De ziekten van den Javaan. De vrouw van Marat. Hoeveel geld is er in Engeland STOFGOUD. stompje kaars weg te gooien en uit te trap. pen. Het magazijn was stikdonker geworden. Ik hoorde een diepen zucht, het geluid van een val, en toen trof het naderen van een ander paard mijn oor, evenals de stem van mijn compagnon^ die schreeuwde, wat er toch te doen was. Op dat oogenblik verloor ook ik het bewustzijn, want ik herinner mij niets meer tot het oogenblik, waarop ik weer bij kennis (kwam en vernam, dat ik hevige zenuwkoortsen achter den rug had. Toen mijn meisje destijd met haar vader naar huis reed, hoorden zij mijn kreten om hulp. Zij reden onmiddellijk in de richting, van waar zij de stem hoorden, en toen zij het ongewone licht in het magazijn zagen, spoorde mijn meisje haar paard tot razen- den galop aan en verhinderde daardoor de ontploffing, hetgeen mijn redding was. „Den bedeesden David" nam men den volgenden dag het geld af. Wat de aanlei ding geweest was, om zijn schat in het (kruitvat te verbergen, werd nooit iemand gewaar. Hij werd in een krankzinnigengesticht opgeborgen. Na een jaar leidde ik mijn meisje en le vensredster naar het altaar. In bet geluk van ons leven verdween langzamerhand de herinnering aan de ontzettende scène, die wij beiden meegemaaikt hadden. In haar beschrijving van het christen dorp Modjowamo op Java, verhaalde Augusta de Wit in de „N. R. Ct.", hoe in 1892 een hospitaal werd opgericht om 25 patiënten te bergen. Op het oogenblik heeft het ruimte en verpleging voor meer dan tweehonderd. Er is onlangs voornamelijk de suikerfabrikanten van de streek hebben die gelden daartoe bijgedragen een doel matig ingericht opeTatiegebouw bijgezet. Het heeft een afgezonderd bggende afdee- ling voor melaatsch'en. En de polikliniek wordt door gemiddeld honderd twintig pa tiënten per dag bezocht, die zelfs uit plaat sen, waar openbare ziekenhuizen rijn, naar hert zendingshospitaal komen. De Javaan wordt dikwijls voorgesteld als een natuurkind, gelukkig, gezond, tevre den, en alleen dooT de aanraking met Oos- tersche onnatuur in gevaar gebracht. Een halfuur in de voorgalerij van het zendings hospitaal zou de kuur zijn voor zulke zoo genaamd dichterlijke waan-voorsteliingen. Wat een stroom van ellende gaat hier naar binnen! Wonden; misvormingen; gezich ten, afschuwelijk door vuilen uitslag en rweren; lichamen, ellendig verminkt; oogen waaruit de blik al bijna verdwenen is; leden, die lam hangen. En onder die vele en velerlei zieken h'oeveel, achhoeveel kinderen, tot allerkleinsten toe, als ver flensende bloemetjes slap en bleek hangen de in de draagsjerp van de bekommerd- kijkend e moeder. Het hart krimpt ineen bij de voorstelling van wat er geleden zou wor den, werd hier geen hulp geboden. In de processie van ellendigen zijn het talrijkst de lijders aan wonden. De Javanen gaan bdootvoets; zij treden op splinters, doorns, scherven. Op den akker, bij het grassnijden, bij het bamboe-hakken, hanteeren zij een kort, zwaar mes: een onhandige beweging slaat een wond tot op het been toe. Zij werken in fabrieken; de gewoonte maakt hen onachtzaam tussohen machines. Mis schien is de kwetsuur onbeteekenend ge weest eerst. Maar fatalistische onverschil ligheid, verwaarloozing, onzindelijkheid en de praktijken van den Indischen kwakzal ver, den doekoen, maken van een schram al spoedig een etterende, invretende wonde. Het rijn ijselijkheden, die de dokter en de verpleegsters te heelen krijgen, dag aan dag. Ook teringzieken komen er in, helaas! nog altijd vermeerderende getallen. De voorwaarden, waaronder het geringe volk leeft, bevorderen de akelige armoedeziekte, die te voorschijn komt in allerlei afzichte lijke gezwellen en misvormingen van het beenderstelsel. De behandeling in het hos pitaal doet wat alleen-doenlijk is zoolang met betere levensomstandigheden een be tere volksgezondheid voortbrengen: veel pijn verzachten. Dan komen de ooglijders. Volgens de er varing van den behandelenden arts zijn zij er in een menigte, waaraan de statistiek geen nauwe voorstelling geeft: schrikwek kend. Java is een van de vier wereldcentra der „Egyptische oogziekte"; (Egypte, Am sterdam en de provincie Limburg de drie andere) en de achteloosheid en onkunde der lijders verergert het op zichzelf al zoo erge kwaad. Mits hijtijds aangebracht, ver mag medische hulp hiertegen echter veel. En, gelukkig, wint die overtuiging veld on der de Javanen, zoodat, wie vroeger zich maar overgaf als hij het al grijzer en don kerder zag worden om rich heen, en rich niet meer uit huis durfde wagen zonder een leidende hand, nu vol vertrouwen bij den zendelingdokter komt, en zelfs voor de deur van de donkere kamer, en voor het fel uit den nacht opschitterend© oogspie geltje en de scherpe druppels uit het spuitje niet meer terugschrikt. Het is aan doenlijk de gezichten te zien in de af dee ling voor oogüjders; een weinig opgeheven naar waar, door het verdonkerende ver band heen, het licht te voelen is, als tastend naar een, nog verre, maar toch al maar dichterbij komende vreugde. En zooals nu en dan een, met schuin gehouden hoofd, een heel klein glansje poogt te vangen onder den blinddoek, en een ander, door een zwarten bril heen, zijn hand beziet, duidelijk voor het eerst weer sedert wie weet hoe langen tijdl De kinderen ritten heel stil, ontroerend-geduldig, met een bloempje of een stuk speelgoed, dat een verpleegster hun in de hand heeft gegeven. AJs zij den stap van den dokter hooren, verhelderen de kleine gezichten. Hij be looft hun, dat zij gauw weer naar huis mo gen en spelen met de broertjes en zusjes. Er zijn véél kinderen in het ziekenhuis, lijders aan allerlei ziekten, operatie- patiëntjes ook, vele. Men moet zich den angst en den afschuw, dien de Javaan voor het mes van den chirurgijn, voelt, eerst goed voorstellen, om dan het contrast te kunnen begrijpen wat dat beteekent: een overwinning der menschenliefde op de vooroordeelen, het wantrouwen, de vrees, den haat, die driehonderd jaar lang blank en bruin op Java gescheiden hebben ge houden. Voor een deel is die overwinning te dan ken aan het wijze inricht,' dat onnoodige botsingen vermijdt; er wordt in het zieken huis niet gestreefd naar bekeering der par tiënten. Wel vindt de Christen er de ge meenschap in geestelijke dingen, die hij zoekt, doch' den Mohammedaan wordt zij met opgedrongen. Tegen 't eind© der regeering van den on- gelulckigen koning Lode wijk XVI kwamen te Parijs drie jonge vrouwen aan, van wie er een voor een zonderling, treurig lot was bestemd. Zij heette Simonne Evrard. Haar vader was scheepstimmerman te Tournus. Hij was niet bemiddeld en had drie doch ters, die naar Parijs vertrokken op de aan sporingen van een landgenoote, mile Piot, die vroeger naar de hoofdstad was gegaan en daar thans een mode-zaak had. Geen van de drie maakte echter fortuin in het modevak; de eerste trouwde een kok, de tweede een drukkersgezel en de derde, Simonne, bleef ook niet lang bij' mile Piot, maar kwam terecht bij een fabrikant, die1 specialiteit was in uurwijzers voor klokken en horloges. Simonne, in 1763 geboren, was toen zeven en twintig jaar. Zij was niet mooi. "Volgens twee zeer uiteenloopende signalementen was zij vrij lang. Daarover zijn de signale menten het eens. Ook dddrover, dat zij bruin haar had, een ronde kin en een ge bogen neus. Maar volgens het een© docu- ment zijn haar oogen bruin, volgens het an dere grijs, terwijl haar mond gewoon is vol gens den eenen waarnemer, maar middel matig volgens den anderen. Waarschijnlijk zag zij er zeer gewoon uit, zonder „merk bare kenteekenen." Zij woonde in 1790 Rue Saint-Honoré bij haar zuster Catherine. Daar hoorde zij haar zwager, den boekdrukkersgezel, spre ken van een schrijver, die door de politie van Lafayette als een gevaarlijk man we'rd vervolgd. Hij heette Jean Paul Marat. „Omringd door spionnen en moordenaars," zooals hij zeide, vluchtte hij van de eene schuilplaats naar de andere en sliep nooit twee nachten in hetzelfde bed. Zijn blad, „J'Ami du Peuple," kon niet geregeld ver schijnen. De „Volksvriend" werd geredi geerd in een of anderen kelder bij een wal mende lamp. De schrijver had bijna altijd een doek om het hoofd, met azijn door trokken. Hij leed aan hoofdpijn. Ten 6lotte nam hij zijn toevlucht tot de steengroeven van Montmartre en daar vond hem de man, van Catherine Evraïd. Hij nam hem mede naaT zijn huis in de Ru© Saint-Honoré en zoo kwam Simonne in aanraking met Marat. Het beeld van Marat is met een zwarte kool geteekend. Hij was lichamelijk en zede lijk een monster. In rijn blad viel hij als een woedende keffer iedereen aan, die zekere rol speelde. Hij deed niets dan be schuldigen en rustte niet eer zijn slacht» offer naar de guillotine was gevoerd. Hij werkte voor de valbijl. Hij was bijna een dwerg. Op het kleine lichaam waggelde een zeer groot hoofd met een tanig, be enig gelaat. Hij liep met ge- kromden rug en huppelde meer dan hij liep. Hij was gekleed „als een voerman in ver val" en werd gekweld door uitslag. Een afschuwelijk wezen. Welnu 1 Simonne Evrard beminde dat monster en dat geheel haar leven. Haar toewijding en zelfverloochening zijn bewon derenswaardig zij offerde alles op aan dien man; haar rust, haar eer en heb weinigj© geld, dat zij had gespaard. Zij was zijn dienstmeid; zij verzorgde hem als een zwak kelijk kind. Zij vergoodde hem. Het schijnt, dat zij rijn haat, zijn verbittering niet heeft gedeeld en weinig cf niets wist van de af schuwelijke beschuldigingen, die hij uit strooide. Zij geeft hem alles en verwacht niets van hem. Hij heeft beloofd haa.r te huwen en houdt zijn belofte. Maar hoe? Hij Toept Simonne, plaatst zich met haar voor het raam van rijn kamer en terwijl hij haar de hand geeft, zegt hij: „In den grooten tem pel der Natuur, die ik tot getuige neem, zweer ik u eeuwige trouw." Een andere vrouw zou zich waarschijnlijk met die ver klaring niet tevreden gesteld hebben. Maar Simonne vindt het „huwelijk" op de ma nier van Rousseau prachtig. Zij is gelukkig en dankbaar. Sedert verlaat zij haar mon ster niet meer. Zij houdt de indringers van bem af. Zij is een weinig jaloersch als den 13den Juli 1793 een schoone jonge dame verzoekt bij Marat toegelaten te worden. Zij wil haar wegzenden. Maar Marat be veelt haar de dame binnen te laten en Si monne gehoorzaamt. De vreemde dame ïs Charlotte Cor day, die met een messteek Marat het leven be neemt, hem verhinderende nog meer kwaad te doen. Op het geroep van den stervende komt Simonne aangesneld; zij ziet de dame, on beweeglijk voor een gordijn 6taande, en houdt haar vast, tot de buren komen. Marat had geen beschikking te haren voordeele gemaakt. Haar huwelijk was vol strekt ongeldig. Maar voor allen, ook voor de familie van den overledene, was en bleef zij de weduwe Marat. Sommige vrienden, geweldige revolutionnairen, wilden haar ondersteunen. Burger Amaux verklaarde, dat hij elk jaar 50 livres van rijn traktement als direc teur van het hospitaal te Montpelüer aan „de levensgezellin van den Volksvriend" wilde afstaan en haar driekwart van zijn in komen zou geven als de natie niet zijn voor beeld navolgde. Maar de natie haastte rich niet en de geestdrift van Arnaux was spoe dig bekoeld: hij behield rijn geld. De Con ventie echter noodigde Simonne uit in haar midden te verschijnen. Dat was een gele genheid voor de arme vrouw om een onder steuning te vragen. Maar zij deed het niet; integendeel, zij weigoTde eiken financieelen steun. „De weduwe Marat", verklaarde zij, „verlangt slechts een graf." En vervolgens beschuldigde zij „ten overstaan van het Fransche volk" de lieden, die in anonieme geschriften den lof zongen van Charlotte Corday. Zij zegt, dab rij tot haar laatste dagen alles zal doen tot eerherstel van den stoutmoedigste en meest beleedigde der ver dedigers van het volk. Haar „laatste dagen" lieten zich wachten. Simonne betrok met de zuster van Marat, Augustine, een kamer, rue St.-Jacques. De vrouwen verlieten elkander niet weer: zij deelden baar herinneringen, rouw en be wondering voor baar held. In Prainal van het derde jaar der „céne en ondeelbare Republiek" werden zij drie maanden ge vangen gezet. Zij leefden zoo rustig moge lijk en bui ten de wereld, maar de elkander opvolgende regeeringen schenen niet te wil len gelooven, dat de vrouw en de zuster van Marat in geen betrekking standen tot de vrij talrijke samenzweringen. In het eerst van de negentiende eeuw verhuisden Simonne en Albertine. Zij be woonden een kleine, maar nette kamer op een vijfde verdieping Na de komst der Bourbons viel men haar lastig. Simonne dacht er over nogmaals te verhuizen en zelfs een anderen naam aan te nemen. Maar zij deed een ongelukkigen' val en stierf den 21sten Februari 1824. De heer Ramu, een horloger, die den beiden vrouwen werk had gegeven want zij had den zich bekwaamd in zijn vak gaf het overlijden aan. En Simonne werd thans officieel bij den burgerlijken stand inge schreven als de weduwe Marat. Volgens een officieele bekendmaking van de Koninklijke Engelsche Munt, is er in ge heel bet Vereenigd Koninkrijk, voor een bedrag van 113 millioen pond sterling (een pond sterling is twaalf gulden) aan gou den munten heele en halve sovereigns in omloop. Een dusdanig bedrag wordt alzoo verte genwoordigd door de bezitting aan goud, over welke het rijkste volk van Europa be schikt, en daamee wordt dan nog slechts een deel van rijn rijkdom uitgedrukt. In het jaar 1891 beliep deze gouden schat slechts 90 millioen pond en in 1900 nog maar 100 nrllioen pond. Het is welhaast onmogelijk, dat de fabel achtige schatkamers der Perzische koningen in Babyion en Persepolis, of die der Pha- rao's vel ooit zulke schatten aan baar geld geberbeigd zullen hebben, als tegenwoordig bij de Bankeni en in de geldkisten van Groot-Britannië berust. In elk geval is het een feit, dat deze moderne schatten meer vruchtbaar, produc tiever en nuttiger voor de groote massa zijn dan die, welke destijds in de schatka mers der barbaarsche vorsten lagen opge hoopt. Een artikel in het „Strand Magazine" wijdt een beschouwing aan hetgeen men zoo al zou kunnen aanvangen met de rijk- dojmmen der hedendaagsche groot-onder nemers. Het stuk neemt als de zes rijkste mannen ter wereld en niet slechts in Engeland aan: Rockefeller, Pierpont Morgan, Astor, Lord Strathema, Andrew Carnegie en Lord Roth schild Het schat hun gezamenlijk vermogen aan roerende en onroerende goederen op duizend millioen pond sterling en somt dan alle grootsche zaken op, die deze heeren tot stand zouden kunnen brengen, indien zij zich met de bedoeling: te zamen iets tot stand te brengen, vereenigden en hun ka pitalen te zamen smolten. Allereerst zouden zij de volledige natio nale schuld van Groot-Britamnië en Ierland kunnen afbetalen, die maar 750 millio.;.n pd. sterling bedraagt, en dan zou er nog net genoeg overblijven, om de National Gu lerv te Lenden, het South-Kensington Mu seum en de eerste-klasse-slagschepen van de Britsohe vloot aan te koopen. Zij zouden ook de geheele Britsche vloot ter vaarde van. 200 millioen pond kunnen opkoopen, ofs daar de heerschappij ter zee hedin ten do-re allereerst een kwestie van geld is, zouden zij zich voor 500 millioen pond een nog veel sterkere vloot kunnen aanschaffen en daarmee, als zij da ai beha gen in vonden, de heele wereld bedreigen. Ingeval soms deze milliardairs aanvech tingen van liefdadigheid mochten krijgen, zoo behoefden zij slechts het geheel der pri vate grondbezittingen in Engeland en alle onroerende goederen aan te koopen, om hun tegenwoordige, alle over hooge huren klagende tijdgenooten voor eens en voor al tijd van alle huren te ontslaan. Dat zou voor hen slechts een. peulschilletje zijn, daar de totale waarde der onroerende goe deren in Engeland slechts 220 millioen pond beloopt en reeds alle huizen van Londen voor een luttel bedrag van 44 millioen pond hun eigendom zouden worden. Ja, als zij er zin in hadden, om als het ware een koninkrijk voor hen alleen in t© richten, waar zij voldoende ruimte in zou den hebben, zoo zouden z\ j slechts het Ko ninkrijk Schotland behoev en te koopen, waarvan de waarde op 93 0 millioen pond wordt getaxeerd. Zij zouden verder den vol- ledigen kplenvoorraad van ^root-Britannic, waarvan de jaarlijksche ve Tkoop-opbreng- sten 123 millioen pond bedr; tgen, voor een tijdvak van acht jaar lang 1 :unnen opkoo pen en de rest van de wereli 1 gebrek doen lijden aan kolen. Ook zouder, zij bijv. het totaal aan inkomsten uit tol len, belastin gen en telegraaf-baten van Iroot-Britan- nië tot een gezamenlijk bedrag van 150 mil lioen pond jaarlijks kunnen oj >brengen en zich zcodoende kolossaal bemint 1 maken. Het is natuurlijk overbodig, nog op i© merken, dat de zes heeren er inhet minst geen plan op hebben iets dergel ij ks te doen. Waarom zouden zij ook? Een nillionnair werkt immers voor zijn eigen port emonnaie; als iiij dat niet deed, was hij gee o million- nair, geworden. En al even overbodig is het op te mer ken, dat de fantasie van den schrijver van dit stukje de macht van dit zestrvl verre overschat. Want in werkelijkheid is hun rijkdom afhankelijk van allerhandewijzi gingen van het algemeen krediet, v.^n po litieke verhoudingen en van andere dingen, zoodat Hun schatten schijnbaar de mach tigste.— zich in werkelijkheid als een der zwakste factoren zouden doen kennen, wel ke de wereld regeeren. DE MILT. Welke de functie van de milt toch eigen lijk was, lag tot dusver geheel in het duis ter. Men wist, dat zij een bloedrijk orgaan was, relatief rijk aaji ijizer, en voor het leven niet onontbeerlijk, want mensch en dier gedijen zonder milt uitstekend. Het feit, dat de milt ijzerrijk was, werd van beteekenis geacht en mén nam aan, dat rij diende tot vorming van roode bloéd- lichaampjes, die, gelijk bekend, ook ijzer houdend rijn. Naar prof. dr. Asker in „Die Umschau" beweert, heeft hij in samenwerking met zijn leerlingen Groszenbacher en Zimmermann het vraagstuk* van de functie der milt iets nade».r tot oplossing gébracht. Het bleek n.l., idat miltlooze dieren goed gevoed© zoowel als hongerlijdende meer ijzer uit scheiden dan de dieren, waar de milt nog behouden is, en concludeer en nu, hoe het orgaan dient tot reguleering van het ijzer- gehaüte bij de stofwisseling, in dier voege, dat het. het ijzer, hetwelk hij de stofwisse ling vrrj wordt, weer in een voor het orga nisme bruikbare verbinding aan het lichaam toevoert. Bayer, uit Munchen, heeft de nieuw© theorie getoetst aan miltlooze inenschen, en bevonden, dat ook hier de ijzerafschei- ding verh oogd is. Ten einc le nu na te gaan, of er een betrek king besta «it tusschen de milt en de roode Woedliehaa nipjes, hebben Asher en Vogel normale eni miltlooze dieren aan een ijzer- arme voediiog onderworpen, en konden toen constateeTei\i, dat het bloed der miltlooze dieren veel armer was aan bloedkleurstof j en roode bloedlichaampjes dan normaal bloed. Zooclra het miltlooze dier echter ijzerrijk voed'Bel ontving, kon het verlies aan ijzer, door ht ?t ontbreken der milt veroor zaakt, weer vecompenseerd worden. Gij moet naa «r den weg zien, als gij wiït vooruitkomen. .Menigeen is alleen daardoor gevallen, omdait1. hij meer op de schreden van anderen lel te dan op rijn eigene. Schubert AU vlokken d larlen en de dag vrieg endt, Is het de maand van blijde herinneringen, Daar kind'ren c erst den goeden Hei-I's© ziDgen En dan naar 't ^Christuskind hun stem ■di -d t.; V e r vr y.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12