ZONDAG5BIAD*
EID5CH DAGBIAD
V'
No. 15868.
BOlN'BOrS 63.
11 November.
Aimo 1911.
De telefoon in Zweden
en Denemav&en.
I» III jiri d; h ulglml iliiiljli 11- -
VAN HE.T 'V
Zij was klein en teer, bijna te klein en te
teer; een fijn, bijna breekbaar poppetje,
een kind van uiterlijk en toch acht en twin
tig jaar oud. En zij was rijk en wilde gaarne
trouwen.
En ook hij was klein, voor een man be
ilist te klein; maar hij had dan toch tame
lijk breecle schouders, en daar hij een snor
sn een baardje droeg, zag men, dat hij geen
kind meer was, maar een volwassen mensch.
En hoewel hij kunstenaar was, was hij
wel in staat een vrouw te onderhouden,
-vooral wanneer zij. -wat geld meebracht.
Hij vereerde haar en zij achtte hem hoog
jen heiden waren van meening, dat zij goed
bij elkaar pasten, wat hun grootte en ka
raktereigenschappen, inzichten en meenin
gen betrof.
Maar toch was het noodig, dat die mee-
'ning eens onder woorden werd gebracht.
En - daaTtoe wilde hij geheel in den vorm
om haar hand vragen.
Maar tot zijn verbazing bemerkte hij plot
seling, dat haar gedrag te zijnen opzichte
veranderde. Zij was nog wel vriendelijk en
lief, maar zijn gevoel zeide hem, dat er
toch iets veranderd was. En hoe scherper
hij op haar lette-, des te duidelijker werd
hem dat. Toen meende hij niet langer te
mogen aarzelen: hij trok zija beste pak aan,
zooals dat bij dergelijke plechtigheden ge
woonte is, en verklaarde haar zijn liefde.
Zij werd vuurrood en verlegen bij zijn in
mooie termen vervat aanzoek; maar toch
gaf-zij hem een formeel blauwtje, vriende
lijk en elegant, zooals dat bij haar persoon
paste.
Haar hart was niet meer vrij en hij moest
maar geen poging doen te onderzoeken,
wien het toebehoorde. Dat was voorloopig
haar geheim; maar op een goeden dag, en
misschien wel spoedig, zou Jiet geen ge
heim meer wezen.
En daarbij kleurde zij nog sterker.
,,Ja, op den dag, waarop u mij van uw
verloving zult kennis geven," zeide hij bit
ter. Met die woorden ging hij weg, met een
gevoel van teleurstelling en ergernis in zijn
verliefd hart.
En hij dacht er maar over na, wie h'em
toch den voorrang zou hebben afgenomen,
maar hij kon er niet achter komen.
Wanneer hij een halfuur na zijn blauwtje
bij zijn aangebedene was gekomen, bijv. on
zichtbaar, dan zou hij het geweten hebben.
Want toen stond zij voor het raam en
keek met stralende oog-en naar beneden op
straat.
Een prachtig paard, door een soldaat aan
den teugel gehouden, sloeg met zijn pooten
op het plaveisel en een grooté, forsche ka
pitein zette rijn voet in den stijgbeugel en
h'eesch zich boven op het paard.
De oppasser liet de teugels los en als een
veldmaarschalk na een bevochten overwin
ning reed hij weg.
Dat was de kapitein, die sedert eenige
weken op kamers woonde op de derde ver
dieping; de kapitein met de ridderlijke,
flinke gestalte, de houding en het uiterlijk
van een toreador. Dat was de man, dien
zij had liefgehad van het eerste oogenblik,
dat zij hem had gezien.
Hij was bijna tweemaal zoo groot als zij
en zij ontveinsde zich niet, dat dit een be
letsel kon wezen. Maar hadden niet veel
groote mannen kleine vrouwen, en was zij
niet knap en rijk? En toen zij hoorde, dat
de kapitein arm was, had zij wel een kreet
van vreugde willen uitstooten. Zij wilde
wel niet alleen om haar geld getrouwd wor
den, maar wanneer een meisje acht en
twintig jaar oud is geworden, is zij- ook niet
meer zoo dwaas te willen, dat zij alleen om
haar eigen persoon wordt genomen.
Wanneer iemand haar maar gezegd had,
hoe zij kennis met hem kon maken en zijn
belangstelling krijgen, zonder zich als dame
te compromitteerenZij zag hem dagelijks,
omdat zij er op wa-chtte, wanneer hij het
huis verliet en wanneer hij terugkeerde;
maar hij had waarschijnlijk geen flauw ver- -
moeden van haar bestaan. Dat hield zij niet
langer uit
De kapitein had zijn rit voleindigd. Hij
sprong uit den, zadel en de oppasser nam
het verhitte paard in ontvangst, om het
weer naar den stal te brengen.
Als dank voor bewezen diensten, streek
de kapitein liet paard over den nek en ging
toen sporenkletterend het huis binnen. Op
de trap van de eerste étage kwam hem
iets vrouwelijks tegen Het was niet bijzon
der licht op de wenteltrap; maar -dat het
gelaat, hetwelk naar hem werd opgeheven»
dat van een aardig meisje was, kon hij wel
onderscheiden.
En in aardige meisjes had hij altijd een
welbehagen.
Maakte zij daar niet een buiging voor
hem
„Wél, kleine," zeide hij joviaal, ,,moet je
naar school? Of naar de muziekles
En hij pakte haar kin tusschen duim en
vingers.
Zij fluisterde een paar woorden, die hij
niet verstond, en eigenlijk was zij een beetje
bang voor hem.
„Heb maar geen angst/' zeide hij, „ik
zal je wat geven."
En hij greep in zijn jaszak en nam daar
een bonbon uit.
„Mondje opencommandeerde hij en
met de linkerhand hief hij haar hoofdje op,
zoodat het geheel tegen' zijn arm rustte. En
toen zij onwillekeurig haar mond had open
gedaan, st-opte hij er een bonbon in en toen
nog een.
„Zpo," zeide hij, „met attentie proeven,
kleine. Ze zijn goed; ik eet ze ook."
En met een vriendelijk, vaderljik tikje
tegen haar wang liet hij haar gaan-
Zij was als verstomd; een oogenblik later
liep zij als een opgejaagd dier de trap af.
En terwijl de bonbons in haar mond smol
ten en de aromatische zoetigheid haar keel
streelde, smolt er ook iets anders in haar,
maar dat gaf haar geen zoeten, maar een
bitteren smaak; haar liefdel
„Kjleiné" had hij haar genoemd. Voor een
'kind had hij haar gehouden en hij had
haar, als een kind, bonbons in den mond
gestopt. Het was om te besterven.
En hijzelf, hij, een ridder zonder vrees of
blaam, at bonbons!
Nog denzelfden dag schreef zij aan haar
kleinen vriend, dien zij zoó'n verdriet had
ge-daan.
En toen hij kwam, vroeg zij hem:
„Ben ik in jouw oogen een kind?"
„Maar waar denk je aan?" vroeg hij,
zonder de bedoeling van die vraag te be
grijpen.
„En eet je bonbonsV'
„Neen."
„Vergeef me dan," smeekte zij en reikte
hem haar hand met een uitdrukking in de
oogen, die hem zeide, dat zij .zich geheel
aan hem gaf.
Als men in Denemarken, maai* vooral als
men in Zweden réist, wordt men bijzonder
getroffen door het gebruik, dat er gemaakt
wordt van de telefoon. Ieder telefoneert^
o ve ral telefoneert men. Als gij aankomt
aan een Zw,eedsch station dan ziet gij al
lereerst de 'ïmededeelingde telefoonauto
maat bevindt zich daar en daar. In' uw
hotel treft het u, dat alle kamers, ook de
eenvoudigste, zijn uitgerust met een tele
foontoestel; te Stockholm vindt ge zelf®
twee dezer nuttige voorwerpen op uw'
schrijftafel.
Maar nog meer trekt het uw aandacht,,
dat gij iedereen kunt opbellen.
In uw woonplaats zult gij het wel laten,
om mensohen in officieele positie, die gij
persoonlijk met heel goed kent, op te bel
len; maar in het Noorden vindt men dat
de natuurlijkste zaaik der wereld; ieder belt
iedereen op. In Denemarken kan men
zelfs den Koning telefonisch bereiken, al
zegt dan ook de juffrouw in de centrale,
als gij het nummer noemt; „Weet u. met
wien u spreken wilt?"
Ministers en industrie-koningen vinden
het vanzelfsprekend, dat ge hen opbelt, en
als men in het begin ai. men iemand
wensckte te spreken, dien men 1 ij ons niet
zou opbellen, een briefje schrijft, krijgt
men meermalen te hooren: „Waarom belt
u mij niet liever c-p? Dat spaart tijd!"
En dat is te merkwaardiger, omdat met
name in Zweden iedereen een telefoon heeft
De Minister van Buit en/landsche Zaken
heeft zijn eigen nummer, en de meeste ver-i
(koopstertj es uit het Stockholmsche groot©
warenhuis, „Nordiska Aktien Kompa-
niet," bobben een telefoon.
Als een boot wordt gemeerd aan de kade,
is het eerste werk, dat men den telefoon
draad van bet schip weer even aanknoopt
aan den draad, die afhangt v-n den paal,
voor dat doel aan den wal opgericht. En
dat geldt niet enkel de groote booten, die
de overzeesche verbindingen onderhouden,
r