ZONDAG5BIAT)
L&IDJ5CH
411
No. 15844.
14 October.
Anno 1911.
•I gft«?<*y>??II?lY?Tl glITtlj éITi»I>» M^iiSiiT
VAN HELT -I$sL
DE MACHT DER GEWOONTE.
Russische kleinhandelaars.
••'wt^f^i »t*ïi?*?l
tillèiotlèlll»»*
Avond aan avond zat Frans van der
Meer in zijn kleine kamer te cijferen en
te tellen^ uren achtereen. Hij was kassier
in een groot magazijn, doch zijn verdiensten
waren niet naar verhouding van de groote
verantwoordelijkheid, die op hem rustte,
en daardoor zag hij zich genoodzaakt, met
behulp van bijwerk, dat zijn avonden in
beslag nam, het hoofd' boven water |te
houden.
Weer zette hij cijfer na cijfer en, optel
lende, verslond hij kolom na kolom.
drlatseling hield hij op. Op de verdieping
vlak boven zijn hoofd deed een forsch aan
geslagen acoooró de snaren van een piano
trillen en weerklonk door het geheele huis.
Da*ar begint „zij" weer! En dat eiken
avond.... Goed om krankzinnig te worden,
't Is onmogelijk, om zóó te werkenWoe
dend liep de jongeman zijn kamer op en
neer. Een maand geleden had' een nieuwe
huurster haar intrek genomen en sedert
was het lederen avond hetzelfde liedje.
Zoodra Van der Meer begon te cijferen, be-
gon ae piano te spelen. En of hij zijn ooren
al dicht stopte, de heldere klanken dron
gen door tot in zijn hersenen. Hij vvt-
wensöbte zijn buurvrouw in den grond van
zijn hart. Maar daar geen enkele verorde
ning hem gelegenheid gaf, zijn bvklag in
te dienen, vatte hij telkens zijn arbeid op
nieuw op, zoo goed en zoo kwaad het ging.
en zijn optellingen werden voltooid op de
maten der muziek. Echter eerlijk gezegd,
was het vandaag toch wat al te slimde re
keningen, die hem waren toevertrouwd,
waren vol buitengewone moeilijkheden en
het werk moest beslist af zijn tegen den vol
genden dag. Hoe kon hij zijn taak afleveren
onder deze on af gebróken regenbui van mu
zieknoten
Frans ging weer voor zijn bureau zitten;
de piano klonk immer fortissimo. Hij klom
op een stoel en tikte tegen de zoldering. De
piano zweeg een oogenblik, begon daarna
van voren af aan, eerst aarzelend, toen
forscher dan ooit.
De rekenaar verkeerde in zulk een opge
wonden toestand, dat hij zich niet meer
meester was. Hij vloog met groot? sprongen
de trap op. Met een hand, die beefde van
woede, belde hij aan de bovenverdieping.
Uit het halfduister, nadat de deur geopend
was, klonk hem een lieve stem tegemoet:
„Wat is er van uw dienst, mijnheer?"
Hij wilde een rtortvloed van veront
waardigde woorden uiten, maar de
liefelijkheid en het jeugdige dezer stem
brachten zijn toorn tot bedaren. Hij stamel
de:
„Ik kom.... Ik wilde... 't Is over de
piano, weet u
„Over de piano? Maar kom dan even
binnen, dan kunnen we rustig praten."
Hij gaf aan de uitnoodiging gehoor. Daar,
in een der hoeken, zwak verlicht door een
lamp, stond de verwezischte piano, als
glimlachend, open, met al haar witte tan
den.
„Neem plaats als 't u blieft."
Zijn plaaggeest bleek twintig jaar te zijn
op zijn hoogst; de jongedame had kastanje
bruine haren, goudgetint onder het schijn
sel der lamp, en heel liaar wezen had iets
aantrekkelijks. Om het stilzwijgen te ver
breken vroeg het meisje:
„Ik hinder u misschien, mijnheer, door 's
avonds muziek te maken; maar u moet het
me maar niet kwalijk nemen. Ik zit den
geheelen dag op kantoor. Wanneer ik
vrij ben, en alleen, op mijn kleine kamer,
dan heb ik maar één vriendin, maar één
afleiding, mijn piano..."
„Hebt u dan geen ouders?"
„Die wonen op het platteland. Maar als
mijn muziek u hindert, moet u het zeggen
dan zal ik ophouden. Dat vindt u wel goed,
nietwaar?"
Frans kon niet over zich verkrijgen, aan
dit jonge meisje te vragen afstand te doen
van haar genoegen. Hij kleurde en zocht
verlegen een uitvlucht.
„Ge vergist u; ik houd juist veel van
muziek en vooral van het stuk. van daar
straks. Ik ben bovengekomen, om den titel
te vragen."
,,'t Is een Sonate van Beethoven.
„Als u mij een groot pleizier wilt doen,
moet u haar nog eens spelen."
Het jonge meisje gevoelde zich gevleid,
lachte, en zette zich weer voor het klavier.
Eenige weken zijn verloopen en Frans
van der Meer is de vriend geworden van
zijn aardige buurvrouw. Wanneer hij haar
op de trap tegenkomt, groet hij haar opge
wekt: „Dag juffrouw Lucie
En zij antwoordt niet minder vroolijk
„Dag mijnheer van der Meer 1"
En zij geven elkander de hand, als oude
kameraden.
Des avonds rekent de jongeman zijn boe
ken na en boven zijn hoofd hoort hij immer
het pianospel van de jonge dame. Hij maak
te zich nog altijd boos en heft zijn vuist
dreigend naar het plafond. Maar onmiddel
lijk herinnert hij zich de groote, mooie
oogen, het goudacht.ig-bruine haar zijner
buurvrouw. Zijn vuist valt terug, zijn boos
heid gaat voorbij en de cijfers vullen d©
bladzijden zijner dikke kantoorboeken. Met
den schrik voor de muziek aan de eene en
zijn sympathie voor de speelster aan de
andere zijde, is de kassier afwisselend blij
moedig en wanhopig gestemd. Is zijn taak
volbracht, dan gaat hij vaak tot peinzen
over en bedenkt hoe treurig feitelijk zijn
eenzaamheid is, hoe weldadig de teg i-
woordigheid eener lieve vriendin op hem
werken zou, die met haar stem en haar
lach vreugde zou brengen in zijn eenzelvig
leven.
Tot op een avond, zonder er zich geheel
en al rekenschap van te geven, Frans zijn
kamer verlaat, de trap opgaat en de ka
mer van zijn vriendin binnentreedt, en bij
haar gekomen, spreekt hij, gedempt, doch
haastig: „Juffrouw Lucie u bent alleen, ik
ben alleen. Ais wij onze eenzaamheid eens
samen deelden! Wilt ge mijn vrouw wor*
den?"
Zij stemde toe.
Twee maanden later* kwam Frans laat
thuis.
„Vlug", riep hij zijn vrouw toe, „laten
we gauw eten. Ik ben overladen met werk!
en het moet vanavond nog afl"
Lucie haastte zich. Zij hadden een klein#
woning gehuurd in hetzelfde huis van vroe^
gar. In de huiskamer stond, eenzaam e#
verlaten de piano, stom, onaangeroerd.'
Zij hielden veel van elkaar en waren geluk.,
kig.
In weinige minuten was het middagmaal
geëindigd; de tafel werd snel afgeruimd
en Frans zette zich neder voor zijn groote!
boeken, nam zijn pen en 27 en 4 is 31 en 6
is 37 en 8 45....
Lucie, om haar man niet te storen, liep)
voorzichtig op haar teenen, durfde zich nau-,
welijks bewegen en Frans kon ongehinderd'
zich aan zijn werk wijden.
„Ik ben goed af", dacht 'hij: „ik heb eenj
üeé-vreuwtje en bovendien, ik heb de piano
het zwijgen opgelegdHoe het kwam, wist,
hij echter niet, dien avond dansten de cij
fers voor zijn oogen en wel twee- of drie
maal móest hij opnieuw zijn tellingen ver->
richten. Zijn gedachten werden afgetrokken
en zijn lippen murmelden: „45 en 9 is 53,
neen 54!.En 8 is 61, neen 63, 62"....
Woedend hield hij op, dacht ee-i oogen->
blik na en sprak tot zijn Vrouw:
„Lucie, zou je me een groot genoegen'
willen doen?"
„Heel graag!"
„Ga voor je piano zitten, en speel dan
die Sonate van Beethoven, je weet wel, dis
van toen!"
„Moet ik spelen, terwijl je werkt?"
„Ja, ik geloof o!at... 't Ib een gewoonte
geworden van den tijd, toen ik nog onder(
je woondea zonder je te kennen! Ik geloof,;
dat ik beter zal kunnen rekenen, wanneer;
je er piano bij speelt!"
En de eenmaal „verwenschte" piano zongi
de Sonate
Een medewerker van een Duitsch blad gaf
de volgende schets van Russische hande-^
laren.
„Ach, Batoesjka! Rarinoeskja, mijn lieve,
heertje, mijn heloogig duifje, doe er nog}
een heelen, een harden roebel bij. Het ia;
maar, opdat ik mijn droog brood zal kun-1
nen krijgen. Ja, bij den Hemel"... aldus
spreekt en zweert met steeds droeviger,
stem en met een altijd tot haar dienstj
staanden krokodillentraan in het oog
Aftotja, de boerenvrouw, die met allerlei;
producten van de huisvlijt in haar dorp:
langs de straat loopt te enten en mijj
iedere maand bezoekt. Maar bedenkende,
dat in den handel de Russische boer °f'
boerin bovenmate sluw en geslepen is, blijf
ik hard, zelfs als de bedoelde traan lang-