Een ondeugend Prinsesje. 'l feuilleton. Zwart tegen Wit. Die was hun allemaal te slim af. De arme Invalide. dagreizen van de plaats van afvaren, merkte de eerste machinist, dat er brand «vak uitgebroken in een gedeelte van het acHipi dat de goederenlading bevatte. Te- rugkeeren nu, zou dwaasheid zijn geweest; want voor eerst was men bijna halfweg en dan had dit natuurlijk de argwaan opga wekt der passagiers, die vóór alles onkun dig moesten gelaten worden van het onge luk, omdat er dan al lic'ht eeai geweldige paniefe! zou ontstaan aan boord. Het. bran dende deel van het Schip werd zorgvuldig afgesloten gehoudenzooveel mogelijk werd de rook er uit en de lucht er in gepompt waardoor dus alles gedaan werd om de uit breiding van het gevaar te verhinderen. De heele bemanning, van de eerste bevel- voerenden tot do geringste kajuitsjongen wercl vervolgens bij elkaar geroepen en op haar eerewoord moest zij beloven, geen syllabe te reppen van het gevaar, waaron der men verkeerde! Voortdurend zou de scheepsbevolking echter in touw zijn, om het bewuste pompen te blijven Volhouden en in de vijf nachten, dat do reis ook nog duurde, waren de kapitein en de eerste en tweede stuurman dan ook nog niet uit de kleeren geweest. Eij elkaar zullen ze nog geen vier uren geslapen hebben leder dor bemanning deed zijn plicht en zoo had ze de voldoening, dat het sóhip behouden en wel te Liverpool «aankwam. Toen alle passagiers echter goed en wel de boot af waren, was het vuur niet langer meer te smoren en stond ploteeling de vracht-of dee ling in lichterlaaie. Plichtbesef had echter duizenden het le ven gered en wel verdiende de koene be manning een loftuiting en een eervolle ver melding, want het is geen kleinigheid, om te weten, dat je midden op zee zit met een brandend vaartuig. Er was eens een koning, die zoo oud was, dat zijn witte baard wel een meter lang op den grond hing, als hij stond. Daarom moest zijn kamerdienaar hem eiken ochtend twee dikke vlechten er van breien, die dan met een goudkleurig lintje dicht gebonden werden; en ging Kij nu in den tuin wande len, dan had de koning altijd drie pages in zijn onmiddellijk gevolg: óón in het midden, die den langen sleep van den hermelijnen mantel droeg, en twee aan weerszijden, die elk een vlecht bij het einde hadden, anders was de koning zeker gestruikeld l Deze vorst h'ad geen kinderen meer, alleen had hij een kleindochter, 't prinsesje, zooals de monschen zeiden, en een beeld schoon kindje was het, met prachtig helder blauwe oogen, parel-witte tandjes en een gezichtje zoo blozend en iglanzend, dat het wel een perzik leek. Het prinsesje had bijna eiken dag een mouw kanten jurkje aan en ander© kousjes en een nieuw hoedje op, allee even mooi, lief en aardag. Het seizoen liep ten .einde in het Nor- mandiaohe bad- en visschersplaatsje dat van uit Parijs per spoor in drie uren töjds te bereiken was. Bovendien werd het van af de hoofdstad dooT tal van auto's en fietsen be- rooht, want het was. dan ook in allen dee- een zeer uitlokkend plekje, waar heel wat te zien en te genieten viel. Er lagen altijd tal van jachten gereed, die op de En- gelscbe zeehaven Newkaven voeren. Het was geheel ingericht op vreemdelingenbe- eoek, ten minste er waren hotels voor alle Tangen en standen, en ofschoon liét al reeds September was, waren er toch nog velen op 't strand: oude en jonge lui, oude dames in haar gemakkelijke stoelen en klei ne kindertjes^ die bergen en kuilen maakten in het zand onder het toezicht van gouver nante of kindermeid. Wat verderop aan het atrand waren de Engelschen bezig aan het Maar helaas was het kleine vorstenkind erg plaagachtig van karakter; misschien wel omdat ze wat erg verwend wasAl haar speelgoed maakte ze moedwillig kapot en altijd was ze er op bedacht, de menschen het land op te jagen. Als ze het nu niet al'te bont had gemaakt, mocht ze wat paardje spelen met grootva der. Ze nam de beide lange vlechten als leidsels in de hand, den scepter als zweep en dan ging het er van door. Met den rijks appel mocht ze ookwel eens spelen, maar toch durfde de koning haar dit op het laatst niet meer toestaan, want ze maakte veel te veel deuken in dien gouden balEn tegen haar gouvernante was zc al bijzonder onhebbelijk ze stak eenvoudig de tong uit, als ze verboden werd; en vooral om den tijd, dat zi; wat aan het leeren zou beginnen, was zo zoo Listig en ongezeggelijk. Ze gooide opzettelijk de zilveren griffels uit het raam, brak haar lei, scheurde haar boekje, enz., enz. Voor dieren was ze ook heel onaardig, en eens knipte ze met een groote gouden schaar een stuk van den staart van grootvaders lievelingshondje; maar toen kreeg ze toch een paar geduchte tikken op de vingers, die haar echt pijn deden, en waardoor ons trotsche prinsesje zich zoozeer beleedigd gevoelde, dat ze met langer in het paleis verkoos te blijven en wegliep, den tuin in, en toen maar steeds verder en verder... Zoo had ze niet eens gemerkt, dat het al heej donker was, en liep maar steeds verder totdat ze toch te moe werd, en zich onder een boom ter ruste legde, vast 'rekenend, dat er wel iemand van de hofhouding haar zou komen halen. Maar intusschen sliep zij in, en werd eerst wakker toen het maanlicht scheen, en zij dus in 't eerst wei wat verwonderd was, dat ze niet in haar bedje lag, met haar gou vernante vlak bij zich. Toen ze dan nog maar een eindje verder liep, hoorde, ze plotseling een gezang van vele fijn© stem metjes, en zag eens kring van twaalf ethe rische boschnymfen, die haar rondedans deden in de groene weide, en haar fijne hemdjes van spinrag zelfs uitgetrokken had den om zich des te vrijer te kunnen bewe gen. Weer ontwaakte onmiddellijk de on deugd in het hart van het onaardige prin sesje en fluks greep zij het fijnste en klein ste hemdje dat er bij was en vloot daarmede het dichtst van Ket woud in, waarna ze het onbarmhartig aan het uitrafelen ging. Wat schrikten die arme feotjes, toen ze het gemis bemerkten, onmiddellijk vloden ze naar haar grootmoeder, de nevelkoningin, en die kwam vol toorn aangeloopen, want zij begreep onmiddellijk het heele geval, en sleepte het ondeugende prinsesje mee naar haar donker hol, waar zij in een reusachti- gen grooten ketel den nevel stookte voor de aarde. Het prinsesje zou hier nu tot straf een onbepaalden tijd verblijven, en moest haar mooie kleertjes afleggen en een nieuw tennissen, ep onder hen die het spel met de grootste belangstelling gade sloegen be hoorde ook de jonge Guéguen, het twaalf jarig zoontje van den nieuwen directeur der douanen, clie verlof h'ad gekregen om met zijn zusje Hervine en de gouvernante Anna Marie een wandelingetje te doen langs het strand. Daarom keek Jan met zooveel belangstelling, omdat hij volkomen de regels van het spel verstond. Nu liep ^et echter tegen het einde, en de spelers maak ten zich dus gereed weg te gaan. Opeens riep de kleine Vine: „Sain, Sam!" Dit bleek tegen den hond te zijn, die de eene jonge Engelschman met zich voerde. Die werd echter zeer boos bij dit geroep, en zei in heel slecht FranrchPardon de hond is van mij! kom mee Crack!" Dat kon je begrijpen! Die hond had zij- zelve nu dne jaar geleden van haar vader gekregen, het beestje was toen nog maar een paar maanden oud geweest en het kleine meisje en hij waren gelijk opgegroeid, zoodat ze zich bij zond er aan het dier ge hecht had. Maar op zekeren avond was hij niet terug gekomen, en nog altijd was zij hemdje weven van spinrag, dat zij zelve had moeten verzamelen van de boomèn en struiken rond het nevelpaleis eu zij mocht niet naar huis komen, eer deze arbeid klaar was had de nevelkoningin gezegd, ofschoon die zelve heel goed wist, dat het weefsel niet kon afkomen, zonder dat het maan licht het bescheen! Weken en maanden verliepen dus en tot haar eer moet gezegd worden, dat het prinsesje al aardiger en gehoorzamer werd. Dikwijls dacht ze met het grootste verlan gen aan haar lieven grootvader en haar trouwe gouvernante, en op een nacht, dat ze weer troosteloos wakker lag, stond ze plotseling op en kreeg een ingeving om eens heel ijverig te zijn en spon maar voort ill het zilveren maanlicht, totdat ze zich een liefkozende hand langs hét voorhoofd voel de strijken, en ook de boschnymfen nader bij gezweefd kwamen, en haar meevoerden in haar lichten elfendans, tot aan het slot van den ouden koning! Jullie de vreugde te beschrijven bij het weerzien is onmogelijk! Daarom wd ik je alleen nog vertellen, dat het ondeugende prinsesje" nu een bijzónder „lief" prin sesje werd, vriendelijk en behulpzaam en altijd genegen tot een opwekkend woord aan haar geleiders of ondergeschikten. Viedeirzrijdscsie control. Een schrijiver ziet uit het raam naar een metselaar, die aan den overkant bezig is, en die nu al in drie uur nog niets uitge voerd heeft! „Ik begri;p het niet", roept de altist uit. Daar zit me die man nou k.ilm aan op zijn muur, avanceert g én streep en strijkt Zaterdagavond netjes zijn geld opr!" De metselaar bromt intusschen in zich zelf. „Daar zit me die man aan den overkant nou al drie uur te luieren. Hij heeft nog geen pen in zijn handen gehad en dat noemt zich nou een schrijver en verdient schatten met rijn boeken!" Een ratfen-magazijjn. Ja, dit wil zeggen: geen magazijn, waar fatten verkocht worden, maar een magazijn door deze beesten -zelven aangelegdDit werd waarlijk zoo gevonden bjj het ontrui men van een keidér, ergens in een Fransch dorpje: onder een stelling waarop vaten hadden gelegen was daar een volledig ma gazijn door de ratten aangelegd. Aan den eenen kant lagen aardappelen, uit den kel der zelve daar bijeen verzameld, en aan den anderen kant lagen kaarsen, afkomstig uit een pakhuis, daar uit de buurt! JEn opval lend was het, hoe die lange gevaarten, voor een rattenlichaampje althans in ongeschonden staat waren bewaard geble ven blijven hopen, dat hij zich' wel weer vertoo- nen zou, maai' Sam was niet gekomen Vine had daar ontzettend veel verdriet van gehad. Verbeeld je, dat die arme Sam nu doodziek was, de tijd had ook echter deze smart gestild, maar toch was zij Sam lang niet vergeten. Intusschen waren ze naar hier verhuisd, en ziedaaT nu Sam terug Jawel, die trotsche Engelschman kon hem lïaar betwisten, maar dat zou ze zich niet laten welgevallen. „Mijnheer," riep ze, gloeiend van ver ontwaardiging, „die hond is van mij, hier Sam „Stop Crack," riep de vreemdeling, en trok het touw naar rich toe, terwijl de goe de Anna Marie niet recht wist, hoe zij hier tusschen beiden zou komen en het maar het beste vond, de hulp van Jan in te roe pen, die zoodanig verdiept was geweest in het spel, dat hij van het heele voorval niets gemerkt had. Maar toen hij nu naderbij ge wenkt was, overzag hij met één oogopslag den stand van zaken, en riep eveneens gloeiend van verontwaardiging; In het doro N. woonde eens een herber gier, die rich alle menschen te slim af waande, ja dikwijls sprak hij, dat degeen die hem foppen wilde, dan al heel vroeg bij de hand moest rijnen waarlijk, vele oolijke snuiters onder de bezoekers hadden het a-1 geprobeerd, maar nooit was het hun nog gelukt! Nu woonde er in 'betzelfde plaatsje ook een arme kleermaker, die eveneens om zijn slimheid bekend was. En die zou het nu toch eens ondernemen den slimmen waard schaakmat te zetten, zoo had hij met zijn kameraden gewed. Hij koos tot dit doel op zettelijk een Zaterdagavond, omdat de ge lagkamer dan altijd goed bezet was met gas ten en liij daardoor dan meer eer zou heb ben van rijü zegepraal. Hij zette zich dus op den bewusten avond aan een tafeltje en bestelde een flesch wijn, maar van de beste soort,die de waard maar had. Die vond het dus wel eon beetje verwonderlijk, dat de arme kleermaker zoo goed bij kas zou rijn, maar hij kon toch niet veel anders doen, dan het gewenschte maar brengen en de kleermaker ontkurkte dus de flesch met een kennersblik en dronk den wijn uit. Daarna bestelde hij een tweede flesch en toen hij deze ook leeggedronken had, riep hij den waard naderbij en vroeg hem, wat hij sc2 ddig was. Voor iedere Lesch ver langde de waard zes gulden; dus dat was al twaalf gulden bij elkaar. „Nu, ik vind de rekening volstrekt nint te hoog,'1 sprak de gast, want ik ben uiterst tevreden over het merk, maar toch zou ik U wel willen voorstellen om op een andere manier te betalen, dan in baar geld: laat ik je liever eenige liederen mogen voor zingen bevalt mijn lied je nu, dan be schouwen we de rekening als vereffend, in het omgekeerde geval moet ik dubbel betalen." Nu, de waard had daar niets tegen, want rijns inziens, beloofde dat niet anders dan twaalf gulden zuivere winst, binnen een paar minuten tijds te verdienen. De kleermaker begon nu van: „Het was in de Mei enz. En toen hij na afloop aan den waard vroeg, hoe dit lied hem bevallen was, zei die: „Neen, dat staat me nou heelemaal niet aan." Toen begon de kleermaker van: Aan den oever van een snellen vliet, maar dit beviel de-n waard nog veel min der. Eindelijk opende de kleermaker zijn goed gevulde beurs waar de blanke zilverschij ven in zichtbaar waren en hij zong toen: Open maar beursje, open maar lief, Anders houdt cje waard mij nog voor een dief. „Nou, hoe bevalt je dien zang?" En de waard, die steeds zijn gedachten had gericht op de blanke zilverstukken, antwoordde: Opperbest hoor! „Mijnheer, laat den hond los; die is van mijn zusje." „En ik heb al reeds gezegd, dat de hond van mij is." „Van U? Sam?" „Het is niet Sam, het is Crack." „LeugenaaTriep Vine, „het is Sam, mijn lieve Sam." De Engelschman deed nu weer een ste- vigen ruk aan den halsband, en terwijl hij Jan en zijn zusje den rug toekeerde riep hij nog slechts tot den hond: „ga meel" Jan kookte van drift. Hij was de goed aardigste jongen van de wereld, maar hij hield dol van zijn zusje, en dus kon hij. niet hebben, dat iemand haaT in het een of an der opzicht te na kwam „Zie je mij soms voor een dief nan?" vroeg de Engelschman. „Ik ben William Hamstead, de zoon van den vice-consul." „Al was je de prins van Wales in hoogst eigen persoon, dan zou ik nog mijn rechten tegenover jou weten te verdedigen." William Hampstead werd bleek van nijd, gooide zijn vest uit, stroopte zijn mouwen op en zette zich in uitval&positie. En of- „Top man," riep de kleine kleermaker, sloot zijn geldbuidel, sprak heel beleefd tot <le aanwezige gasten: ,,U hebt gehoord heeren, dat mijn laat ste liedje den waard opperbest beviel! Dus mag ik mijn schuld als vereffend reke nen e<n heb ik de eer de heeren te groe ten Met een diepe buiging wandelde het slimme ventje weg en de waard voelde zioh ditmaal overtroefd. Een goede kuiken-vader. Van de hanep in het algemeen hoeren wij nu niets geep staaltjes van goedigheid, maar toch komt het wel eens voor, dat zij heel ridderlijk de plaats innemen van de hen, bij het uitbroeden der eieren. Zoo hoorde ik eens van een haan, die niet alleen de eieren uitbroedde, maar ook de kiekens onder zijn vleugels verzamelde, ciaarbij klokkende, op de wijze van een hen. Van de naald, die niet zien kon! Kleine Willy lia<l al haar best gedaan om een naald in tc stefken, maar ofschoon liet ding waarlijk toch zoo'n ruim oog had, ging het niet em werd Willy eindelijk wan hopend. Half-huilend riep hij ten laatste. „Hè naald: jij hebt nou tooh zoo'n flirtk oog! Kan je nou nog niet genoeg zien? En ik heb je zeker toch al meer clan twaalf maal den draad laten zien en voorgehou den Een dclkter van naam waj op zekeren avond nog laat op ziekenbezoek geweest, toen hij bij zijn terugkomst, een kat angstig hoorde miauwen! Nu, menigeen zou zich daar geen minuut langer voor opgehouden hebben, maar daar de dokter een groot dierenvriend was, viel het hem al dadelijk op, dat het miauwen zoo klagend en ge dempt klonk. Daar hij ecóter in 'bet duis ter niets kon onderscheiden, riep hij vrien delijk poes, poes, poesEn even later voelde hij iets tegen zijn beenen aanwrijven en pakte 't poesje op, terwijl hij het onder zijp jas verder meedroeg naar buis. Einde lijk, onder het licht van een lantaarn aan gekomen, zag hij, dat poes een gebroken pootje had. Heel voorzichtig nam hij de ar me invalide nu mee en thuis gekomen ging hij onmiddellijk het zielke pootje verbinden, terwijl hij daarbij de hulp van een pleeg zuster inriep, die ajtijd bij hem in huis woonde, omdat hij veel operaties deed. 's Nachts ging poesje mee naa. dv slaap kamer van den dokter, en mocht daar op de zachte, warme rustbank liggen, terwijl het den volgenden ochtend onmiddellijk een schoteltje vol lauwe melk kreeg! Bij deze verpleging genas de invalide uitstekend cn was dan ook I- ter den dok ter zoo dankbaar, dat ze niet dacht aan te- schoon deze uit-noodiging nu niet juist ge schikt was om Jan tot kalmte te brengen, had hij toch geen lust, zoo in het publiek tot een vechtpartij over te gaan en zei dit ook tegen den Engelschman, die hem daar op een woord toevoegde, dat hem het bloed nog meer aan het koken bracht. „Lafaard!" klonk het. „Lafaard? wacht dat zal ik je betaald zetten," zei Jan, die zich wel niet op bok sen verstond, maar toch een paar uitsteken de vuisten bezat en dus ook niet naliet, daarmede nu den Engelschman voortdurend op den rug te beuken. Het belooft een geweldige vechtpartij te worden, maar door de omstanders was de strandpohtie gewaarschuwd, en die trad nu tusschenbeiden, en scheidde de beide par tijen, midden in een geweldigen strijd. „Wat is er dan. jongens?" vroeg de agent. Beiden wilden nu hun zaak verdedigen de omstanders spraken ook een woordje mee, zoodat de agent ten laatste er mets uit wijs kon worden, en allen maar het zwij gen oplegde, zeggende: rug te kc.-.n, maar haar weldoender hel heele 'huis door bleef volgen, net als een hondje. Maar nu komt ncj het meest be langwekkende van de geschiedenis: Op zekeren dag trad de dokter in zijn opera tiekamer en sprong de iipvalide telkens voor hem heen, of ze hem wat te vertellen 'bad. De dokter volgde de uifcnoodiging en zag... midden op den vloer een klein poesje liggen met een gebroken achterpootje! Blijkbaar had de invalide ciit in den bek daarheen gesleept, zioh herinnerende haar eigen goede behandeling bij de beenbreuk Dat de dierenvriend getroffen was door dit blijk van dankbaarheid behoef ik zeker niet verder te betuigen. KooSpalmen. In de landen om en bij den Equator groeien die wonderlijk-nuttige en interes sante boomen, ai© den inwoners dier stre ken zulk een gezochte spijze en uiterst ver- kwikkenden drank geven. De reiziger uit Midden-Europa ziet met verwondering het nut, dat de koolpalmen- oogst oplevert. Wel is er veel meer zorg en last verbonden aan den kqoloogst dan hier te lande: de kooien moeten n. 1. boven van de gladde stammen afgehaald worden. Op de rechte wijze bereid,, leveren deze boomdeclén editor een allersmakelijkste groente. Het sap der stammen levert een heerlijk frisschen drank en het hout zelf dient «als bouwmateriaal, en tor vervaardi ging eener papiersoort. Deze boomen bo men op Cuba, de Antillen, Oua3rana cn andere West-Indische eilanden voor, erder den naam van „Suterpen". Wie een kuil graaft voor een ander. Een kantoorjongen ging ee.is mee op e^n boottochtje, maar doordat hij nogal laat op de boot gekomen was, kon bij geen plaats meer vinden. Hij bedacht toen een list om een plaatsje te verwerven. „Hebt ge den walvisch gezien?" vroeg hij aan do menschen om hem heen. „Ze hebben een walvisch aan de pier vastgebonden, en d;e slaat met zijn staart, dat de pier er van trilt." Niemand geloofde hom, maar de jongen bleef het dek rondloópén en over zijn walvisch praten. Eindelijk stonden er een paar menschen op en gingen over de verschansing kijken. Spoedig volgden er meer en eindelijk stond de helft der passagiers naar buiten te kij ken. Er waren daardoor een menigte stoelen open en de jongen koos den besten uit. Maar het verhaal van den walvisch bleef rondgaan en de menschen kwamen niet terug; integendeel, er liepen er steeds meer naar de verschansing. Eindelijk werd de jongen zelf ook nieuwsgierig en liep naar den kant van de .boot. „Wie weet of er ten slotte niet werkelijk een walvisch is dacht hij. „Nu, genoeg, jongens! Je hoeft mij nu niet meer te vertellen. Geeft me jullie na men maar, dan kan je zelf verder je zaak aan den commissaris voordragen, die zal er wel uitspraak in doen. „Ik ben William Hampstead," klonk het verwaand, „zoon van den heer Archibald Hampstead, nee-consul van Engeland." „Ik, Jan Guéguen, zoon van den direc teur der douanen," sprak op zijn beurt de jonge Franschman. „Jongens, dat zal opzien baren in de streek," sprak de agent. „Van wien is die hond nu wel?" Zie, daar hadt je het twistgesprek nu weer in vollen gang. „Weet je wat," sprak de agent, „laat de hond zelf oordeelen.Gaat u nu dien kant uit, mijnheer Hampstead, en u dien..." Tot groot genoegen van de omstander? volgde Sam Jan en zijn zusje. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1911 | | pagina 12