ZONDAG5BIAD+ HiD5Ch DAGB1AD RECEPT. ADDDStLEX. ffo. 15908. 3D December. Anno £911. Nieuwjaar wenschen. VAN HE.T BEVK.OB.EKT VLEESCH. De techniek van het oonserveeren van Verschillende levensmiddelen heeft vasten grondslag gekregen sedert de moderne miorosooop, welke ons in staat stelt de voorwerpen meer dan duizend maai ver groot waar te nemen, het der wetenscnap mogelijk gemaakt heeft in de wereld der bacteriën, der onzichtbaar kleine plant aardige organismen, rond te zien en waar nemingen te doen. Alle omzetting en rotting vac plantaardi ge en dierlijke stoffen (gedeeltelijk ook van metalen) geschiedt door middel van bacteriën en schimmels. Golukt het, dezo bacteriën te dooden, of slaagt men ©r in het binnendringen der rottingskiemen te voorkomen, dan is het mogelijk voedings middelen, wanneer men ze voor uitdroging behoedt, onbepaald langen tijd voor het ge bruik geschikt te houden. Men belet het bin nendringen der bacteriën in de voedings middelen door deze hermetisch af te slui ten van de buitenlucht, bijv. door dicht-ge- aoldcerde bussen, door flessohen met caout- chouc-ringen dichtgedrukt, enz. Het dooden van de ziekte-kiemen geschiedt door schei kundige middelen (sterke pekel, rooken, al. oohol, azijn, enz.), doot hooge temperatu ren (bakken, koken, braden, stoomen, pas- teuriseeren, enz.) en door lage temperatu ren. Hier volgt een en ander Wr den invloed der lag© temperaturen op de levensmidde len. Zeggen wij, dat de rottingskiemen en bacteriën zijn bestand tegen zeer lage tem peraturen, maar onder den invloed van felle koude worden zij, om het gemakkelijk ver staanbaar uit te drukken, door ©en winter slaap bevangen. Zij vermenigvuldigen zich 'niet de levensverrichtingen staan stil, de .omzetting en het bederf der levensmidde len houden geheel op. Elkeen weet, dat melk, soep, visoh, vleesoh, enz. in den zo mer spoediger bederven dan 's winters. In dien vleesch gebracht wordt op tempera turen beneden het vides punt, dan blijft het in den toestand, waarin het was op het oogenblik, dat de koude beg in to wer ken. Ontdooit het vlee*sch weder, dan her vatten de bacteriën en rottingskiemen haar levensverrichtingen en bederft het voedsel integendeel zelfs vlugger. Wanneer m©n dus heeft te doen met versch vleesch, van gezonde dieren afkomstig, dan is er van hygiënische en medische zijde geen enkel bezwaar tegen het nuttigen van dergelijk vleesch, ook nadat het maanden lang in koelsehepen of koelhuizen op lage tempe ratuur werd gehouden, mits dit vleesoh kor ten tijd nadat het ontdooit, genuttigd wor de. Tot zoover zijn alle geleerden het eens, maar zoodra de praktijk aan het woord is, zooals met den invoer van bevroren vleesoh uit Argentinië, dan komen allerlei inzichten en belangen, welke niet altijd van zuiver theoretischen aard zijn, naar voren. De tegenstanders van het invoeren van bevroren vleesch uit Argentinië gronden hun tegenkanting op het niet hebben van een zekeren waarborg, dat vleesch van „ge zonde" dieren in de koelkamers wordt ge bracht. Gelijk wij zagen, doodt de sterke afkoeling de bacteriën en ziektekiemen niet en het vleesch, dat afkomstig is van bijv. aan miltvuur gestorven dieren, blijft gevaar lijk voor de consumptie. Aan het vleesch als zoodanig kan men niet zien of het dier lijdende was aan een vergevorderd stadium van tuberoulose. Voor een goede keuring is het onderzoek van de longen, nieren, in gewanden en buikklieren noodzakelijk. Het gaat er dus om, of in Argentinië het 'vee vóór en na de slachting nauwkeurig on derzocht wordt en of alle vleesoh van zieke dieren wordt afgekeurd voor de voeding en de verzending. Nu beweren de tegenstander» van den in voer van bevroren vleesch uit Argentinië, dat deze keuring te wenschen overlaat; de voorstanders daarentegen hebben niet an ders dan lof voor de wijze? waarop deze keuring in Argentinië geschiedt^ en over de daarvoor verantwoordelijke personen. Het is moeilijk om hierover een oordeel te vel len. Handelsbelangen zoowel eenerzijds als anderzijds kunnen en zullen hun invloed doen gelden en ook is het mogelijk, dat bij directeuren van abattoirs een afkeer van het nieuwe een rol speelt. Men most overi gens bij de beoordeling van deze keurin gen de ervaring laten meespreken. Enge land laat geslacht vee toe, mits het dier te lande grondig gekeurd zij, en nu is het eigerïaardig, dat een gedeelte der varkens, hetwelk voor den export te Amsterdam ge slacht en daarna afgekeurd wordt, voor de consumptie hier te lande officieel wordt ge schikt geacht. Men keurt het vleesoh, dat voor den export naar Engeland bestemd is, scherper dan bet vleesch, dat Eer gecon sumeerd wordt. Het vleesch, voor den ex port bestemd, wordt van Rijkswege ge keurd, en bij de keuring wordt zoowel op de handelsbelangen als op de hygiënisohe zijde gele't. Varkens, die te mager zijn of mindenvaardig vleesch hebben, worden af gekeurd. Bovendien is het oordeel van de deskundige directeuren van abattoirs over den invoer van bevroren vleesch niet eens luidend. Bevroren vleesch uit Argentinië kan tegen zeer lage prijzen als een uitnemend voedsel door arbeiders betaald worden. Het bezwaar, dat in Argentinië niet nauwgezet gekeurd zou worden, is met betrekkelijk geringe kosten te ondervangen. Er is niets tegen om hetzij van Regeerings- wege hetzij op kosten der gemeente of wel op kosten van de importeurs een Neder- landsohen gediplomeerden veearts naar Ar gentinië te zenden, om de voor Holland be stemde beesten vóór en na het slachten te keuren en van zijn stempel te voorzien. Deze veearts zou in Argentinië zich moeten vestigen. Allicht zou gebruik gemaakt kun nen worden van de diensten van Neder- landsche veeartsen, die in Argentinië wo nen en zooals aan een deskundig schrtfver in „Het Volk" medegedeeld werd, wonen er Hollandsche veeartsen in Argentinië. Daar het een groot vollksbelang geldt, zou het zonder twijfel op den weg van het Rijk liggen zich met deze keuring te 'belasten, evenals voor deD export van vleesoh naar Engeland, of gelijk met beter geschiedt. De prijs van het vleesch zou bij eeniga- zins grooten omzet niet belangrijk stijgin, wanneer de importeurs de onkosten, ver bonden aan de uitzonding van een Neder- landschen veearts, dragen. Wanneer ten slotte 3e importeurs of de gemeente zorgen voor een: goede opslag plaats voor een veilgelegcnheid, welke het mogelijk maakt het vleesch na aankomst zoo spoedig doenlijk in handen van den consument te brengen, dan zijn alle voor waarden vervuld, die de hygiënist kan stel len en komt een uitnemend voedsel m het bereik van de arbeidersklasse. Salmi van wilde eend. Een gekookte of gebraden eendvogel, 4 d.L. bouillon of jus, 1 d.L. madera, d.L. kruidenazijn, 4 sjalotten, een weinig cayen nepeper, een paar kruidnagelen, een takje thijm, 30 gram boter, 20 gram bloem. Bereiding: De eend in nette stukken uit een snijden en alle vellen en beenderen er uit verwijderen. Deze met den bouillon of jus, den azijn en alle opgenoemde kruiden een kwartier zachtjes latm (koken. De boter en de bloem in een pan met elkaar vermen gen, daarbij den gezoefden bouillon voegen en den wijn en in deze saus de stukken eend nog een kwartier laten stoven. Alles worit daarna op een schotel gedaan en gegar neerd met halve maantjes van feuilletée- deeg of oroütons van brood. Salmi wordt meestal gemaakt van eendvogelresten. De jus, die men dan over heeft, wordt verdund met wat water en voor de saus gebruikt. De varkens. Twee boeren spreken over den toekomst' staat. De eene boer-zei: „Alle menschen worden dan broederen en allen deelen gelijk op. Bijvoorbeeld: Wanneer jij tien duizend gulden bezat, zou je mij do helft geven 1" „Stellig" beaamde de ander. „En wanneer je honderd paarden h'adt, zou je mij er vijftig afstaan." „Natuurlijkstemde de ander in. „En indien je twee varkens bezat, zou je mij er één van geven." „Neen, zeker nietl Want je weet heel goed, dat ik twee varkens heb", zei de ander. Al te letter lij k. „Toen wij nog niet getrouwd wa'ren, heb je me dikwijls gezegd, dat wij op rozen zouden wandelen, en nu ik je vrouw ben, moet ik bier kousen zitten stoppen." „Maar, lieve kind, het zou tooh al te mal. staan, als we die wandeling op rozen down met gaten in onze kousen 1" Wraak is zoet. Een poelier had een paar kwajongen! afgeranseld. Zij besloten zich te wreken. Op een Zaterdagavond de winkel was vol klanten kwamen zij binnen, legden twee doode katten op de tafel en zeiden: „Compliment van vader, en dit zijn de laatste van de twaalf.'! Tableau Tegen de usance. Een redacteur kreeg de lange rekening van zijn kleermaker; aan de achterzijde waren een paar reg&ls geschreven, waarin werd aangemaand tot spoedige vereffe ning. De snijder kreeg de nota terug met de opmerking: „Papier, dat aan beide zijden beschreven is, wordt met aangenomen." Verongeluktoompliment. „O, juffrouw, gisteren, als gravin Hols, was u werkelijk onweerstaanbaar!" „Wat bent u 'n vleier! Voor die rol moet men jong en mooi wezen." „Maar u hebt gisteren het tegendeel bewezen 1" Getroefd. Dame (in spoorwegcoupé tot heer, die rookt)„In mijn jeugd zou een heer h'et niet gewaagd hebben in een coupé te roo ken, als er een dame m zat." Heer: „Wel mogelijk, maar... waren er in uw jeugd al spoorwegen?" Dunneiuï. „De Jansens hebben eenige borden, die sedert honderd jaar in de familie zijn." „Bah! Dat bewijst alleen, dat zij nooit dienstboden gehad hebben." Wie het laatst lacht... Een antiquair komt, snuffelende, bij een boer en ziet daar op den grond een prach tig oud-blauw schoteltje, waaruit een katje melk drinkt. Om zijn verlangen naar het schoteltje niet te doen blijken, zegt hij-: „Wat een aardig katje heb je daar!" „Ja, dat is een aardig katje," was het antwoord. „Kan ik h'et koopen?" „Misschien wel. Wat geef je?" „Twee gulden!" Het bod wordt aangenomen en wordt be taald en geleverd. Dan zegt de antiquair: „Het beestje kon onderweg wel eens dorst krijgen... Kan ik dat oude sohoteltje meenemen, om het er uit te laten drinken?" „Laat jij dat schoteltje maar staan," zegt de boer,, „daar heb ik al zes katjes door verkocht." De diohterlijke oondueteu*. Dame: „Pasje I" Conducteur „Aejef 't Is Oudejaaisavond. Een soherpe Noord- oosten-wihd blaast om de hoeken der Kuizen, over de velden en door de takken der kale boomen. 't Is druk in de anders zoo stille .dorpsstraat: de dorpelingen gaan kerk waarts; oude vrouwtjes, kleine jongens, ste vige boeren en aardige boerinnetjes. Op het kerkplein is het nog guurder dan elders. 't Slaat zeven uren en bijna is de kerk gevuld. Daar zitten zij weer, die eenvou dige dorpsmensohen, ieder met eigen be langen, eigenaardigheden, fouten, goede hoedanigheden, vreugde en verdriet en vooral met herinneringen, want aan herin neringen is ieder op den Oudejaarsavond rijk. Daar, dicht bij den preekstoel, zit het cloove Grootje. Ieder in het dorp kent haar. Ieder weet ook, diat Grootje zoo donk- ,baar is, dat zij daar weer zit. Zij is nog zoo aan het leven gehecht; zij heeft z-bo'n goeden ouden dag, dank ziji de zorgen van zoon Jan. Jan knikt moeder eens toe, en al verstaat Ket oudje niets, zij is in de kerk op Oudejaarsavond, en dat zou zij voor niets ter wereld willen verzuimen. De vroolijke oogen van de boerenjongens en de boerinnetjes geven maar al te duide lijk te kennen, dat zij naar het gezellige samenzijn verlangen, na afloop der preek, cm zich eens te goed te doen aan de appel koekjes en warme melk, die dan niet ont breken. In de hooge bank met de groene kussens zit mevrouw Van Berkenrhode met haar dochter, freule Mathilde; zij kent bijna .iedereen op het dorp; zij weet, dat de we- j duwe Van der Sanden een moeilijken avond 'heeft; zij knikt Louise van den Berg eens toe, arme kleine wees, even oud als haar Mathilde. Plechtig klinkt h'et: „Uren, dagen, maan- den, jaren" door de kleine dorpskerk. Grootje hoort Ket met, maar zij leest de woorden zachtjes voor zich alleen; en wan neer de laatste orgelblanken zijn wegge storven, houdt de dominee zijn prees.. „La ten we ons dan allen met het nieuwe jaar voornemen beter, reiner en vromer men schen te worden; wij willen afstand doen van alle zelfzucht en trachten veel voor de onzen te zijn, zoo zegt hij onder meer. Me vrouw Van Berkenrhode kijkt eens naar Hendrik, den straatveger, hij kwam zooveel te kort jegens zijn kinderen; zij was in alle opziohten een goede moeder, ziji deed immers alles, om haar kinderen gelukkig te maken, en al begreep Max, haar eenige zoon, haar bedoelingen nu nog niet, later zou hïj haar zeker dankbaar zijn. Hoe kon zijn oog nu ook vallen op een meisje zonder adel, zonder geld, en nog wel een gouver nante, een ondergeschikte I Zij bedoelde toch alleen zijn geluk: het zou wel hard zijn, als een andere vrouw grooter plaats innam dan zij, zijn moeder; had hij nu nog freule Adéle van den Aoker gevraagd; die ;was rijk en verwant aan de eerste familién van ons land, maar wat dan? Dan stond Adèle in plaats van de gouvernante Marie Deleters haai- in den weg; dus liet was toch egoïsme. Nog stondi heb in haar macht Max gelukkig te maken, het was aan haar dien oudsten lieveling zijn gezonden blos, dien veerkrach'tigen tred en vroolijken oogopslag weer te geven, hem nog heden te vergoeden wat hij dit jaar geleden had, wanneer zij ziohzelve maar wilde vergeten. Stond zij zedelijk niet gelijk met Hendrik den straat veger? Hij liep steeds naar de herberg ©n onthield zijn kinderen het noodige; hoe dikwijls had men hem het verkeerde er van onder het oog gebracht 1 Niet® baatte, alles stuitte af op zijn verregaande onverschillig heid en zelfzuoht. Daar klinken haar de woollen in de ooren: ,,Nog is het niet te laat; nog kimt ge goed maken, waarin ge dit jaar te. kort gekomen zijt." Mevrouw Van Berkenrhode aarzelt niet langer; nog op dezen Oudejaarsavond zal zij tooncn wat zij voor haar zoon over heeft. Een eind buiten het dorp, omgeven door eiken en dennen, ligt het oude „Jachthuis", sedert jaren het verblijf der Van Berken- rhodes. Boneden in de groote keuken zitten de dienstboden. Zij vertellen elkaar, dat mevrouw weer heel wat heeft uitgedeeld aan de armen; maar tooh is mevrouw niet opgewekt, zeker omdat jonker Max zoo stil en afgetrokken is, en dat is niet te ver wonderen, zegt Naatje, de oude keuken meid; Lij tobt over een meisje, hij wil juf frouw Delders hebben en die is Mevrouw niet hoog genoeg. Boven in de zaad brandt een helder licht; het ziet er gezellig uit in dat ouderwet&ohe vertrek met het gebloemde behangsel en de met rood trijp bedekte meubelen, Max van Berkenrhode laat zich lusteloos op de ouderwetsohe canapé vallen; hij sohuift de gordijnen weg en kijkt naar buiten; naar de boomen, die zwiepen en kraken; naar de wolken, die Tusteloos voort worden ge jaagd; naar den rijrweg. En eindelijk blijft zijn oog rusten op de hertekoppen, die zich aan weerszijden der ramen bevinden* Die oude hertekoppen, als kind had hij zö gestreeld, later bond hij een touw om het gewei en speelde paardje. Hoe dikwijls had hij ze uitgeteekend voor zijn meester, en het was de beste teekening geweest. Hij Schuift het raam open. Treurige gedachten rijzen bij hem op. Arme MarieHij» wil haar trouwen, hij zal het Mama zeggen., Neen, nu toch niet. 't Is immers Oude jaarsavond Wat was dat afgeloopen jaar rijk aan ondervinding en nog meer aan teleurstel lingen En tooh heeft hïj het lief. Hij weet wat een schat hem in Marie geschonken is. Hij wil ver weg, ver van het dierbare Jachthuis, ver van zijn moeder. Hij zal zich een carrière trachten te scheppen. Waarom niet gewoekerd met de talenten, hem toe vertrouwd I En heeft hij dan een positie, die hem in staat stelt zijn Maria voorgoed non zich te .verbinden^ dan..è Daar Koort hij het, geratel der wielen.- Nog een paar seconden en het rijtuig is het plein opgereden. Hoffelijk gaat Max zijn moeder en zuster te gemoet. Mevrouw, Van Berkenrhode is klaarblijkelijk zeer ont roerd. Boven op de zaal gekomen, neemt zij haar jongen naast zich en fluistert: „Max, ik wil een goede moeder voor je zijn; jongen, vergeef het mij, ik meende het zoo niet; ik bedroog mijzelve en dacht, dat ik van geen huwelijk met Marie wilde weten, omdat zij niet van adel en zonder fortuin is, maar het was egoïsme en jaloe zie, ik kon niet hebben, dat een andere vrouw hooger bij je zou etaan dan ik, en..." „Stil, Mama, wees bedaard! U maakt me o, zoo gelukkig, u blijft toch steeds mijn moeder," antwoordde Max, de oude dame kussende. Een uur later stapte jonkheer Van Ber kenrhode de deur uit. Wat hij zoo laat nog ging doen?" vroegen de dienstboden in net benedenhuis elkaar. Mevrouw en de freule waren al ter ruste. Op het dorpsplein soho- ten de jongens het oude jaar uit en het nieuwe in. Max bekeek bi; het flauwe licht der dorps lantaarn nog wsns den brief, dien hij daar na in de bus deed. Het sloeg twaalf u'ren. Twaalf lange, doffe slagen. „Marie" prevelde Max, en het was alsof de boomen ook suisden: „Marie".. In de keuken van het oude Jachthuis klonken de meiden en knechts. Op een der bovenkamers droomde een brave moeder over het geluk van haar zoon; in heb Kuisja van oude Grootje was alles stil, de boeren in de KerbeTg wensohten elkaar alles goeda toe. „Veel heil en zegen" bromde de nacht wacht- De Noord-oosten-wind blies en joeg zoo hard hij kon om de kerk, over de graven, de velden, het oude Jachthuis, en vertelde aan den vijver, dien hij deed verstijven on der zijn adem, dat het de laatste avond van het jaar was, en dat veel menschen goed maakten wat zij in het a-fgeloopen jaar waren te kort gekomen. „Is dat Nieuwjaar wemschen op den eer», sten Januari al oud?" 't Ie zóó oud dat zelfs de knapste reken- meestere het niet kunnen uitcijferen. Bij onze Germaansche voorouders weergalmden op dien dag de buurten van: „Heill Heill Heil" en toen hun nakomelingen Chris tenen werden, voegden dezen er den zegen bij. „Heil en zegen 1" klonk het toenden zegen wenschten zij, „Neen," hoor ik iemand zeggen, „ge behoeft niet te meenen dat wij het niet uitcijferen kunnenwant .onze voorouders hebben het van de Romeinen geleerd. De vestiging dezer laatsten in ons land dagteo- kent van Drusus, dus tien jaren vóór onze tijdrekening) geef nu, naar oud gildege-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 7