Prijzen en loonen thans
en voorheen.
Zonnesteek bij paarden.
nissen in de voeding optreden, gepaard
met sterke vermagering.
„Die koe heeft scherp in," zegt de vee
houder dikwijls. Bij onderzoek blijkt na het
slachten, dat zoo'n speld uit een der magen
langs 't middenrif naar het „hartenzakje"
verhuist. Dan ontstaat er een verzwering in
de borstholte.
Overal echter, waar een speld pens- of
netmaag doorboord heeft, komt het op die
plaats tot een hevige ontsteking. Een ge
zwel ontstaat, dat minstens zoo groot
wordt als een flink ei, doch ook. wel een
Edammerkaas in grootte overtreft, als het
lang duurt, voor zoo'n beest geslacht
wordt.
Het a?me dier heeft veel last en pijn.
De pens kan zich niet meer behoorlijk uit
zetten, omdat zij met 'het buikvlies vast
gegroeid is. Sotns pok met de darmen.
De maag wordt dan overladen met gas
sen en er ontstaat, „trommelzucht", die
ongeneeslijk blijkt, omdat de ooTzaak niet
kan weggenomen worden.
Al die abcessen, welke in vele streken
van ons land op genoemde plaatsen bij het
slachten van vee gevonden worden, zouden
voor een groot deel voorkomen worden,
wanneer niemand meer een speld aan zijn
kleeren stak, maar die behoorlijk in een ko
ker deed.
Vóór h$t aardappelschillen of het schoon
maken van groenten begint, moest iedere
dame haar dienstbode inspecteeren en alle
spelden laten opbergen. Natuurlijk lette zij
er dan ook streng op, dat nergens op keu
kentafel of aanrecht spelden of naal
den liggen en dat zij er zelve geen enkele
aan haar japon heeft.
„Leeringen wekken, voorbeelden trek
ken
Eigenaardig is het, dat ver van de groote
steden deze kwalen zelden of nooit voor
komen en dan nog alleen bij koeien van
hoveniers, die sdhiillen gehad hebb.n.
Vooral, omdat zulke spelden ook in berei
de spijzen kunnen geraken bij het opdoen
en de leden van het gezin de dupe zouden
kunnen worden, eisohe men, dat iedrr, die
met spelden moet omgaan een koker heeft
en ze uitsluitend daarin brengt, 't Is beter
den put te dempen vóór het (kalf daar
in verdrinkt*
Wat wordt alles duur. Over het algemeen
is het leven toch in de laatste jaren veel
duurder gewordenmen wil, dat ons onder
houd veertig procent meer kost dan vóór
tien jaar. Dat is veel. Het is waarschijn
lijk onze maag, die ons op de grootste kos
ten jaagt; niet, dat wij zooveel meer of zoo
veel smulliger eten, maar de levensmiddelen
•zijn zoo geweldig gestegen en stijgen nog
bijna dagelijks. Het brood is daarbij nog
het minst omhoog gegaan en stellig is het
in qualiteit aanzienlijk verbeterd.
De prijzen der levensmiddelen nu en en
kele eeuwen terug verschillen enorm. Het
vleesch is, in verhouding tot het brood,
veel duurder geworden: in de 13de en 14de
eeuw -was het 10-maal minder waard dan
nu. Een os kostte ongeveer 18 gulden, soms
ll gulden; een schaap tusschen 2 en 1 gul
den. Eieren kostten in die tijden zelfs 12-
maal zoo weinig als nu.
Andere artikelen echter, welke nu als
goedkoop gelden, waren toen duur. De
middeleeuwers kochten zich niet arm aan
linnengoederen. In de 14de eeuw kende
men pas de weelde- van het daghemd, een
eeuw later veroorloofde men zich de luxe
van het nachthemd. Beddenlakens lieten
nog veel langer op zich wachten. Rijke lie
den kleedden zich 's nachts poedelnaakt uit
en sliepen tusschen veeren kussensarme
lieden lagen tusschen twee zakken met
hooi. In de dorpen sliep men in de 16de
eeuw nog dikwijls op een hoop kastanje-
of eikeblaren. Aan schoenen gaf men toen
tertijd ook niet veel uit. Uit zuinigheid liep
men nog blootsvoets, en houten schoenen
in onze landen reeds vroeg de klompen
werden zoo goed mogelijk dichtgetimmerd.
Maar toen de leeren schoenen in gebruik
kwamen, betaalde 't volk hoogstens een gul
den het paar; aanzienlijke lieden besteed
den wel meer, en toen, op het eind van
1700, de geweldige weelde velen beving,
betaalde men zijn schoenen stellig niet
goedkoop, al betaalde men tweemaal zoo
veel voor^het poeder van de pruik.
Wat verschil is er ook tusschen de loonen
thans en ï'm vroeger eeuwenZeven eeuwen
lang zijn de metselaars tevreden geweest
met een daggeld van 40 ets. Bediende-sala
rissen bedroegen hoogstens f 25 per jaar
in 1600, een 'eeuw vroeger 10 gulden. Het
gewone ongeoefende werkvolk ontving tot
1800 tusschén 10 en 20 centen per dag.
Voor den boerenstand is 't ook geen voor-
deelige tijd. Maar allen treuren nog niet.
't Was nrët lang geleden in de buurtschap
Linden, bij Vofden, kermis. Een plaatse
lijke berichtgever sprak zijn medeburgers
aldus bemoedigend toe:
„Al staat er ook niet zooveel gras in de wei,
Al zijn ook de tijden wat duur,
Al voert er de boer nu al lijnkoeken bij,
En kijkt er de vrouw soms wat zuur,
Al wordt er wat minder ter spaarbank ge
bracht,
Wat minder in 't „deuske" bewaard,
Bij kermis de zorgen op zij maar gezet!
Viert feest naar Oud-Hollandschen aard I
Na zonneschijn regen, zoo was 't dit jaar,
Al kwam dan de regen ook laat,
Eens komt na de regen ook zonneschijn
weer
En strijkt er de zorg van 't gelaat 1
Dies wenschen we onzen landbouwenden
vrienden
Pleizierige kermis in Linden!"
Een andere man, de groote Edison, heeft
ook woorden van bemoediging laten hoo-
ren en den mensehen der toekomst een blij,
althans gemakkelijk leven voorspeld. „De
tijd zal komen," zoo liet hij zich uit tot een
medewerker van de „Vossisch'e Zeitung" te
Dresden, „dat geen mensch meer met zijn
spieren zal behoeven te werken. Eerst dan
zal het menschenleven de moeite waard zijn.
Machines zullen spierarbeid uitvoeren, de
mensch zal uitsluitend met zijn hersens wer
ken. Vreest gij over-pToductie Die zal er
dan ook niet meer zijn. Ieder mensch moet
goed kunnen leven. Iedere boer, iedere ar
beider moet een goed eigen huis bezitten
met fraaie schilderijen en meubelen. Waar
om ook met? De dingen moeten goedkoop
te krijgen zijn. En ziet gij, juist dat kan
door de machine bereikt worden." Verder
vertelt Edison, dat zijn nieuwe motor ben
zine overbodig maakt en zoo licht is, dat hij
alle bestaande motoren overtreft. „In 20
jaar zult gij geen paarden meer in de stra
ten zien en voor 3000 Mark een prachtige
automobiel koopen. Ten slotte zei hij er
innig in te gelpoven, den menschenleeftijd
tot 200 a 300 jaar te kunnen verlengen.
„Waarom niet?" vroeg hij. „Wij zullen alle
bacteriën weten te dooden."
Zouden wij te vroeg hebben geleefd, of
zouden wij die toekomst nog medemaken
Vfiiegenfokkerij.
Een farmer in Pennsylvamë heeft zich met
succes toegelegd op de... vliegenfokkerij.
Een nieuwe lekkernij brengt de man in den
handel: eitjes van legvliegen, ephyda's, dat
zijn bewoonsters der zouthoudende meren
in het verre Westen en in Mexico. De far
mer fokt de vliegen in groote kooien van
ijzeTgaas, vliegenparken zou men ze kun
nen noemen, van 20 M. lang, 13 M. breed
en ruim 3 M. hoog; in het midden daarvan
2ijn alleraardigste kleine vijvertjes aange
legd, waarin de vliegen heur eieren leggen.
Eens per dag worden de vijvers geledigd,
en in ieder er van oogst de fokker nnllioe-
nen eitjes, welke door lichte wrijving ont
daan worden van een zeer licht schaaltje.
Behoorlijk toebereid, zijn deze kleine, witte
"korreltjes een smakelijk en voedzaam ge
recht, uitnemend geschikt, naar het heet,
om de gehemelten der lekkerbekken te
streelen.
De productieve kudde bestaat volgens
den vliegenfokker uit zeer zindelijke beest
jes, ongevaarlijk en aangenaam in den om
gang. Dit zijn dus daar nette, welopgevoede,
geciviliseerde vliegen, die de onze ver voor
uit zijn. Intusschen: men heeft daar weer
een voedingsmiddel meer. In dezen tijd
van schaurschte zou zoo iets ook hier
waarschijnlijk aan velen welkom zijn.
Wanneer bij bovenmatige hitte een paard
op straat of op het veld ineenzakt, dan zegt
men, dat het door een zonnesteek getroffen
is. Eigenlijk mag men van deze uitdrukking
slechts gebruik maken, als het dier bewus
teloos neerstort en binnen weinige minuten
of uren sterft, want er komen ook minder
ernstige gevallen voor, die men juister met
„uitputting door warmte" betitelen kan.
Hierbij geschiedt het neerstorten van het
paard niet zoo plotseling en kan het bij een
tijdige deskundige behandeling weder ge
heel genezen. Deze uitputting zal men voor
al bij zieke of zwakke paarden waarnemen.
Het i3 toch door de practijk bewezen, dat
dikwijls het eene paard van een span door
de warmte uitgeput raakte, terwijl het an
dere, dat onder dezelfde omstandigheden
gelijke diensten had verricht, hiervan geen
hinder had. Het uitgeputte paard lijdt óf
aan een storing in de spijsverteringsorga
nen, aan een onbeduidende ziekte, óf het is
niet voor den arbeid, dien het volbrengen
moet, voldoende voorbereid geworden.
Met het oog op dit laatste, zullen veu
lens beneden vijf jaren spoediger door de
warmte uitgeput zijn dan volwassen paar
den. Daarom late men bij- buitengewone
warmte de paarden, die daaronder het
meest lijden, slechte licht werk verrichten.
Deze regel geldt ook voor paarden die
men sedert kort heeft aangekocht, omdat
men met deze paarden natuurlijk nog niet
bekend is en zij nog niet aan het klimaat
van hun nieuwe woonplaats gewend zijn.
Ook storingen aan de spijsverteringswerk
tuigen werken met de hitte mede tot deze
uitputting van het paard. Het is in de
meeste gevallen een chronische storing der
spijsverteringsorganen, die voor het oog
niet goed merkbaar is, doch zich door dom
heid, traagheid, dikke urine, het langzaam
afwerpen der wmterharen, het hijgen bij
lichten arbeid, het zweeten in den stal na
den arbeid en afwisselende kenteekenen
van den mest, die op sommige tijden nor
maal, op andere tijden weer leemkleurig,
met slijm bedekt of een onverteerde, kwa
lijk riekende massa is, openbaart. De hoe
danigheid van den mest is dan ook een
zeker herkenningsteeken, waaruit men den
toestand der spijsvertering-swerktuigen
kan beoodeelen.
Blijkt het nu, dat deze organen niet ïn
orde zijn, dan moet men door een zorgzaam
voederen, bijv. door kleine veranderingen
in het voeder te brengen, do rantsoenen
iets kleiner maken of door het toedienen
van eenvoudige geneesmiddelen trachten,
deze werktuigen weder in hun gezonden
toestand te brengen.
Evenzoo moet men, wanneer men ziet,
dat de spijsverteringswerktuigen niet in
orde zijn, er op bedacht wezen, dat men
het paard geen werk laat verrichten op tij
den, dat eT gevaar bestaat voor „zonne
steek." Wanneer bij bovenmatige hitte lang
aanhoudend en zwaar werk vereischt wordt,
dan kunnen de volgende voorzorgsmaatre
gelen met vrucht worden aangewend.
Hooi mag in het middaguur niet gevoe
derd worden, want dit veroorzaakt den
paarden slechts last, omdat het, als het in
de groote darmen overgaat, daar blijft,
totdat de vertering gedurende de rust kan
aanvangen. Men voedere des morgens
vroeg, vóór het graan, in geringe hoeveel
heden met hooi en, dan weer 's avonds als
het graan verteeTd is, waarop het paard
een halfuur gerust heeft, en dan het graan.
Men geve het dier nooit het voederen
te drinken.
Doet men dit wel, dan gaat het duinkwa-