- meer schuldig." Wel te verstaandat hij geld zou. hebben ontvan gen, beweerde men niet en kon men niet beweren. De eenig ir /gelijke redeneering van uen bankier kon zijn: Wie, zij het aan mijn eigen personeel, ten einde betaling le krijgen, eenmaal de quitantie uit handen heeft gegevent van dien bon ik verder af. Hoe moet dit klinken, in een eeuw als iöe onze, do eeuw van de goede trouw in het handelsverkeer; in een land als 't onze, waar Jan Krediet vanouds zoo'n prijs /.p zijn reputatie heeft gesteld Welk voor beeld geeft hier de Staab-bankier aan alle Banken, kassiers, financieele instellingen, handelskantoren, overat, waar immers het publiek of de loopers, of de clicwteeip die er geld hebben te ontvangen, geregeld aan het loket hun quitantie plegen af te geven, om dan „om het geld steaks, wel te rug te komen." -t- Kan men zich voorstellen, dat eeïiige di rectie, eenmaal het geteekendg quitantie- ^rmulier tussehen de vinger»- hebbende, zou durven zeggen: ,,Nu kun je naar uet geld vorder fluiten V' En hoe zou men in handelskringen er de firma op «aanzien, diet gesteld dat een harer employés gelden ver duisterd had, daarin Aanleiding vond de door hem aan het loket aangenomen qui-" tanties onbetaald te laten onder opgeven: dat men ze dan maar niet. had moeten af geven vóór het geld wordt uitgeteld. En toch schijnt, blijkens het onderhavige ge val, een dergelijke „handelsusance" ge huldigd te kunnen worden, wanneer de Staat, dien idealisten liefst de „verper soonlijkte moraliteit" gelieven te noemen, als bankier optreedt, en als deposito-ban kier nog wel tegenover de kleine luiden. En niet alleem^ dat dit door de Rijkspost spaarbank ingenomen standpunt als zooda nig verre van correct lijkt; het schijnt ons ook zeer gevaarlijk voor het krediet dezer instelling. Moet zij, die men boven alles vertrouwenwekkend heeft willen maken, wiep verbintenissen daartoe uitdrukkelijk gegarandeerd zijn door het geheele Staats vermogen die er juist op aangewezen is het geld aan te moedigen uit al de hoekjes knipbeursjes, kousen, spaarpotten, bedste den en winkelladen, welker angstvallige achterdocht tot dusverre voor zéér anderen drang van het kredietwezen had willen be zwijken; moet zij tegenover het vertrou wende publiek zulke opvattingen stellen? Het valt niet te donken, welke verklaring voor de houding der Bank zal worden ge geven. Men zal zegig»en, dat bet publiek maar wat moet oppassen en voorzichtig zijn; dat heb dit desnoods door schade en schande moet leeren; en dat het anders onmogelijk is voor de Rijkspostspaarbank, met haar uitgebreid en wijd vertakt ge bied, de aansprakelijkheid te aanvaarden voor hetgeen ergens een ontrouwe agent misdoet. Dat het publiek verstandig behoort te zijn, is volkomen juist. Maar geen admi nistratieve regeling- kan te niet doen de aanspraak tegenover den Staat ais bankier hierop, dat deze de aansprakelijkheid yoor zijn personeel zal aanvaarden en een nor maal vertrouwen, door de cliënte el e aan dit personeel geschonken, niet zal aanwenden als middel om zioh van die aansprakelijk heid te ontslaan. Er is nu eenmaal *en verschil tusschea wat in de bureaucratie voor nuttig, en wat in de samenleving voor noodig kan gelden. En zoo 'moenen wij, dat degeen, die voor dezo houding van de Postspaarbank verant woordelijk is, het moge dan zijn de direc teur of de minister, of een hoofdoommies, of de landsadvocaat, of wie ook, het pres tige der instelling daarmede niet heeft ge diend. Ja, wij zouden hier niet eens /.co openlijk op durven wijzen, ware het niet, dat gelukkig de rechter door zijtn vonnis de zaak weer in het rechte spoor heeft ge- fa raoht. Dit mag zeker met erkentelijkheid wor den uitgesproken. Hij heeft een juisteren blik op de eischen van heb spaarbankver- keer getoond dan de spaarbank zelve. Hij heeft de oansprakelijkeid van dezen bankier vastgesteld, en hem het recht ont zegd zioh op formele gronden aan zijn ver plichtingen te onttrekken, ook waar in- trouw van zijn personeel in het spel is. De Rechtbank heeft do Bank veroordeeld om het boertje het bewuste bedrag uit te betalen, en haar vonnis verklaard; ter stond uitvoerbaar, ondanks hooger beroep en zonder borgtocht". Juristen sahijnen on der de gegeven omstandigheden in dezen term te kunnen lezen, dat de Rechter over de houding van de Bank ook zijn afkeuring heeft willen kenbaar maken. Het is dan al leen maar jammer dat- deze dit eerst 7an een rediterlijk vonnis heeft moeten erva ren. „D e Rotterdammer" heeft het over het diepgaand verschil tussehen v e r- pliohfce verzekering en Staats- pensionneering. De grondgedachte, die beide beheerseht, is, dat bij verplichte verzekering alle nadruk wordt gelegd op de werkzaamheid der gegadigden, wat niet liet geval is bij Staatepensionneering. Bij ver plichte verzekering wordt niet losgelaten heb beginsel, dat zij, op wie het risico rust, ook dit risico dragen. Zeker, de Staat treedt hiermee op, legt bij ontstentenis van voldoend particulier initiatief verplichtin gen op, verleent steun; maar daarmee wordt het hoofdkarakter der verzekering niet ingeboet. Bij tal van aangelegenheden van hoog maatschappelijk bedong treedt, de Overheid evenzoo op, zonder dat. daarom mag worden gezegd, dat de behartiging \an een dergelijk belang nu zuiver een Staats zaak is geworden en aan de werkzaamheid van het vrije maatschappelijke leven is ont trokken. Aan den invloed van die vrije maatschappijke krachten moet juist bij ver zekering groote beteekems worden gehecht. „Anders is het bij Staatspen,sionneering. Van verband tussehen premie en uitkeering i3 hier geen sprake. Daar wordt geen pre mie betaald. Daar wordt geen enkele ver plichting door de gegadigden vervuld. De Staat voorziet zonder meer in de behoef ten, de Staat keert uit op den enkelen grond, dat zekere.(leeftijd is bereikt. Staate pensionneering is niet anders dan verkapte Staats-armenzorg. Geen schoone woorden kunnen uit ver anderen. Het baat niet of men aJ met pijn lijke nauwkeurigheid gelijk in de Deen- sche wet en in het Rapport van Dir. Elink Schuurman geschiedt gewaagt van ach tenswaardige oude lieden. Met al die ach tenswaardigheid blijft het niet anders dan bedeeling. Opmerkelijk is hoe Westergaard, de kenner der Deensche sociale instellin gen, dan ook in het „Handwörterbuch der Staatswissenschaften'' toegeeft, dat. de wet op de Staatspensionneering niet anders is dan „een verruiming van de Armenwet." Ook in Nieuw-Zeeland constateerde de op positie al bij de tot-stand-koming, dat slechts een „stuk ai-men we tgevmg" werd voorgelegd. Onder een valsehen naam alzoo wordt hierdoor armenzorg van Staatswege inge voerd. De leugenachtige voorstelling, alsof die benaming foutief zou zijn, wijd toch ook ambtenaren, hooge en lage, Ministers zelfs, dergelijke uitkeering genieten en daarin dus niets oneerbaars is gelegen, zal thans geen ingang meer vinden. Immers, zij ont vangen die uitkeering niet als particuliere burgers, maar wijl zij in loondienst van de i) „Hebt gij dan nooit van iemand gehou den, niet van een man?" Edmund drukte zich altijd eenigszins schuchter uit; men hoorde nooit van hem een gewaagde of frivole uitdrukking. 3a"* Zij hield weer op. Hij moest opnieuw bij haar aandringen. Eindelijk vertelde zij. Ja, zij had een schrijnwerkersgezel graag incgen lijden; hij was een knappe, vroolijke jonge man, en Leopoldine kwam in vuur pnder haar verhaak Waarom of zij dan niet met hem getrouwd was? Hij was eens in beschonken toestand bij haar gekomen Zij verweet hem dat en hij wilde haar slaan. Sinds dien tijd had zij hem niet meer lief. „Het was hardvochtig van mij, wellicht slecht", zeide liet meisje. „Hij verzocht mij later om vergeving; hij weende en had berouw. Maar ik kon niet meer van hem houden; ik had een afschuw van hem. ik had met hem te doen maar mijn genegen heid voor hein was weg." Edmund had zijn blauwe oogen wijd opengesperd en keek het meisje aan. „Die ziell" zeide hij. ,,Gij hadt het hem toch moeten vergeven, PoldiHet was im mers een zwak oogenblik." „Ik heb dat werkelijk niet gekund, mijn heer; voor zoo iets kan men niet..." Zij eloeg haar oogen neer. „En gij hebt later van niemand meer ge houden?" „Neen van niemand. Ach, ik schaam mij eigenlijk het u te zeggen, het klinkt zoo hoogmoedig maar een soldaat of schoen makersgezel heeft mij niet meer kunnen bevallen. Ik weet, dat het dom van mij is; maar ik ben nu eenmaal zoo. Ik heb altijd gedacht: die of die drinkt zeker ook en zal eenmaal de hand tegen mij opheffen. En uit was het! Ik heb er mij bij neergelegd; ik trouw nietl'1 „Maar dienen, altijd dienen, is ook niet alles, Poldi", zei de zieke deelnemend. Ln hij informeerde nu naar haar diensttijd Zij had allen schroom verloren en vertelde nu van haar betrekkingen". In den eenen dienst was mevrouw goed geweest, maar men had tot middernacht geen oogenblik voor zichzelve. In een ande ren was weinig werk en goed loon, maar mevrouw had Leopoldine eens voor iets slechts uitgemaakt en het meisje vertrok. Zij kon dat niet vergeten en vergeven. Den volgenden keer ging het heel goed; maar na een diensttijd van drie j'aar beliefde het den zoon des huizes, Leopoldine van een diefstal te beschuldigen. Zij meende den smaad niet te overleven. Wel kwam haar onschuld aan den dag; maai* het meisje ontvluchtte het huis. De laatste dienst werd haar door voortdurenden twist en twee dracht tot een hel. Leopoldine weende. „Ik verlang slechts naar een betrekking", besloot zij, „waai* ik kan blijven, altijd blijven. Ik had altijd den besten wil, maar ik kon niet zulk een huis vinden. Ik werd altijd weer verdreven". Zij droogde haastig haar oogen. „Wijl gij diep en fijn gevoelt, Poldi", zeide Edmund bewogen. „In mijn huis eohber, kindlief, zal niemand u onverdiend Overheid rijn en voor het ontvangen van pensioen ook met belangrijke kortingen op hun traktement genoegen moeten nemen. Snijdend scherp werd het clan ook door den heer Elout in „De T ij d s p i e g e d" ge zegd: „Staatepensionneering bestrijd ik, omdat het een vergrijp beteekent tegen de waarheid. Staatspensionneering is het ge ven van aalmoezen onder den leugennaam van pensioen. Leugennaam, want pensioen kan alleen voortvloeien tussehen den pen sioengerechtigde en den pensioengever. Het was dan ook niet minder dan volksmislei ding, waaraan de heer Goeman Borgesius te Wognum zich schuldig maakte, toen hij het zoogenaamde „Staatspensioen" gelijk soortig maakte met „Ministerspensioen" In „D e H e T a u t" bespreekt prof. dr. H. H. Kuyper het onlangs bekend gewor den arrest van den Hoogen Raad, waarbij aan de Ned. Hervormde Kerk het recht ontzegd wordt om belas- t i n g te heffen van degenen, die wel in haar Kerk gedoopt zijn, maar die zich later niet uit eigen wilsdaad bij haar hebben aan gesloten en die zelf verklaren zich niet als lid dier kerk" te beschouwen. De schrijver acht het standpunt van den Hoogen Raad in deze volkomen juist, door te weigeren de vraag of iemand lid der Kerk is te laten beslissen door de regle menten dier Kerk zelve. Hij acht daardoor het principieel Protestant ach beginsel der persoonlijke vrijheid gehandhaafd. Tegen over de Roomsche Kerk, die leert, dat ieder gedoopte, of hij wil of niet, heel zijn leven tot de Kerk blijft belmoren, heeft Voetius uitgesproken, dat de Kerk een vrijwillig aangegane gemeenschap ;is (societas libere inita). Ware het anders, dan zou een Ker kelijk Reglement evengoed kunnen bepa len, dat ieder, die eenmaal tot de NecL- Herv. Kerk behoord had, ook door de Rechtbank levenslang als haar lid zou moe ten beschouwd worden. Als lid van de Gereformeerde Kerken zegt prof. Kuyper in de inleiding van zijn betoog „Rechtstreoksch belang heeft dit proces voor ons niet, want onze Kerken heffen gelukkig geen belasting en denken er nog veel minder aan om degenen, die weigeren voor don Kerkedienst bij te dragen, met deunvaardersexploiten én rechterlijke von nissen daartoe te dwingen. Zelfs aarzelen we geen oogenblik uit te spreken, dat wo dit heele proocs, dat thans tot de hoogste instantie toe is doorgezet, een sohande och-- ten voor de Kerk van Christus en een ver loochening van onze Protestantsehe begin selen. Reeds op zichzelf verlaagt het een Kerk in de oogen der wereld.' wanneer ze, niet meer in staat om door gèestelijke middelen de offervaardigheid der leden op te wek ken, tob belastingen de toevlucht neemt en dan nog dea sterken arm van den Staat te hulp neemt om deze belastingen te innen. Maar deze dwang wordt nog te hatelijker, waar het steeds weer bleek, dat het. liier peuacncn gold, die geen belasting wilden betalen, omdat ze niet als lid der Hervorm de Kerk wilden beschouwd worden. Ze wa ren wel in hun jeugd gedoopt in de Her vormde Kerk, maar hadden zich nooit zelf bij haar aangesloten, hadden geweigerd be lijdenis des geloofs te doen, en leefden ge heel buiten gemeenschap dier Kerk. En ter wijl de Kerk er niet aan dacht deze afge- doolden terecht te brengen en van eenige geestelijke bemoeienis met dezulken geen sprake was, werden ze nu voor den Techter gedaagd, om te hooren beslissen, dat ze toch lid der Kerk waren en hun belasting moesten betalen, omdat de Kerk zo als lid maat bleef beschouwen. Is het wonder, dat zulke processen aan de Hervormde Kerk nameloos veel kwaad hebben gedaan en niet weinig er toe bijgedragen hebben, dat zoo- velen geheel van de Kerk afkeerig zijn ge worden?" Waar blijft het ontwerp- a'jiteu rBw et? vraagt „D e Nieuwe Courant" ongeduldig. Wij zijn reeds over de helft van Januari heen en nog is het ontwerp niet ingediend, waarop de aansluiting van ons land bij de Berncr Conventie wachten moet. Naar verluidt, is het ontwerp aan Justi tie nu weer in handen van een departe mentale commissie voor wetgevend werk gesteld en is aeze er op het oogenblik over aan het dokteren. Hoe lang zal dit duren? AJ eenige jaren geleden was er bij t ustitfe een ontwerp met volledige Memorie van Toelichting geheel gereed. Dat werd te omslachtig geacht, door een andoren hoofd ambtenaar omgewerkt en vereenvoudigd zóó vereenvoudigd, dat het tot op heden nóg niet voor openbaring vatbaar schijnt Voor den Minister van Buitenlandsche Zaken begint liet, dunkt ons, een verve lende geschiedenis te worden. De wet, houdende machtiging tot toetreding, waar mede hij zich niet slechts den verdienden lof van zeer velen zijner iandgenoote i, maar ook dien van de regeeringen der groote, bij de Berner Unie aangesloten mogendheden verwierf, versoheen in het „Staatsblad" van 2G Juni 1911. En nog altijd zit de Minister te wachten op de daad van zijn ambtgenoot van Justit.io welke hem in staat zal stellen cïo promesse van den Nederlandschen wetgever te hono- reeren op zes maanden na zicht. Een noodlot van langzaamheid schijnt deze stof te beheerschen. Eindelijk het duurde van 1886 af heeft nu eens een voortvarend Minister zich do zaak aange trokken en haar tot vlak bij .liet einde ge bracht.. En daar lioudt waarlijk een ambt. genoot hem weder bij heb been en de hemel weet wanneer hij hem zal loslaten Wij vragen dus maar weer voor de zco- veelste maal Waar blijft hot ontwerp-auteurs wet? De Dokkumer motie komt „D e Rotte rda- m m e r" voor meer warm ge voeld dan goed doordacht te zijn. In 't algemeen heeft zekere soberheid in gevoelsuiting den Nederlandschen volks aard als zoodanig steeds gekenmerkt en het Calvinistisch volksdeel oefende op heb opdrukken van de zon soberheid rste-mpel ze ker geen goringen invloed. Wie waarlijk diep en warm gevoelt, praat daar liefst niet te veel over onder ons. Was nu de kleine schermutseling in het parlement tussehen dr. Kuyper en het Ka binet genoegzame aanleiding om van dezen goeden regel af te wijken? Wij zien die aanleiding niet. Rees ooit tussehen dr. Kuyper en het Ka binet ernstig geschil van principieelen of tactischen aard, don kon er zeker reden be staan voor ónze kicsvereerugingen om van haar gevoelen in zulk een kwestie goed ge motiveerd te doen blijken. Maar van zoo iets was hier geen sprake. Er was geen verschil. Er was, naar de be kende uitspraak, niets dan een „afschuwe lijk misverstand". En toen dit opgehelderd was, was het dr. Kuyper zelf, dio verklaarde, dat het tussehen hem en het Kabinet „alles l>ais en vree" was. Dat dr. Kuyper, als hij voor onze be proefde beginselen opkomt, ons aller sym pathie beeft, weet hij zelf en weet ieder rn het land. Niemand twijfelt daaTaan. Men bewijst hem dan ook oazes inziens gansohe- lijk geen dienst door hem dit nog eens te verzekeren bij een afzonderlijke motie. Do motie als 7/Oodamg is reeds een middel, dnt soberii'k dient gebruikt En tactisch was de motie -zeker een fout. Do linksche partij buit haar met graagte uit, om het Kuyper-spook op te roepen tegen de verkiezingen van 1913. Dat is heb eenig effect. Wii hopen dan ook, dat deze motie geen navolging zal vinden verder. Voor zoover het noodig is, om het Kabinet op sommige punten vingerwijzingen te geven, late men dit aan dr. Kuyper's eieren staatsmanswijs- heid over en vorschaffe men de linksche pers geen welkom verkieziiigsmateriacl, door zi;<n woorden noodeloos en ontactisch aan te dikken. Onder het opschrift Opruiming er* Uitverkoop bevatte het ,,R otter- damsch Nieuwsblad' het volgen-» de artikeltje. Gereede aanleiding geven deze dagen e* toe, om over het verband tussehen prijs cï* waarde eens na te denken. Haast in eiken winkel worden goederen verkocht bcned?n, vaak ver beneden den prijs, dien de winke lier kort tevoren nog er voor vroeg. Eu waren het nog alleen mode- en seizocn-arti* kelen, die zoo goedkoop aan de markt «cwa- men, dan lag in het feit, dat de mode ver anderd, het seizoen voorbij is, daarvoor voldoende verklaring. Doch onderkleedingi en stoffen, schoenen, enz., al die dingen, waarbij tijd en mode een veel bescheiden n* rol spelen, worden beduidend billijker aam» geboden dan een maand geleden. Hoe komt dat? Hierdoor, dat een ver standig winkelier rekent met tweeërlei hoo pers. De eersten zijn z»j, die iets beslist moeten of willen hebben. Wie in December schoe nen behoeft, kan niet tot Januari wachten en wie het eerste mode-snufje wcnsch-t, moet niet wachten lot het seizoen halver wege is. Wie dus om welke roden don ook tegenover den winkelier nadruk legt op zijn wenschen en eischen, dient te beta len wat deze als prijs stelt. Maar voor heni is het gekochte dan ook dien prijs waard. Onderwijl echter de v*inkelier deze klan ten bedient, en waren voorzet, tc kust en te keur, hoopen zich', om hét zoo maar eens te noemen, de „slakken" van dit bedrijf op, artikelen van minder courante maten; dingen, die niet trekken, en nu komt voor den koopman de moeilijkheid die kwijt to ra-ken. En menigeen leert dat nooit. Want, nietwaar, voor den winkelier ver tegenwoordigt dat incourante goed precies dezelfde waarde, als dat, wat wel gaat; ten minste, hij heeft er evenveel voor be taald, en zoolang het in zijn magazijn 'ligt» kan hij de illusie koesteren, dat het werke lijk ook zoo is. Maar het is dan ook met meer dan een illusie, en meestal wordt do werkeliiko waarde van die restanten met den dag minder. Wat moet dus gebeuren 't Kost wat het wil, ze moeten opgeruimd, desnoods benoden, ver beneden den prijs, die er voor betaald is. En juist tot deze con cessie aan het gezonde zaken doen is me nigeen niet te bewegen. „Beneden de waarde" verkoop en acht hij zijn fatsoen te na. Onjuister standpunt is er intusschen niet en juist de uitverkoop van zulke roeten geeft den winkelier gelegenheid zaken to doen met de tweede soort koopers, dat zijn zij, die de te koop geboden artikelen niet) direct noodig hebben, misschien heelemaal niet noodig hebben, en die ze nooit voor den aanvankelijk gevraagden prijs zouden nemen, maar die nu de prijs zoo ver daal de, dat hij aanlokkelijk werd zich' een voordeeltje of een genoegen verschaffen. Door dus bijtijds en vooral verstandig uit te verkoopen, dat wil zeggen door ook de werkelijk goede artikelen tegen bijzon der billijken prijs snel op to ruimen, be reikt de winkelier drieërloi: liij verschaft zich ruimte voor de nieuwe artikelen, hij krijgt een vrij groot bedrag aan contanten ineens in handen en en dat is zeker niet het geringste voordeel hij vestigt de attentie op zijn winkel ook van velen, dio er anders nooit kwamen, maar die nu al licht terugkomen ook als het geen uitver koop is en er dus geen op runnings prijs be taald wordt. Voor de winkeliers zoowel als voor dö koopers heeft dus de opruiming haar goe den kant, vooral nis de eersten afzien van truos en werkelijk tegen lager prijs verkoo pen, en de laatsten met kalm overleg hun' inkoopen doen en zich niet te veel door koopjes laten verlokken. De goede winke lier mag ook bij een uitverkoop zijn repu tatie niet wagen en een verstandig kooper of koopster kijkt bij een opruiming dubbel zoo goed uit haar oogen als anders en over legt tweemaal zoo lang. krenken. Wees niet bang, dat ik ooit zal vergeten, wat gij voor mij hebt gedaan. Ik weet ook zeer goed, dat het met geld niet te betalen is. Ik blijf u dankbaar. Ik blijf uw vriend. En wanneer gij maar zorgt, dat gij het niet met mijn vrouw aan den stok krijgt, dan zal mijn huis uw tehuis worden. Ik zal u nooit aan uw lot oierlaten, Poldi". Hij had de hand van het dienstmeisje ge grepen en drukte die met warmte en har telijkheid. „Dat zou al te mooi zijn", stameJde het meisje blozend; „zulk een geluk kan ik mij niet vooratellen; dat zou te veel voor mij wezen Een oogenblik was het haar te moede alsof zij op de knieën moest vallen.*Zij be dacht echter nog bijtijds, dab zij haar zie ken heer niet mocht opwinden. Zij wilde zijn hand kussen. Maar hij weerde haar, een klèur krijgend, af. „Dat heb ik niet gaarne." Hij streek met- zijn mooie, krach tige hand zacht over heur haar, over haar vochtige oogen. En zij meende onder die aanraking te bezwijken. Zij aanbad hem. Ze hield meer van hem dan een moeder van haar kind; veel meer dan zij in woor den had kunnen uitdrukken. IV. Edmund was genezen, doch zijn herstel was niet in allen deele volkomen. Zijn kwaal kon terugkeeren en elk oogenblik zijn leven bedreigen. De doctoren hadden een heele reeks van voorschriften gegeven, wel ke Leopoldine zich door haar heer zelf liet herhalen. Yilma hield zich daarmee in het begin ijverig bezig. Doch spoedig kwamen haar toiletten en amusementen er jreer tussehen en Poldi nam onmerkbaar haar plaats in. Want er moest streng toezicht op mijnheer worden gehouden. Hij vergat elk oogenblik voor zich'zelven te zorg6n. Leopoldine droeg van nu af zorg, dat de temperatuur iu de kamer nooit hooger dan 14 graden was. Zij voorkwam, dat soep, koffie of theo haar meester warm werden voorgezet; want zij wist, dat Yilma vergat daarop te letten. Zij 'luchtte, wanneer de atmosfeer in de kamer met do sterke par fums van mevrouw was doortrokken. Ed mund kon daar niet tegen. Zij zag het da delijk, wanneer hij hartklopping had; rij zag dat op den eersten blik en zonder hem te vragen, kwam zij met het donker-blauwe fleschje aan, hetwelk de laurierkers-drup- pels bevatte. Zij verloochende zijn aanwe zigheid, wanneer zij zag, dat hij rust noo dig had en er bezoek kwam. Als hij piano speelde en zij bemerkte, dat hij verhit was, dan ried ziv hem aan te pauzeeren en uit te rusten. Hij werd dan menigmaal ernstig boos maar daarvan trok zij zich mets aan. Zij hield niet op, voordat hij opstond en een kwartiertje rust nam. „Ik zou reeds lang dood zijn", zeide hij dikwijls, als Poldi niet zoo den pantoffel over mij zwaaide". En glimlachend, stil tevreden, liet hij zioh die zachte heerschap pij welgevallen. Nooit sprak Leopoldine anders met hem dan op den eerbiedigen toon van de dienstmaagd. Nooit viel er iets tussehen hen voor, wat niet Vilma, niet de geheele wereld had mogen hooren en zien. Er was echter iets onidtgesprokens tus sehen hen. Edmund voelde zich behaaglijk onder al de zorgen, waarmede zij hem om gaf. Hij liet zich gaarno vertroetelen en wisselde met het kamermeisje onschuldig)© blikken van verstandhouding. Zij kwam, nooit do kamer binnen, nooit in zijn nabij heid, of hij h'ad altijd een vricndelijken blik voor haar. Voor haar was een nieuw, ongekend leven begonnen. Haar geheele bestaan behoorde haar aangebeden heer. Zij luisterde vol ver rukking naar zijn spel, naar den klank zij ner stem. Al mocht zij ook niet tegen hem spreken, zoo was zij toch in zijn nabijheid, hield zich met al de dingen bezig, welke hij gebruikte. Zij leefde geheel in zijn leven. De intieme bijzonderh'edeu van den dien3b gaven aan haar gevoel iets moederlijks. Zij legde zijn linnengoed, zijn kleeren met lief derijke zorg voor hem klaar. Hij was zoo wel iets hoogs en heiligs voor haar alsook een onbeholpen, kinderlijk wezen, dat haar hulp noodig had. Zij wenschte niet3 anders in haar leven dan hem te bedienen, voort durend voor hem te zorgen en daarvoor door een blik, een schertsend woord be loond te worden. Zijn dienstmaagd te zijn, dat scheen haar het hoogste, wat het leven haar kon bieden. V. Het was lente geworden. De tuin der klein© villa prijkte met licht teer grien.. Mevrouw Yilma had het bijzonder druk met haar voorjaarstoiletten. „Die kosten iemand ontzaglijk veel hoofd breken", verzekerde zij. „Zij moeten f* luchtig uitzien en toch bestand zijn tegen allerlei weergesteldheid. En dan weet men nog niet recht wat de mode is. Zomertoilet. ten zijn veel eenvoudiger." (Wordt vervolgd.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5