1111
m
m
Zelffoeheersching.
FEUILLETON.
De Graandorscher.
11
JOHANNA'S OFFER.
De Nachtegaal.
Nieuwe H>&a.dsels.
a
STANLEY.
Steeds indachtig aan mijn belofte om
Jullie af en toe wat t© vertellen van de
groote mannen uit de wereldgeschiedenis,
iwil ik je nu wat meedeelen van Stanlej',
Idie de beroemde ontdekkingsreis volbracht
door het „Zwarte werelddeel" midden door
vijandige negerstammen, en door nog ge
vaarlijker bosschen heen 1
Wat een volharding, wat een taai vast
houden aan het eenmaal vastgestelde doel
hoorde er toe, om eindelijk te zijn doorge
drongen tot het Albertmeer, waar zijn
tochtgenooten in vereering voor dezen Co
lumbus der woestijn neerknielden.
Wat een moed hoorde er toe, om steeds
maar door enkele Europeanen vergezeld en
overigens maar half te vertrouwen inlan
ders,'een onbekende wereld in te gaan,
Bonder een ander inkomen, dan wat elke
nacht opgeslagen wordt, op den vodhtigen
grond, en omringd door allemaal onbeken
de wezens, met soms allesbehalve vriend-
echappelijke gezindheden. Wat 'n grootsch-
heid van onderdanen, dat al deze gevaren
durfde trotseeren, dat niets te veel telde,
om het eenmaal gestelde doel na te stre
ven. Dit op zichzelf is navolgenswaardig,
al kunnen we daarom ook volstrekt niet
allemaal ontdekkingsreizigers en ontdek
kingsreis igsters worden. De ontdek-
kingszuoht is nu eenmaal iets heel
bijzonders en waar over het alge
meen de jongens van een jaar of twin
tig geleden meer voor voelden dan tegen
woordig. De indianen-verhalen worden ten
minste niet meer zoo gretig verslonden
naar ik meen.
Maar ook op andere paden en door an
dere wildernissen en bosschen heen, kun
nen wij trachten onze idealen te bereiken.
Zulke gToote karakteiS als van Stanley in-
tusdchen werken bezielend en opbouwend
op eigen gemoed: ze kweeken en verster
ken dfc energio en moed en maken ons
krachtig en zelfbewust!
Dit ia een eigensahap, of een deugd, of
een karaktereigenschap, ik weet haast niet
hoe ik het noemen zal, die voor alle men-
•chen van ontzettend veel belang is en die
wij ons dus al vroeg dienen eigen te maken.
Menig ziektegeval zelfs wordt oneindig veel
gemakkelijker gedragen, als de patiënt
toch maar bijtijds de noodige zelfbeheer-
eching aanwendtZoo is er ook een groot
componist geweest, wien wij de schoonste
toonzettingen verschuldigd zijn, maar die
(Een historische Kerstnacht.)
Patrik Jacobson bewoonde een groote
boerenhoeve in Dalecarlië (Zweden). Op een
kouden Octobernacht van het jaar 1521 wa
ren een dozijn Zweedsohe boeren in de groo
te lage zaal van zijn hoeve bijeen gekomen,
deze mannen kloek van gestalte, met glad'
geschoren gezichten, droegen allen de boe-
ren-kleederdracht van dien tijd: de bonten
muts, een kiel van geitenleer er hooge slob
kousen die met riemen stevig om 't.been be
vestigd waren. Zij hadden in een hoek van
het vertrek de sneeuwschoenen neergezet,
waarmee ze over de sneeuwvelden liepen.
Ze zaten rond het vuur te praten en bier
te drinken, terwijl de zaal grillig verlicht
werd' door rood vlammende toortsen. Pa
trick Jacobson sprak ernstig en allen luister
den vol eerbied toe, daar hij een man van
ervaring wa6 met zijn zilver-witte haren.
,,Wel mogen wij treuren over ons arm
land, dab vertrapt en vertreden wordt
door dien dwingeland van een koning van
Denemarken 1 Wij werken voor heoren die
Het onmogelijke van ons eischen, o, wan-
ongetwijfeld toch nog grootscher werk had
kunnen leveren als hij met-wat meer zorg
vuldigheid' had gearbeid: ncoit werkte hij
bijvoorbeeld zijn composities om; wat hij
eenmaal geschreven had, bleef staan en
steeds schreef hij maar haastig voort, vol
verlangen, al zijn gedachten tegelijk te
uiten.
Maar zelfs voor een artist gaat dit niet
aan; hoeveel te minder dus voor een ge
woon mensch of kind; die moet zijn werk
wel degelijk met geduld nog eens nazien
en weer eens nazien; al doende gaat het
hem dan veel vlugger af.
Ook zijn drift moet men kunnen beheer-
echenbij sommige kinderen toch, komen al
uitbarstingen van woede voor, die tot de
grootste ellende kunnen leiden. Zoo heb ik
het eens bijgewoond, dat een overigens heel
aardige, goedhartige jongen in een bui van
drift met een mes naar zijn zusje gooide!
Nu vraag ik jeWat hadden daar de ge
volgen niet van kunnen zijn
Daarom ookwe kunnen onzen ouders
niet dankbaar genoeg zijn als ze ons maar
niet te veel verwennen. Verwende kinderen
toch ontbreekt 't geregeld aan zelfbeheer-
sching, zij rijn immers gewoon, maar steeds
toe te geven aan al hun grillen en nukken
en neigingen. En heeft men eenmaal
iemand gevoelig gekwetst, door hem in
een óiriftige bui iets onrechtvaardigs toe
te voegen, geloof mijdit is niet weer goed
te maken, door een volgenden keer dubbel
vriendelijk te zijn
Gebrek aan zelfbeheersching doet ons de
achting en liefde verliezen van degenen
wier waardeering we het hoogste op prijs
stelden. Ja, ten slotte nog, maakt het ons
verachtelijk in eigen oogen; en dus: vroeg
moeten we deze moeilijke les leerenheb
uw tong en handen in bedwang; beheersch
uzelvenbedenk, dat dit ook een eerste
voorwaarde is, om gehoorzaamheid te
eisohen van anderen.
„Kom Sultan, kom," riep een meisjes
stem, terwijl een groote Nëw-foundlander
te voorschijn kwam die ons meisje de han
den likte, en maar al kwispelstaartend om
haar heen sprong. Johanna's moeder kwam
nu ook aan en riep haar dochtertje toe:
„Blijf nu vooral niet te lang, uit, mijn kind
en vergeet niet wat je in de apotheek zult
halen, weet je het nog well Kinine-pillen
waren het."
„Ja, moeder, ik zal het heusch wel ont
houden," riep Johanna, eenigszins belee-
digd, dat Moeder haar nog voor zoo'n klein
kindje hield, dat haar boodschappen zoo
neer zal toch de wreker opstaan, die
Zweden bevrijden zal!"
„Wat geeft het ons al of wij klagen, zei
een der toehoorders, „laten wij ons ^eed
maar geduldig dragen. Opstaan tegen den
koning? Zijn we daar krachtig genoeg voor?
We zouden dan een aanvoerder moeten
hebben; en hèlaas: Gustaaf Wasa, de recht
matige bezitter van den troon zucht als
gijzelaar in de Deensche gevangenis."
Patrick Jacobson boog het hoofd.
„Den hemel rij dank", riep hij uit, „dit
ik bijna mijn levensweg heb afgelegd, ik
dacht niet beter, dat mannen van jouw leef
tijd rich zoo makkelijk gewonnen zouden
geven."
Ontroerd zwegen de dorpelingen. Maar
toen verhief zich achter in de zaal een man
van een dertig jaar ongeveer, met een rast
besloten trek om den mond en schitteren
de oogen. Hij begon te spreken;
„Het is zeer zeker vermetel van mij
armen graandorscher, die nu van hoeve t t
hoeve trekt, om het woord te nemen in deze
vergadering en als een Uwer tot mij zei:
„Johan Hjelm, zwijg! dan zou ik dadelijk
toegeven."
„Neen, ge moogt spreken", zei Jacobson,
ofschoon je kleeding armoedig is en je niets
bezit als je dorschvlegel, toon je den moed
te hebben van een vrij man. Spreek dus."
maar vergeten zouEn zij en Sultan be
gaven zich dus op weg, den kant van de
stad uit, terwijl Johanna's moeder wèër:
binnentrad in de kamer waar oen zieke tel
bed lag.
„Hoe gaat het nu Vader," vroeg Moeder
deelnemend; haar man scheen echter te
ziek te zijn, om lust te hebben tot ant-,
woorden. Hij had n.l. geducht kou gevaL
en had het nu zoo benauwd op de borst,
dat hij haast geen lucht kon krijgen. Iii-
tusschen was Johanna met Sultan al in dq
apotheek aangekomen.
„Ik moet voor een kwartje kinine-pillen,
hebben. Kan ik er op wachten?" vroegj
Johanna.
„Ja zeker," antwoordde de bediende en,
ons meisje ging zoolang voor het raaruj
staan kijken, want er gingen hier altijd!
veel mensohen voorbijhet was in de maandj
Juk' en het badseizoen was dus in vollef
gang. Sultan was intusschen buiten geble-j
ven, en liet zich nu goedmoedig de bewonJ
dering aanleunen van een heer en twee!
kleine jongens, die een en al verrukking
waren over het beest.
„Vader, mag ik den hond?" vroeg de
kleinste van de twee, dan zal ik toch zoo
uitstekend mnn best doen. Toe vader, zeg
nou maar ja."
Net kwam Johanna de apotheek uit, en
de vader sprak ons meisje aan:
„Zeg kleine, wil jij je ouders vragen, of
ze mij dien hond ook verkoopen willen?"
Die vraag klonk Johanna zoo ongerijmd
in de ooren, dat ze er, wel wat onbe
leefd heelemaal geen notitie van nam,
Sultan bij den halsband greep en naar huis
holde, daar ze blij was, dat haar. boodschap
zoo gauw afgeloopen was.
VeTbeeld je: Sultan verkoopen? net of ze
een van allen daar thuis over zouden den
ken Sultan was wel is waar een vondeling,
vader had hem op een goeden avond van
het strand meegebracht, maar Johanna
vooral had zich zoodanig aan het beest ge
hecht, dat ze er niet aan denken zou zich
ooit van haar vriend te scheiden.
Zoo verliepen er een paar dagen en Jo
hanna's vader werd maar al zieker, tèlkens
was het kleine meisje de jongens weer
tegen gekomen die maar bij haar bleven
aanhouden om den hond te mogen koópen.
Al dien tijd was heb huishouden zonder
verdienstenMoeder zag er vreeselijk slecht
uit en er heersebte een zeer gedrukte
stemming in huis. De dokter had gespróken
Van versterkende middelen, maar waar
moesten die nu vandaan komen?
Wel een paar uren lang ?ag Johanna
's avonds wakker, want eindelijk dan toch
bad ze een besluit genomen, dat haar wel
ontzettend veel kostte: als ze nü den vol
genden keer, dien rijken heer, den vader
„Welnu", hernam lljelm met krachtige
stem, „wat zoudt gij zeggen, Dalecarliërs,
als ik meedeelde, dat Gustaaf Wasa uit;
de Deensche gevangenis ontsnapt is cn dat
hij weldra in ons midden hoopt te zijn, om
U in den dood of naar den roem te gelei
den."
Ontzet keken de boeren den spreker aan.
Veronderstel, dat Gustaaf Wasa ontvlucht
was, hoe zou hij dan nog genoeg manschap
pen kunnen verzamelen om slag te leve
ren?"
„Als hij hier op het oogenhlik versoheen,
zou je hem dan volgen, Friedjhof", vroeg
de gastheer.
„Als hij versoheen! Maar dat is immers
een onmogelijkheid...."
„Ik heb een groot deel van het lanct af
geloopen; ik ben van hoeve tot hoeve ge
trokken om mijn brood te verdienen. Ik 'neb
met de menschen gesproken en hun over
de zaak gepolst", zei Johan Hjelm, „en
ik geloof, dat hij volgelingen krijgt."
„En wanneer zal die dag dan aanbre
ken?" vroeg een der boeren spottend.
„Die dag is misschien dichter bij dan je
denkt, boer Peters. Scherp het zwaard
Uwer vaderenHet zal U van dienst kun
nen zijn."
Moedeloos schudden de boeren het hoofd.
„Welnu, ik geloof, dat de wreker komen
ran die twee jongetjes weer eens tegen
kwam, dan zou ze nu ditmaal uit zichzelf
den hond te koop aanbieden. Haar besluit
stond dus vast, ofschoon haar verdriet on
beschrijflijk was. Toch bracht ze den vol
genden ochtend haar plan ten uitvoer, want
ze meende dat ze dit verplicht was tegen
over haar vader.
De rijke heer gaf haar dan ook heel veel
geld voor het beest; en, of het nu kwam
door de versterkende middelen, die Moe
der nu had kunnen koopen, binnen een
paar dagen tijds knapte Vader heel wat op,
begon weer vol belangstelling overal naar
te vragen, en geen wonder dus, dat hij op
een goeden middag aan zijn dochtertje
vroeg: „waar is Sultan toch?"
„Sultan is weg," antwoordde Johanna
met doffe ?tem.
„Weg? Is de hond dan weggeloopen
„Neen... we hebben hem verkocht, om IT
beter te maken..."
Meer kon Johanna ook niet uitbrengen,
want tranen verstikten haar stem.
Ook Vader's oogen vulden zich met tra
nen, een oogenblik werd het doodstil in de
kamer. Toen sprong Johanna ineens op,
met levendige uitdrukking in de nog zoo
even zoo droevig staande oogen, want, een
bekend geblaf deed zcih aan de voordeur
hooren. In een wip vloog Johanna naar de
deur. En daar stormde de hond binnen.
Het beest was zoo blij, zóó blij bij het weer
zien, dat er in het eerst in het geheel niet
bemerkt werd, hoe hij een briefje tusschen
den halsband droeg van den volgenden in
houd: neem Sultan maar weer terug. Bij
ons wil hij toch niet aarden Het was ook
te wreed, het kleine meisje van haar lieve-
iing te scheiden. Het beste met den zieken
Vader 1 Tot weerziens!
Een raad, die al te stipt werd opgevolgd.
JÉen jong dokter vergezelde een ouder
collega op een zijner bezoeken bij een pa
tiënt, die leed aan maagkrampen. Na de
gebruikelijke doktersvragen, zei de oude
geneesheer beslist: Mijnheer U hebt te veel
vruchten gebruikt! De zieke scheen getrof
fen door de helderziendheid van den dok
ter en ook de jonge dokter vond het ver
wonderlijk, dat men met zoo weinig aan
wijzingen, zóó onmiddellijk de oorzaak van
het kwaad had weten te vinden. Toen hij
onderweg dan cok zijn verbazing uitsprak
over deze handigheid, sprak de oudere col
lega: Niets eenvoudiger aan dit: Je moet
altijd maar goed rondkijken in de zieken
kamer; niet zelden zal je dan de oorzaak
der ziekte vinden. Ik zag n. 1. appelschil
len onder het bed en dit in verband met de
trampen bracht mij onmiddellijk op de
gedachte, dat de patiënt zich te buiten had
gegaan aan vruchten.
De jonge dokter knoopte dit in zijn oor
en toen hij kort daarna eveneens bij een
patiënt, geroepen werd, keek hij eens
goed' ron I en deed toen mee groote gewis
heid de uitspraak: Ja, ik weet al de oor
zaak van uw onwelzijnU heeft honrlen-
vleesch gegeten! Hij had n; 1. een honden-
velletje onder het bed zien liggen. De pr-,
tiënt was echter niet alleen verbaasd', maar
zelfs heel boos over die onverwachte uit
spraak en gaf den dokter te kennen, dat
hij niet terug hoefde te komen.
Het was nog heel, héél vroeg in den och
tend. De menschen sliepen nog én de bloe
men hadden de blaadjes saamgévouwen,
omdat de zon ze nog met wakker gekust
had. Toch was er een muzikant al reeds op
pad. Toen hij het kreupelhout dooTging,
steeg daar opeens een wonderschoon gezang
uit opeen nachtegaal zat daar op een der
onderste takjes in het kreupelboschje en
uit zijn keeltje stegen die lieflijke geluiden
op. Verrukt bleef de muzikant staan luiste
ren, een heel tijdje achtereen, maar al
doende ging de nachtegaal het reeds gezon
gene weer herhalen en nog eens herhalen,
zcodat de muzikant ten laatste ongeduldig
uitriep:,,Ja gij kleine onaanzienlijke vogel,
het is waar, dat gij verwonderlijk zuiver en
helder weet te zingen, zoodat het mensch'en-
hart er waarlijk door getroffen wordt;
maar waarom zing je nu altijd weer hetzelf
de? Kun je nu niet eens een variatie bren
gen in dat liedje? Of je begint met een
zacht gedeelte en eindigt, met een triller,
die stoeds sterker klinkt en aanzwelt, tot
je weer in een zacht andante overgaat,
óf je begint met een triller en neemt dan
allengs af! Op den duur werkt dit te een
tonig, dus is het zaak, kleine nachtegaal,
je répertoire wat uit te Jcureidén, dan moet
je mij h'ooren: ik ken zooveel liederen op
mijn fluit, (dat ik wel een heelen nacht aan
een stuk door zou kunnen fluiten, zonder
dat ik daarom nog uitgeput was. Ik ver
zeker je, dat als ik in het dorp bij een brui
loftspartij genood ben en ik dus al spelen
de het dorp doortrek, men dan geen twee
huizen achter elkaar geheel dezelfde liede
ren heeft géhoord."
„Och, maar gij groote, knappe muzikant,
hoe kunt gij nu Uw en mijn muziek vergele
ken," luidde het antwoord van het nachte
gaaltje. „Als je het dorp uittrekt, weet je
Koe het dan gaat?... Misschien zijn er en
kelen, bij wien nog iets van je liedjes blijft
hangen' én die ze korten tijd zullen nazin
gen; maar als je ooit weer eens terugkeert
in datzelfde dorp; zijn ze jou en je wijsjes al
lang vergeten en als je eens daar gind»
onder de groene zoden ligt, dan weet nie
mand meer iets af van je bestaan, althans
niet van je muziek, maar naar ons klassiek
nachtegaalgefluit wordt nog altijd met de
zelfde bewondering geluisterd. Onze melo
dieën worden de menschen niet móede en
's nachts, als alles stil is om mij heen, als
de maan haar zilveren glans laat stralen
over bosch en beemd dan dien ik als tolk der
natuur en verkondig de eeuwige schoonheid
van liet landschap, dat altijd weer bezongen
wensclit te worden, door zoo'n onaanzien-
lijken muzikant, die haar niet stoort in haar
grootsche, wijdende stilte en ook geen woor
den heeft voor wat hij fluit, maar daarom
nog veel inniger het ménschenhart treft,
tot in zijn diepste, diepe diepten."
Ingezonden door Jansje Smink te
Benthuizen.
L
Mijn geheel bestaat uit "12 letters en is
de schuilnaam vaa een der raadselkinderea.
Een 3, 10 is een knaagdier.
4, 2, 5 is een kleeclingstuk
11, 8, 10 is een meisjesnaam.
Met 5, 3, 11, 8, 10 maast of stopt men kou
sen.
Een 6, 7, 9, 10 is een viervoetig dier.
Op zijn 8, 12, 9 is een elk gesteld.
Ingez. door „Twee Raadeelvnendianetjes."'
Mijn geheel is een schuilnaam van een de*
Raadse lk i nder e n.
8,--2, 6, 5 i» een roofdier.
9, 11 is een .lengtemaat.
13, 4, 3 is een kleedingstuk.
8, 4, 12, 14, 1 is een gezonde en goedkoop*
drank.
1, 7, 3 ia een bewoner van Rusland.
10 is de 5de letter van het alphabet.
Ingez. door N. Groen en C. Vallentgoed.
iii.
Mijn geheel bestaat uit 6 letters.
1, 2, 3 is een vogel.
4, 5, 2, 6 is een kleur.
6, 2, 5, 4 is ver van vol.
2, 3, 4, 5, 6 is een bovenaardsch wezen.
zal, riep een jeugdige stem. Johan Hjelm,
keek om. Hij, die deze woorden geuit had,
was een knaap van een jaar of zestien,
zoon van een armen smid. Hij heette Olaus
Petri en was herder.
„Dat hij kome Ik zal hem volgen!"
De dorscher wendde zich tot Jacobson en
zei
„Gij ziet, meester, dat Zweden nog uiet
dood is. Het zijn de jongeren, de eenvou-
digen die opstaan, maar ze zijn hoopvol - n
zoeken de kracht in zichzelf.
„Dat God uw wenschen verhoore", ant
woordde de grijsaard met bewogen stem.
De avond werd hoe langer hoe somberder.
Hier en daar kwam een ster te voorschijn
en glinsterde op de sneeuwvlakte. Een voor
een namen de boeren afscheid en gingen
naar hun woningen terug.
Johan Hjelm zei tot Olaus Petri:
„Ik moet je spreken kind, kom in de
schuur, zoodra alles in rust is." Toen eeni-
ge oogenblikken later de vuren uitgebluscbt
waxen, toen alle geluiden in uis verstomd
waren, ging de dorscher voorzichtig naar
de schuur, steeds zijn zwaren dorschvlegel
over den schouder dragend. De jonge her
der wachtte hem daar reeds af. Johan
Hjelm sprak op korten,, zaakrijken toon:
„Heb je je vaderland lief
„Meer dan iets ter wereld."
„Zou je er voor willen sterven?"
„Ongetwijfeld."
„En je wilt het helpen vrij maken?"
„Vrij en onafhankelijk."
„Gustaaf Wasa is gevlucht en houdt zich
op in de bosschen. Wat zeg je \an deze
tijding?"
„God zij geloofd!"
„Wil je hem dienen?"
„Spreekt ge tot mij uit zijn naam?"
Johan zweog eenige oogenblikken.
„Misschien", zei hij eindelijk.
De jonge herder keek hem langen tijd aan,
ten minste in zoover de duisternis dit toe
liet.
„Beveel gerust", zei hij toen. „Ik geviel,
dat gij maoht over mij hebt. Er steekt mis-
ocnien een geheim onder het grove Kie ?a
rla.t, arj\ draagt. Ik behoor u toe." De dor
scher legde zijn hand op den schouder van
den jongen man.
„Luister", zei hij. „Trek Zweden door
van Oost naar West, ga even als ik van
hoeve tot hoeve. Deel aan al'en mede, dat
wo gezonden zijn door den verwachten heer,
werk nu eens hier dan eens daar, spreek vol
geestdrift van de Zweedsche vrijheid en zij
zullen u velgen. Ken je de stad Mora? Ver
geet dien naam niet. In den Kerstnacht
zal Gustaaf Wasa daar verschijnen te mid
den der troepen die hij dan bii elkaar zal
hebben. Breng de volgelingen bij hem en
wees niet bang, dat er verraders zijn onder
de bewoners der hoeven."
„Wie zij.t gij toch, gij die met zooveel ge
zag tot mij spreekt?" vroeg Olaus ont
roerd, bijna angstig.
Johan Hjelm zweeg eenige oogenblikken.
„Ik ben een arme man", .ei hij, „meer
niet. Maar ik ben vast besloten den over
weldiger te verjagen met dit zwaard, zoo-
als ik de aren afsla met dezen vlegel. Ik
spreek met vuur en overtuiging, omdat ik
Gustaaf, onzen waren koning gezien heb!"
„Zal ik hem ook zien-?" vroeg de jong*
herder onstuimig.
„Hij zal op je wachten kind, in de stad
Mora, in den Kerstnacht op het uur, dat de
roepers die door de straten gaan, overal
zullen verkondigen, dat Jezus in Bethle
hem geboren is... maar zwijg over dit alles!
Denk aan den ernst van je roeping. Wat
zal je leus zijn?"
„Dood of vrijheid!"
De twee samenzweerders drukten elkan
der lang en ernstig de hand. Toen gingen
zij elk huns weegs en waren weldra in net
duister van den naoht verdwenen, waarbij
de sjierpe wind hun om de ooren blies.
(Slot volgt).